Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [naam01] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
- mevrouw [naam02] , werkzaam bij het wijkteam van de gemeente Rotterdam (hierna: begeleider).
Rechtbank Rotterdam
Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 2 januari 2024 een verzoekschrift ingediend om de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis van 7 november 2023 te verbieden. De rechtbank heeft op 17 januari 2024 een zitting gehouden, waarbij de verweerster, Stichting Hef Wonen, niet is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te betalen, mede dankzij de ondersteuning van de Kredietbank Rotterdam.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoeker, aangezien er een ontruiming op de planning stond. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan.
Daarnaast heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid voor verzoeker om een nieuw verzoek in te dienen indien nodig.