Op 14 mei 2024 vond de mondelinge behandeling plaats in de Rechtbank Rotterdam in de zaak tussen een vrouw en een man, vertegenwoordigd door hun advocaten, mr. M. Czarnota en mr. D. Abd Rabou. De vrouw vorderde betaling van € 7.200,00 met rente, maar de rechtbank oordeelde dat de zaak tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort. Tijdens de behandeling werd vastgesteld dat de vrouw haar vordering niet voldoende had onderbouwd. De man betwistte het bestaan van een lening en stelde dat de betalingen van de vrouw terugbetalingen waren van een lening die hij aan haar had verstrekt. De rechtbank besloot de zaak ambtshalve te verwijzen naar de kantonrechter, waarbij partijen op de hoogte werden gesteld van de gevolgen van deze verwijzing, zoals het verlagen van het griffierecht en de mogelijkheid om zonder advocaat te verschijnen. De kantonrechter wees de vordering van de vrouw af, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de lening. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. De mondelinge uitspraak werd gedaan op 14 mei 2024, met een schriftelijke uitwerking die op 16 mei 2024 werd afgegeven.