In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) had verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, omdat er zorgen waren over de psychische gesteldheid van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling, die op dezelfde dag plaatsvond, waren de moeder van de minderjarige, haar advocaat en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De moeder verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen, omdat zij en de minderjarige positieve stappen hadden gezet in de hulpverlening en de betrokkenheid van de GI als onhelpend ervoeren.
De kinderrechter heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Hoewel er zorgen waren over de ontwikkeling van de minderjarige, concludeerde de kinderrechter dat de hulpverlening vanuit het FACT-team goed verliep en dat er geen zorgen waren over de medewerking van de moeder en de minderjarige. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling veel onrust en druk met zich meebracht, wat een averechts effect zou hebben op de ontwikkeling van de minderjarige. Daarom heeft de kinderrechter besloten het verzoek van de GI af te wijzen, omdat er onvoldoende gronden waren voor een verlenging van de ondertoezichtstelling.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven. De uitspraak benadrukt het belang van de psychische gesteldheid van de minderjarige en de impact van ondertoezichtstelling op haar ontwikkeling.