ECLI:NL:RBROT:2024:4733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
FT EA 24/107
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling

Op 24 januari 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 8 mei 2024 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een schuldenlast heeft van € 90.280,47, voortkomend uit haar inkomsten uit arbeid in loondienst. De beoordeling van het verzoek tot schuldsanering is gebaseerd op de goede trouw van verzoekster in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet te goeder trouw is geweest, aangezien zij in Curaçao diverse leningen heeft afgesloten die onbetaald zijn gebleven en zij zonder regelingen te treffen naar Nederland is verhuisd. Bovendien heeft zij in Nederland een nieuwe lening afgesloten zonder haar schuldeisers in Curaçao op de hoogte te stellen van haar schulden. Dit gedrag wordt als niet te goeder trouw beschouwd en staat toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.

De rechtbank wijst erop dat verzoekster in korte tijd ook aanzienlijke schulden heeft opgebouwd in Nederland, ondanks haar behoorlijke inkomen. Dit roept vragen op over haar bestedingspatroon. Verzoekster heeft aangegeven dat zij baat heeft bij budgetbeheer, maar de rechtbank concludeert dat de schulden in de vaste lasten ook niet te goeder trouw zijn ontstaan. De rechtbank merkt op dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, ondanks het ontbreken van goede trouw, toelating tot de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Hoewel verzoekster stappen in de goede richting heeft gezet door hulp te zoeken, zijn deze ontwikkelingen niet voldoende om haar verzoek te honoreren. De rechtbank besluit het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen, maar geeft aan dat een toekomstig verzoek mogelijk meer kans van slagen kan hebben als de situatie van verzoekster stabiliseert.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 mei 2024
[verzoekster],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 24 januari 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van 8 mei 2024.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit arbeid in loondienst. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 90.280,47.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoekster heeft in korte tijd in Curaçao diverse leningen afgesloten die onbetaald zijn gebleven. Zij is in juli 2022 naar Nederland verhuisd zonder regelingen te treffen met deze schuldeisers. Vervolgens heeft zij in Nederland een nieuwe lening afgesloten. Zij heeft de betreffende schuldeiser niet op de hoogte gesteld van het bestaan van grote schulden in Curaçao, terwijl dat wel is gevraagd. Deze schuld is derhalve niet te goeder trouw aangegaan en staat aan toelating in de weg. Verzoekster heeft verklaard dat zij het grootste deel van het (in Nederland) geleende bedrag heeft gebruikt om schuldeisers in de privésfeer uit Curaçao terug te betalen. Aldus heeft zij de schulden aan de overige schuldeisers niet te goeder trouw onbetaald gelaten.
Bij de schuldenlast van verzoekster valt verder op dat in de korte tijd dat zij nu in Nederland is ook forse schulden zijn ontstaan in de vaste lasten (energie, zorg, belastingen). En dat terwijl verzoekster over een behoorlijk inkomen beschikt en ook niet heeft afbetaald op de reeds bestaande schulden. Dat roept de vraag op waar het inkomen aan is besteed. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij baat heeft bij budgetbeheer (sinds de start van het minnelijk traject) omdat zij er nu aan went om rond te komen van haar inkomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de schulden in de vaste lasten ook niet te goeder trouw zijn ontstaan, omdat het inkomen is besteed aan niet strikt noodzakelijke uitgaven in plaats van aan de vaste lasten.
Hardheidsclausule
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoekster hulp heeft gezocht en budgetbeheer heeft gekregen bij de Kredietbank Rotterdam. Verzoekster is aldus op de goede weg en er ontstaan geen nieuwe schulden meer. Deze ontwikkelingen hebben zich echter pas recent voorgedaan. Al het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, oordeelt de rechtbank echter dat deze ontwikkelingen onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Indien het leven van verzoekster zich (verder) stabiliseert zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben. Met verzoekster is in dat verband ter zitting besproken dat zij baat kan hebben bij beschermingsbewind, nu het budgetbeheer zal eindigen bij afwijzing van het Wsnp-verzoek.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van C.D. Jonker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.