ECLI:NL:RBROT:2024:471

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 24/8
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Faillissementswet

Op 3 januari 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de behandeling van dit verzoek bepaald op 17 januari 2024. Tijdens de zitting op die datum heeft de advocaat van verweerder een verweerschrift ingediend. Verzoekster heeft haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op 19 januari 2024 gewijzigd ingediend, met een behandeling gepland op 31 januari 2024. De rechtbank heeft op 24 januari 2024 uitspraak gedaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: bij vonnis van 13 januari 2023 is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is verzoekster veroordeeld tot betaling van € 8.428,23. Verweerder heeft op 17 februari 2023 de ontruiming van de woning aangezegd. Een eerder afgegeven moratorium is op 17 maart 2023 voor zes maanden verleend, maar is vervallen omdat verzoekster de huurtermijnen niet tijdig heeft voldaan. Verweerder heeft op 15 december 2023 opnieuw de ontruiming aangezegd, wat aanleiding gaf tot het nieuwe verzoek van verzoekster.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om een tweede moratorium niet ontvankelijk is, omdat het eerste moratorium is vervallen door de schending van de voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een bedreigende situatie die een nieuw moratorium rechtvaardigt, aangezien het minnelijke traject met verweerder niet haalbaar bleek. Het verzoek is afgewezen, en de rechtbank heeft de beslissing op 24 januari 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
rekestnummers: [nummer01]
uitspraakdatum: 24 januari 2024
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 3 januari 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 3 januari 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 17 januari 2024.
Ter zitting van 17 januari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • de heer J.M. Guijt, werkzaam bij Op Orde Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw mr. P.G.T.M. Visser-van Daal, werkzaam bij Visser van Daal advocaat, namens G.J. Visser verweerder (hierna: advocaat);
  • de heer [naam02] , namens [verweerder01] (hierna: verweerder).
De advocaat van verweerder heeft op 16 januari 2024 voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Op 19 januari 2024 heeft verzoekster haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling gewijzigd ingediend bij de rechtbank, en behandeling daarvan gevraagd, welk verzoek op 31 januari 2024 door deze rechtbank zal worden behandeld.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

Bij vonnis van 13 januari 2023 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is verzoekster veroordeeld tot het betalen van € 8.428,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dan tot aan de dag van algehele voldoening. Verweerder heeft vervolgens middels een deurwaardersexploot van 17 februari 2023 de ontruiming van de woning per 1 maart 2023 aangezegd.
Bij vonnis van 17 maart 2023 is ex artikel 287b Fw een voorlopige voorziening bij voorraad voor zes maanden afgegeven, waarmee de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 januari 2023 is opgeschort. Daarbij is bepaald dat het moratorium slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze zes maanden tijdig worden voldaan.
Verweerder heeft op 15 december 2023 wederom de ontruiming van de woning aangezegd. Zij beschouwt het eerder afgegeven moratorium als vervallen, omdat de eerdergenoemde voorwaarde uit het vonnis van 17 maart 2023 – betreffende het tijdig voldoen van de lopende huurtermijnen – is geschonden. Verweerder heeft de nieuwe ontruimingsdatum aangezegd tegen 3 januari 2024.
Verzoekster heeft op 3 januari 2024 opnieuw een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend samen met een verzoekschrift ex artikel 284 Fw.

3.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat bedoeld is een verzoek in te dienen om de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 januari 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker te verbieden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Verzoekster heeft op de terechtzitting te kennen gegeven dat zij de voorwaarden uit het eerste moratorium heeft geschonden door de huurtermijnen vanaf juli 2023 niet (volledig) voor de eerste dag van de maand te voldoen. Verzoekster heeft, op één schuld van de gemeente Rotterdam na, haar volledige oude schuldenlijst afbetaald. De schulden die verzoekster nu heeft zijn ontstaan na mei 2023. Verzoekster wenst tijd te krijgen om voor deze nieuwe schuldenlast ofwel een minnelijke regeling aan te gaan, ofwel een verzoek te doen tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster heeft inmiddels, sinds 15 november 2023, beschermingsbewind en is aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam voor het opstarten van een minnelijk traject.
Op 19 januari 2024 heeft verzoekster het verzoekschrift ex artikel 284 Fw aangevuld en gevraagd om behandeling van het verzoek, nu verweerster ter zitting heeft aangegeven niet te zullen instemmen met enig aanbod voor een minnelijke regeling.

4.Het verweer

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een tweede moratoriumverzoek slechts onder zeer strenge eisen kan worden toegewezen. Als een tweede moratorium zou worden toegewezen dan zou dit in strijd zijn met de wet en vaste jurisprudentie. Mocht het tweede moratorium toch worden toegewezen, dan zou dit de ontruiming slechts kort uitstellen. Ook is het vonnis van de kantonrechter inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Daarbij komt dat verzoekster inmiddels alweer een nieuwe schuld heeft laten ontstaan aan verweerder. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn belangen zwaarder dienen te wegen dan die van verzoekster.

5.De beoordeling

Verval eerste moratorium
Bij de toekenning van het moratorium van 17 maart 2023 is de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 13 januari 2023 opgeschort. Ter waarborging van de belangen van de verhuurder is in het dictum van die uitspraak aan het moratorium de voorwaarde verbonden dat de lopende huurtermijnen tijdig betaald dienden te worden. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster deze voorwaarde heeft geschonden. Ter zitting is gebleken dat verzoekster op dat moment de huur vanaf de maand juli 2023 niet (volledig of tijdig) heeft voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de op 17 maart 2023 afgegeven voorziening als gevolg van deze tekortkoming komen te vervallen.
Ontvankelijkheid van het verzoek
Nu verzoekster opnieuw een moratoriumverzoek heeft ingediend, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of een tweede moratoriumverzoek ex artikel 287b Fw ontvankelijk kan worden verklaard nadat een eerder moratorium tussentijds is komen te vervallen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu artikel 287b Fw zich niet verzet tegen een herhaalde aanvraag. In het vijfde lid van artikel 287b Fw is enkel de eis opgenomen dat een moratorium maximaal voor de duur van zes maanden wordt uitgesproken.
De rechtbank zal tegen deze achtergrond het voorliggende verzoek beoordelen.
Bedreigende situatie
Nu het verzoek ontvankelijk is, dient allereerst te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu het eerste moratorium is vervallen, wordt de tenuitvoerlegging het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2023 tot ontruiming van de woning niet langer opgeschort. In het verlengde hiervan is door verweerder op 15 december 2023 opnieuw de ontruiming aangezegd, waarbij is aangekondigd dat verweerder op 3 januari 2024 zou overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen. Aangezien verzoekster, omdat een minnelijke regeling met verweerster niet haalbaar blijkt, op 19 januari 2024 een gewijzigd verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ex artikel 284 Fw heeft ingediend, is het minnelijke traject is beëindigd. Het verzoek ex artikel 287b Fw wordt daarom afgewezen. Omdat het verzoek ex artikel 284 Fw al op 31 januari 2024 zal worden behandeld is bestaat er nu geen aanleiding voor de rechtbank om het verzoek op te vatten als een verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw.

6.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.