ECLI:NL:RBROT:2024:4748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/10/665984
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 mei 2024, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige opgeheven. De zaak betreft de minderjarige, geboren in 2008, die onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI). De moeder van de minderjarige, die het ouderlijk gezag heeft, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, omdat zij en de minderjarige openstaan voor hulpverlening en er geen positieve veranderingen zijn gerealiseerd door de GI. De vader van de minderjarige heeft aangegeven dat hij onvoldoende structuur kan bieden, maar de minderjarige verblijft momenteel bij hem.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2024 heeft de kinderrechter de minderjarige gehoord, die aangaf verder te willen met zijn leven en behoefte heeft aan een duidelijke structuur en hulp bij het vinden van een opleiding. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor de ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 1:255 BW, en dat de situatie van de minderjarige niet is verbeterd. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing geen toegevoegde waarde meer hebben en heeft het verzoek van de GI afgewezen.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling met ingang van heden opgeheven, maar benadrukt dat de minderjarige behoefte heeft aan een duidelijk kader en structuur, wat kan worden geboden door de jeugdreclassering. De kinderrechter verwacht dat de GI de jeugdreclassering op de hoogte zal stellen van de situatie, zodat de minderjarige samen met zijn moeder kan werken aan zijn toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/665984 / JE RK 23-2278
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F. el Makthari, kantoorhoudende te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam 2],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 1 maart 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage van de GI van 17 april 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam 3] en [naam 4] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. Daarnaast is [minderjarige] zelf ook aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder, maar verblijft op dit moment feitelijk bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 24 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 2 december 2024.
2.4.
Bij beschikking van 1 maart 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 2 juni 2024. De beslissing op het overig verzochte is aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Nu resteert de periode tot 2 december 2024.
3.2.
De GI licht het verzoek tijdens de mondelinge behandeling als volgt toe. Er is sinds twee weken een nieuwe vaste jeugdbeschermer betrokken. Sinds april 2024 is MultiPlusZorg (hierna: MPZ) niet meer betrokken bij [minderjarige] , mede nadat MPZ eerder heeft aangegeven geen passende zorgaanbieder voor [minderjarige] te zijn. Vanuit het verblijf bij MPZ is [minderjarige] in februari 2024 naar de moeder gegaan. Deze overgang heeft zonder de inzet van hulpverlening in de thuissituatie plaatsgevonden. Sinds april 2024 verblijft [minderjarige] bij de vader. [minderjarige] wil niet terug naar een groep. De GI is daarom op zoek gegaan naar passende hulpverlening, zodat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder of de vader kan slagen. De Waag heeft aangegeven geen passende hulpverlening te kunnen bieden. Fivoor kan deze hulpverlening, gericht op het gezinssysteem, wel bieden. Sinds maart 2024 is ook een nieuwe jeugdreclasseerder betrokken. Er bestond onduidelijkheid over de geldende voorwaarden. Deze bleken niet langer van toepassing te zijn. Tevens is [minderjarige] de afgelopen periode niet in aanraking gekomen met de politie. De GI begrijpt, gezien het verleden, de twijfels van de ouders, [minderjarige] en de rechtbank over een ondertoezichtstelling. De GI hoopt zich de komende periode in te zetten om het tegendeel te bewijzen. De GI geeft desgevraagd aan zich niet te verzetten tegen de omstandigheid dat de advocaat van de moeder ter zitting mondeling heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Wanneer de ondertoezichtstelling voortijdig beëindigd wordt, kunnen er via de jeugdreclasseerder afspraken worden gemaakt over hulpverlening in de thuissituatie en voorwaarden worden opgesteld waaraan [minderjarige] zich dient te houden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling verzocht het resterende deel van het verzoek van de GI af te wijzen. Daarnaast wordt namens de moeder verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen. Er wordt niet aan de gronden voor een ondertoezichtstelling voldaan, nu de moeder en [minderjarige] hulpverlening accepteren en daar ook al langere tijd om vragen. De GI heeft echter de afgelopen periode geen hulpverlening ingezet of een positieve verandering teweeg gebracht. Er zijn veel beloftes gedaan die niet zijn nagekomen. De moeder heeft hierdoor geen vertrouwen meer in de GI en ziet geen meerwaarde in een ondertoezichtstelling. De moeder wil graag zelf aan de slag met hulpverlening in de thuissituatie en is voornemens contact te leggen met het Centrum voor Jeugd en Gezin. Daarnaast zet de moeder zich in voor het regelen van een school voor [minderjarige] . Zo heeft de moeder de gegevens van de betrokken leerplichtambtenaar aan de GI gegeven. De GI heeft hierop geen actie ondernomen. [minderjarige] kan, mits er sprake is van duidelijke regels, thuis bij de moeder wonen. Zo kan worden afgesproken dat [minderjarige] elke avond tijdens etenstijd en om 22:00 uur thuis is. Deze regels kunnen als aanwijzingen van de jeugdreclasseerder worden gesteld. [minderjarige] moet zich hier aan houden. Er staat nog een flinke voorwaardelijke veroordeling van [minderjarige] open, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
4.2.
