ECLI:NL:RBROT:2024:4710

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
10-318376-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van cocaïne en vuurwapen met munitie

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die op 30 november 2023 in Rotterdam een revolver met munitie en cocaïne voorhanden had. De verdachte had in zijn woning een brok cocaïne en een revolver met munitie, en in zijn auto bevonden zich 24 gripzakjes met cocaïne, in totaal 52,8 gram. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de risico's van vuurwapenbezit en de combinatie met drugs. De verdachte heeft aangegeven mee te willen werken aan hulpverlening en de opgelegde voorwaarden. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van € 700,- aan de verdachte wordt teruggegeven, omdat niet aan de eisen voor verbeurdverklaring is voldaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-318376-23
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in [naam PI] ,
raadsvrouw mr. M.C.A. Schulpen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A. van Rijswijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa-training of een andere gedragsinterventie, zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding en zal meewerken aan schuldhulpverlening;
  • verbeurd verklaring van de inbeslaggenomen € 700.

4.Bewijs en bewezenverklaring

Bijlage II bij dit vonnis bevat een opgave van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 30 november 2023 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk Smith & Wesson, model 60, kaliber .38 Special
en
voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 4 kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 30 november 2023 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52,8 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn woning een brok cocaïne en een revolver met daarin munitie voorhanden gehad. Verder heeft hij 24 gripzakjes met cocaïne aanwezig gehad in een auto die bij hem in gebruik was. Het totaalgewicht van de cocaïne was 52,8 gram. Deze hoeveelheid en het feit dat een deel van de cocaïne in gripzakjes zat duiden erop dat de cocaïne bestemd was voor verdere verspreiding. Een aanwijzing daarvoor is ook het grammenweegschaaltje dat bij het brok is aangetroffen.
Het aanwezig hebben van een vuurwapen kan gemakkelijk leiden tot het gebruik ervan en vormt daarom een onaanvaardbaar risico in de maatschappij. De hoeveelheid vuurwapens alleen al in Rotterdam baart grote zorgen. Vuurwapengeweld leidt regelmatig tot slachtoffers en zowel het gebruik als het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. Dit samen met het voorhanden hebben van drugs is een zeer zorgelijke combinatie.
Tegen dit soort feiten dient daarom, mede vanuit het oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden. Een gevangenisstraf is daarom onontkoombaar.
Uit de justitiële documentatie van 9 februari 2024 blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft op 6 maart 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het volgende in.
Er zijn bij de verdachte risicofactoren op meerdere leefgebieden: huisvesting, dagbesteding, er zijn schulden en er lijkt sprake te zijn van onvoldoende probleemoplossende vaardigheden. Er was sprake van een negatief sociaal netwerk en een mogelijk procriminele houding voordat de verdachte in detentie zat. De verdachte zegt daar thans afstand van te hebben genomen. Naast de aanwezige risicofactoren worden ook beschermende factoren in het leven van de verdachte gezien. Zo lijken zijn zesjarige dochter en zijn huidige vriendin een motivatie om zijn toekomst op een positieve en delictvrije manier vorm te geven. Het risico op recidive wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat. Nadat de verdachte uit detentie komt, zou een begeleidingstraject vanuit een verplicht kader kunnen fungeren als een stok achter de deur om te werken aan een positieve en delictvrije toekomst. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, actieve deelname aan de gedragsinterventie CoVa-training of een andere gedragsinterventie, een inspanningsverplichting voor het verkrijgen en behouden van een dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Op de zitting heeft de verdachte verklaard mee te willen werken aan hulpverlening door de reclassering en de door hen voorgestelde bijzondere voorwaarden. Hij is gemotiveerd om zijn leven in de toekomst positief en delict-vrij vorm te geven.
Gezien al het voorgaande kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van deze strafsoort en de duur daarvan is tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS.
Vanwege de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte wordt aanleiding gezien om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijk strafdeel biedt de verdachte de kans om zijn leven anders in te richten. Daaraan zullen de door de reclassering voorgestelde voorwaarden worden verbonden. Die voorwaarden kunnen mogelijk bijdragen aan het voorkomen van recidive.
Een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, wordt passend en geboden gevonden. De door de officier van justitie geëiste straf komt te hoog voor.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen geldbedrag van € 700,- is niet vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat niet voldaan wordt aan de in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht gestelde eisen.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 700,- zal derhalve een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
De advocaat heeft verzocht de blauwe I Phone aan de verdachte terug te geven. De rechtbank kan daar niet over beslissen omdat een beslaglijst met informatie over die telefoon ontbreekt. Dit neemt niet weg dat het de officier van justitie vrij staat de telefoon zelf aan de verdachte terug te geven, zoals ook ter zitting door de officier van justitie is medegedeeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen
26 en 55 van Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 1 (één) maand niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa-training of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering zal bepalen welke training het precies wordt. De veroordeelde zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. De CoVa-training bestaat uit 12 sessies van 1,5 uur en een startgesprek. Binnen de CoVa-training zal er aandacht zijn voor de manier waarop denken en gedrag met elkaar te maken hebben;
3 de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur;
4. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. De veroordeelde zal de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden geven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde geldbedrag van € 700,- (Omschrijving: [nummer proces-verbaal] );
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M.K. Asscheman-Versluis, rechters,
in tegenwoordigheid van C.A. van den Houwen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 maart 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 november 2023 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 ° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk Smith & Wesson, model 60, kaliber .38 Special
en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 4 kogelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2023 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.