In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van Stichting Enver om de arbeidsovereenkomst met een werknemer, [verweerder], te ontbinden. De werknemer is sinds 1 september 1991 in dienst bij Enver en vervulde de functie van werk-leermeester. Enver had eerder toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst om bedrijfseconomische redenen te beëindigen, maar deze was geweigerd. Enver verzocht de kantonrechter nu om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, omdat de arbeidsplaats van de werknemer zou zijn vervallen. De werknemer was het niet eens met dit verzoek en stelde dat er sprake was van een wettelijk opzegverbod door ziekte.
De kantonrechter oordeelde dat niet vaststond dat de werknemer arbeidsongeschikt was door ziekte, en dat er dus geen opzegverbod gold. De rechter benadrukte dat de werkgever niet had voldaan aan de herplaatsingsverplichting, wat een voorwaarde is voor het mogen opzeggen van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat Enver onvoldoende initiatief had genomen om de werknemer te herplaatsen in een andere functie, ondanks zijn lange dienstverband van meer dan 30 jaar. De rechter wees het verzoek van Enver af en oordeelde dat de werkgever zich niet als een goed werkgever had gedragen door de werknemer niet tijdig bij te scholen en hem niet actief te ondersteunen in het herplaatsingsproces.
De kantonrechter besloot dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer niet ontbonden werd en dat Enver de proceskosten moest betalen, die aan de kant van de werknemer werden begroot op € 50,- aan reis- en verblijfkosten.