In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder had een huurachterstand van € 4.125,30 en de verhuurder eiste ontbinding van de huurovereenkomst. De huurder had een tijdelijke betalingsregeling getroffen waarbij hij vanaf 1 maart 2024 maandelijks € 175,- zou aflossen naast de lopende huur. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst ontbonden moest worden, omdat de huurder zijn verplichtingen niet nakwam. De rechter stelde vast dat de huurachterstand ernstig genoeg was om de overeenkomst te beëindigen, en dat er geen omstandigheden waren die een ontbinding zouden uitsluiten. De huurder werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en de achterstallige huur te betalen. Tevens werd de huurder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 1.293,14 bedroegen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, maar gaf aan dat de ontruiming niet uitgevoerd zou worden als de huurder zich aan de gemaakte afspraken hield.