ECLI:NL:RBROT:2024:4743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
10782356 CV EXPL 23-29546
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst en betalingsverplichtingen bij huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Havensteder en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder had een huurachterstand van € 4.125,30 en de verhuurder eiste ontbinding van de huurovereenkomst. De huurder had een tijdelijke betalingsregeling getroffen waarbij hij vanaf 1 maart 2024 maandelijks € 175,- zou aflossen naast de lopende huur. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst ontbonden moest worden, omdat de huurder zijn verplichtingen niet nakwam. De rechter stelde vast dat de huurachterstand ernstig genoeg was om de overeenkomst te beëindigen, en dat er geen omstandigheden waren die een ontbinding zouden uitsluiten. De huurder werd veroordeeld om de woning binnen veertien dagen te ontruimen en de achterstallige huur te betalen. Tevens werd de huurder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal € 1.293,14 bedroegen. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, maar gaf aan dat de ontruiming niet uitgevoerd zou worden als de huurder zich aan de gemaakte afspraken hield.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10782356 CV EXPL 23-29546
datum uitspraak: 17 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder H.J. Jansen,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Havensteder’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 oktober 2023, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord;
  • de akte vermindering eis van 29 februari 2024;
  • het op de zitting overhandigde overzicht van de actuele achterstand;
  • de e-mail van de gemachtigde van Havensteder van 1 maart 2024, met als bijlage een leesbare versie van de algemene voorwaarden;
  • de rolbeslissing van 5 april 2024.
1.2.
Op 29 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [naam] en [gedaagde]. In de rolbeslissing van 5 april 2024 is Havensteder in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorlopig oordeel van de kantonrechter om de artikelen 22.1 en 22.2 van de toepasselijke algemene huurvoorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) te vernietigen omdat deze oneerlijk zijn. Havensteder heeft zich hierover niet uitgelaten.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurt een woning van Havensteder. De huur is nu € 687,66 per maand. Op dit moment is er een huurachterstand. Havensteder eist dat [gedaagde] die huurachterstand betaalt en dat de rechter de huurovereenkomst ontbindt.
2.2.
Er is een voorlopige betalingsregeling. [gedaagde] betaalt vanaf 1 maart 2024 elke maand € 175,- naast de lopende huur. Hij heeft contact gezocht met Zuidweg & Partners om hem te helpen met zijn schulden. Havensteder is bereid om de woning niet te ontruimen, als [gedaagde] in een periode van drie maanden elke maand € 175,- aflost, er voordat die drie maanden voorbij zijn bericht komt van Zuidweg & Partners, er wordt bepaald welke aflossing [gedaagde] na die drie maanden op basis van draagkracht elke maand kan doen én [gedaagde] vervolgens overeenkomstig die draagkracht zal aflossen.
2.3.
[gedaagde] moet van de rechter inderdaad de huurachterstand betalen en de woning verlaten – met de kanttekening dat Havensteder bereid is om die ontruiming nog niet uit te voeren als de gemaakte afspraken worden nagekomen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechter tot dit oordeel is gekomen.
Huurachterstand
2.4.
[gedaagde] wordt veroordeeld om € 4.125,30 aan Havensteder te betalen. Partijen zijn het er namelijk over eens dat dit de huurachterstand was op het moment van de mondelinge behandeling. De huur tot en met de maand februari 2024 zit hier dus bij.
Ontbinding huurovereenkomst
2.5.
De huurovereenkomst wordt ontbonden, omdat [gedaagde] verplicht was om de huur op tijd te betalen en dat niet heeft gedaan (artikel 6:265 BW). De huurachterstand is ernstig genoeg om de huurovereenkomst te beëindigen. Dat is meestal zo bij een achterstand van meer dan drie maanden, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. [1] Er zijn hier geen omstandigheden waardoor de huurovereenkomst niet zou moeten worden ontbonden. De achterstand is bijna zes maanden.
Ontruiming
2.6.
Omdat de huurovereenkomst is ontbonden, moet [gedaagde] de woning met al zijn spullen verlaten. Dat moet binnen veertien dagen nadat dit vonnis is betekend. Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde] een gebruiksvergoeding van € 687,66 per maand betalen (artikel 7:225 BW). Havensteder heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde] een vergoeding moet betalen voor de rest van die maand. Voor zover Havensteder bedoeld heeft dat te eisen, wordt dat afgewezen. Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.7.
