ECLI:NL:RBROT:2024:4738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
FT EA 24/106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gedwongen schuldregeling in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot een gedwongen schuldregeling van een verzoekster die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 24 januari 2024 een verzoek ingediend om vier schuldeisers, waaronder Banco di Caribe, BNP Paribas Finance B.V., Continual B.V. en PSB Bank, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat verzoekster 11,83% van haar totale schuldenlast van € 90.280,47 zou betalen. Negen van de dertien schuldeisers stemden in met de regeling, maar de vier genoemde schuldeisers weigerden dit, wat leidde tot de huidige procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigerende schuldeisers gezamenlijk 69,3% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wat hen in hun rechtvaardiging voor de weigering versterkt. De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoekster niet te goeder trouw heeft gehandeld, aangezien zij aanzienlijke schulden had in Curaçao en een nieuwe lening in Nederland is aangegaan zonder haar eerdere schulden te vermelden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekster.

De rechtbank heeft het verzoek om de gedwongen schuldregeling af te wijzen, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 mei 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 24 januari 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om vier schuldeisers, te weten:
  • Banco di Caribe;
  • BNP Paribas Finance B.V., hierna te noemen BNP;
  • Continual B.V., hierna te noemen Continual;
  • PSB Bank, hierna te noemen PSB,
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Banco di Caribe heeft per e-mail d.d. 28 december 2023 aan de Kredietbank Rotterdam geschreven niet akkoord te willen gaan met de aangeboden regeling. BNP heeft voorafgaand aan de zitting op 2 mei 204 een verweerschrift ingediend. Continal heeft voorafgaand aan de zitting op 7 mei 204 een verweerschrift ingediend. PSB heeft voorafgaand aan de zitting op 6 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam, hierna te noemen schuldhulpverlener.
De schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 90.280,47 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 12 september 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,83% aan de schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt fulltime. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Vier schuldeisers, te weten Banco di Caribe, PSB, Continual en BNP stemmen hier niet mee in. Banco di Caribe heeft drie vorderingen op verzoekster van € 13.479,75 (14,9%), € 1.187,75 (1,3%) en € 5,90 (0,0%). PSB heeft een vordering op verzoekster van € 22.052,92 (24,4%). Continual heeft een vordering op verzoekster van € 1.720,09 (1,9%). BNP heeft een vordering op verzoekster van € 24.255,57 (26,8%). Samen hebben de weigerende schuldeisers een vordering op verzoekster van € 62.671,98. Dat is 69,3% van de totale schuldenlast.

3.Het verweer

De reactie op het aanbod van Banco di Caribe
In de contacten met de Kredietbank Rotterdam heeft Banco di Caribe te kennen gegeven niet akkoord te kunnen gaan met het aanbod gezien de grootte van de vordering.
Het verweer van PSB
PSB stelt in het verweerschrift dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van Curaçao en dat indien het minnelijk traject succesvol wordt doorlopen en verzoekster een schone lei krijgt, dit niet tot gevolg heeft dat de vordering van PSB niet langer afdwingbaar is aangezien dit een buitenlandse schuld betreft. Daarnaast stelt PSB dat het hier gaat om een lening die zonder schuldsaneringstraject niet binnen drie jaar zou worden afgelost en deze lening dus ook om die reden niet kan worden meegenomen in het schuldsaneringstraject.
Het verweer van Continual
Continual heeft in het verweerschrift gesteld dat zij niet adequaat is opgeroepen omdat de oproep is verzonden aan GGN Mastering Credit. GGN heeft per e-mail op 4 april 2024 aangegeven niet langer op te treden als gemachtigde. Continual stelt dat de oproep niet correct en volgens de wettelijke eisen is uitgevoerd, waardoor het verzoek niet in behandeling kan worden genomen. Indien de rechtbank Rotterdam het verzoek wel in behandeling neemt, verzoekt Continual om het dwangakkoord af te wijzen. Zij voert daarvoor de volgende punten aan:
  • de vordering betreft een schuld die verzoekster is aangegaan in Curaçao, waardoor deze buiten de juridische reikwijdte van de Nederlandse insolventiewetgeving valt;
  • verzoekster is niet te goeder trouw geweest bij het aangaan van de lening. Op Curaçao heerst de perceptie dat wanneer er geen uitzicht meer is op een oplossing voor een financieel penibele situatie, men hun toevlucht kan zoeken in de Nederlandse verzorgingsstaat. Verzoekster had een goedbetaalde baan in het speciaal onderwijs in Curaçao en ook in Nederland is zij in het speciaal onderwijs gaan werken. Verzoekster is gevlucht voor haar verplichtingen;
  • verzoekster heeft binnen 18 maanden nieuwe schulden opgebouwd van € 24.225,57 die vóór haar verzoek voor schuldhulpverlening al ter incasso waren uitgeschreven. Er is geen verbetering te zien in het financiële gedrag van verzoekster in Nederland ten opzichte van in Curaçao.
Het verweer van BNP
In het verweerschrift heeft BNP gesteld dat het aangeboden akkoord niet in verhouding staat tot de bij BNP openstaande schuld. Daarnaast stelt BNP dat verzoekster nooit een poging heeft gedaan om een mogelijke oplossing te bespreken of om een regeling te treffen. Als bij aanvraag van het krediet bij BNP door verzoekster bekend was geweest dat zij meerdere schulden had in Curaçao dan was het krediet hoogstwaarschijnlijk niet verstrekt. BNP stelt tenslotte dat er niet aan de inspanningsverplichting is voldaan omdat er geen sprake is van medische problematiek die de arbeidsbetrekking zou kunnen belemmeren en verzoekster nog een flink aantal werkzame jaren voor zich heeft.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Banco di Caribe, PSB, BNP en Continual bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers gezamenlijk een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 69,3% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat BNP, Banco di Caribe, PSB en Continual in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verzoekster niet te goeder trouw heeft gehandeld jegens de weigerende schuldeisers. Om die reden kan niet worden geoordeeld dat deze schuldeisers in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Verzoekster had aanzienlijke schulden in Curaçao en is in juli 2022 naar Nederland gekomen. In Nederland is zij, zo is ter zitting door verzoekster verklaard, bij BNP een nieuwe lening aangegaan, zonder mee te delen dat zij in Curaçao reeds aanzienlijke schulden had. Met een deel van de lening die zij in Nederland bij BNP is aangegaan heeft zij particuliere schuldeisers afbetaald die zij in Curaçao had. Het overige deel van de lening heeft zij gebruikt voor de inrichting van haar huis dat ze in Nederland kreeg toegewezen. Zij heeft de weigerende schuldeisers in Curaçao niet terugbetaald met het geld van haar nieuwe lening en ook heeft ze geen contact opgenomen om een regeling te treffen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om Banco di Caribe, PSB, Continual en BNP te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank komt gezien het bovenstaande niet meer toe aan de behandeling van de rechtsvraag of zij bevoegd is te beslissen over een schuldregeling van een in Curaçao aangegane lening en of de schuldeisers van Curaçao gebonden zijn aan een in Nederland toegewezen dwangakkoord. Datzelfde geldt voor de stelling van Continual dat de oproep niet aan de eisen voldoet.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt rechter, en in aanwezigheid van C.D. Jonker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024. [1]