De vader brengt tijdens de mondelinge behandeling naar voren dat [minderjarige] op dit moment bij de vader verblijft, maar dat de vader, gelet op zijn eigen leven, onvoldoende structuur aan [minderjarige] kan bieden. Er zijn veel beloftes gedaan, maar er is de afgelopen periode niets veranderd. [minderjarige] ontwikkelt zich niet, doordat hij niet naar school gaat.
4.3.
[minderjarige] heeft al eerder aan de kinderrechter en ook tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij verder wil met zijn leven. Hij wil graag naar een school waar hij iets leert, maar ervaart niet dat hij daarbij wordt geholpen. Bij zijn oude school is hij niet meer welkom. Een bijbaan vinden is ook niet makkelijk voor hem. [minderjarige] wil geholpen worden om een opleiding te vinden die bij hem past, maar hij heeft door de gang van zaken de laatste twee jaar weinig vertrouwen in hulp door de GI. Mogelijk kan zijn moeder hem wel helpen. [minderjarige] zal meewerken aan voorwaarden die worden gesteld door de jeugdreclasseerder, hij wil zelf graag duidelijke voorwaarden zodat hij weet waaraan hij zich moet houden. Hij weet dat er nog een openstaande straf boven zijn hoofd hangt.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt het volgende. De kinderrechter kent [minderjarige] sinds hij voorlopig onder toezicht is gesteld in september 2022. De periode hierna wordt gekenmerkt door veelvuldige wisselingen van jeugdbeschermers en iedere zoveel maanden een zitting, terwijl steeds andere jeugdbeschermers niet wisten wat zij met [minderjarige] aan moesten. De moeder heeft daarbij altijd gezegd open te staan voor alle soorten van hulpverlening, maar zij vond wel dat er voorwaarden gesteld moesten worden aan [minderjarige] om weer bij haar te kunnen wonen. De kinderrechter heeft [minderjarige] steeds wanhopiger zien worden omdat, naar hij zelf zei, zijn leven stil stond. De kinderrechter heeft regelmatig aangedrongen op een goed plan van aanpak voor [minderjarige] , dat er in de praktijk nooit is gekomen. Ter zitting is gebleken dat er na de zitting van 1 maart 2024 wederom niets is gebeurd. De GI heeft het daarentegen laten gebeuren dat [minderjarige] het heft in eigen hand heeft genomen en weer bij zijn moeder is gaan wonen, hoewel de machtiging uithuisplaatsing bij die zitting juist was verlengd. Bovendien heeft de GI geen maatregelen genomen toen [minderjarige] bij zijn vader introk, waar de vader zelf aangeeft dat hij [minderjarige] onvoldoende structuur kan bieden. Daadwerkelijke hulp voor [minderjarige] en zijn moeder is nooit van de grond gekomen. Ook nu nog stelt de GI behandeling van [minderjarige] , dit keer door Fivoor, voorop, zonder dat duidelijk is waaruit die behandeling zou moeten bestaan en of er ergens een plek is voor [minderjarige] waar de verzochte uithuisplaatsing geeffectueerd kan worden. De moeder en [minderjarige] staan open voor hulpverlening en de moeder heeft laten zien dat zij deze hulpverlening ook zelf inschakelt. De omstandigheid dat er een ondertoezichtstelling loopt maakt echter dat de vrijwillige hulp niet van de grond kan komen. Gelet op het voorgaande wordt niet langer voldaan aan de voorwaarde die artikel 1:255 BW, eerste lid onder a stelt en heeft een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing geen toegevoegde waarde. Dit betekent dat het verzoek van de GI zal worden afgewezen en de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal opheffen met ingang van heden.
5.2.
De opheffing van de ondertoezichtstelling neemt niet weg dat [minderjarige] behoefte heeft aan een duidelijk kader met regels en structuur en een plan voor zijn toekomst. Dit kader kan door de jeugdreclassering geboden worden. [minderjarige] zal daarvoor ook– samen met zijn moeder – zelf de nodige moeite moeten doen door op zoek te gaan naar een geschikte (mbo)opleiding en zich daarvoor in te schrijven. De kinderrechter gaat er van uit dat de GI de jeugdreclassering op de hoogte zal stellen dat deze met ingang van heden aan zet is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op met ingang van heden;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het verzoek van de GI af, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024 door mr. A.M.I. van der Does, kinderrechter, in aanwezigheid van L.M. Buurman als griffier, en op schrift gesteld op 21 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.