De incassokosten van € 478,35 worden afgewezen, omdat de bepaling over de buitengerechtelijke kosten in de algemene voorwaarden oneerlijk is en daarom wordt vernietigd. De bepaling wijkt namelijk in het nadeel van de consument af van de wettelijke regeling (artikel 6:96 BW) of wekt die indruk. Een bepaling die de handelaar recht geeft op buitengerechtelijke kosten is op zich toegestaan, maar dan moet wel zijn voldaan aan de volgende voorwaarden. De bepaling mag de handelaar geen recht geven op een hoger bedrag dan is toegestaan op grond van de wet. Wel is toegestaan dat in de bepaling geen bedragen worden genoemd of als voor de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de wet. De bepaling moet ook niet de indruk wekken dat de handelaar eerder dan op grond van de wet recht krijgt op een vergoeding. Als er iets staat over het moment waarop de kosten verschuldigd worden, dan moet uit de bepaling dus blijken dat de consument die vergoeding pas verschuldigd wordt nadat hij nog een kans heeft gekregen om binnen veertien dagen alsnog te betalen. Aan deze voorwaarden is hier niet voldaan. De bepaling is daarom oneerlijk zodat de vergoeding voor incassokosten wordt afgewezen.
Rente
2.8.
De rente vanaf de dag van dagvaarding wordt eveneens afgewezen, omdat artikel 22.2 van de algemene huurvoorwaarden oneerlijk is. Havensteder heeft haar vordering tot betaling van de rente die is was berekend tot de dagvaarding op de zitting ingetrokken. De kantonrechter vernietigt het beding van artikel 22.2 op grond waarvan de verhuurder een boete in rekening kan brengen voor iedere keer dat de huurder een verplichting uit de huurovereenkomst en algemene bepalingen niet nakomt. Deze boete geldt namelijk volgens de algemene voorwaarden ook als de huur niet op tijd wordt betaald, maar is veel hoger dan de wettelijke rente. Het beding wijkt daarmee af van de wet in het nadeel van de consument. Havensteder heeft niet uitgelegd waarom dat in dit geval gerechtvaardigd is. Daarom oordeelt de kantonrechter dat dit beding oneerlijk is. Havensteder heeft geen recht op de wettelijke rente in plaats van de boete, [2] zodat die ook wordt afgewezen.
Verder geen oneerlijke bepalingen
2.9.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
2.10.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren wordt afgewezen. De wet geeft namelijk alleen aan de deurwaarder de bevoegdheid om een gedwongen ontruiming uit te voeren (artikel 556 Rv.). Daarbij kan de deurwaarder de hulp van politie en justitie inroepen (artikel 444 en 557 Rv.).
Proceskosten
2.11.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Havensteder op € 129,14 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht, € 542,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 271,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.293,14. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
Geen tenuitvoerlegging als [gedaagde] zich aan de afspraken houdt
2.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Havensteder verklaard dat als [gedaagde] zich aan een aantal voorwaarden houdt, Havensteder bereid is om de ontruiming van de woning (nog) niet uit te voeren. Het gaat om de volgende voorwaarden:
  • [gedaagde] houdt zich aan de tijdelijke betalingsregeling, wat betekent dat hij vanaf 1 maart 2024 voor een periode van drie maanden € 175,- per maand aflost. Daarnaast moet [gedaagde] de lopende huur op tijd betalen;
  • Havensteder ontvangt voordat de tijdelijke betalingsregeling afloopt bericht van Zuidweg & Partners;
  • [gedaagde] gaat na de tijdelijke betalingsregeling de schuld aflossen naar draagkracht. Daarvoor is een opgave van de schulden, inkomsten en uitgaven van [gedaagde] nodig.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Havensteder te betalen € 4.125,30 aan achterstallige huur tot en met februari 2024 en;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Havensteder te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 maart 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Havensteder te betalen € 687,66 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Havensteder worden begroot op € 1.293,14;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
51909

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68, r.o. 67.