ECLI:NL:RBROT:2024:4704

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 24/285 en FT RK 24/284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 2 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw), waarin zij verzocht om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 19 april 2024 bepaald. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de schuldhulpverlener en de beoogd beschermingsbewindvoerder. Verzoekster heeft aangegeven dat haar schulden zijn ontstaan door een relatiebreuk en dat zij sinds eind 2023 weer huurtermijnen betaalt. De schuldhulpverlener heeft bevestigd dat het haalbaar is om het minnelijk schuldhulpverleningstraject binnen zes maanden te doorlopen.

Verweerster, de Stichting Woonkracht10, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een kopie van het vonnis tot ontruiming heeft overgelegd, concludeert de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoekster om in de huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming ten uitvoer te leggen.

De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoekster de lopende huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. B.A. Cnossen en is openbaar uitgesproken op 26 april 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 26 april 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 2 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 april 2024.
Ter zitting van 19 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [persoon A] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • R. Aeppli, beoogd beschermingsbewindvoerder.
Mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Wouters Gerechtsdeurwaarders & Incasso’s, heeft namens verweerster, te weten de Stichting Woonkracht10, voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat de schulden zijn ontstaan door een relatiebreuk. Schuldenares heeft hierna verkeerde keuzes gemaakt die hebben geleid tot schulden.
Ter zitting heeft schuldenares verklaard dat zij de huurtermijnen sinds eind 2023 weer betaalt. De schuldhulpverlener acht het haalbaar om het minnelijk schuldhulpverleningstraject binnen zes maanden te doorlopen, nu de schuldeninventarisatie al heeft plaatsgevonden en verzoekster onder bewind wordt gesteld.
Op 19 april 2024, na de zitting, heeft schuldhulpverlening betaalbewijzen van de huurtermijnen aangeleverd. Wouters Gerechtsdeurwaarders & Incasso’s heeft op 23 april 2024 bevestigd dat deze betalingen daadwerkelijk zijn ontvangen.

3.Het verweer

Verweerster heeft bij brief van 10 april 2024 haar standpunt aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Verweerster refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 19 maart 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 4 april 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 15 februari 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster betaalt vanaf januari 2024 weer de maandelijkse huur. Daarbij zal verzoekster zeer waarschijnlijk op korte termijn onder bewind worden gesteld waardoor betaling van de lopende huurtermijnen voldoende is gewaarborgd. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 15 februari 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te Zwijndrecht, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
2 april 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024.