In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot een gedwongen schuldregeling van een verzoekster die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 24 januari 2024 een verzoek ingediend om vier schuldeisers, waaronder Banco di Caribe, BNP Paribas Finance B.V., Continual B.V. en PSB Bank, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat verzoekster 11,83% van haar totale schuldenlast van € 90.280,47 zou betalen. Negen van de dertien schuldeisers stemden in met de regeling, maar de vier genoemde schuldeisers weigerden dit, wat leidde tot de huidige procedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigerende schuldeisers gezamenlijk 69,3% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wat hen in hun rechtvaardiging voor de weigering versterkt. De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoekster niet te goeder trouw heeft gehandeld, aangezien zij aanzienlijke schulden had in Curaçao en een nieuwe lening in Nederland is aangegaan zonder haar eerdere schulden te vermelden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekster.
De rechtbank heeft het verzoek om de gedwongen schuldregeling af te wijzen, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.