In deze zaak heeft verzoekster op 2 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw), waarin zij verzocht om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 19 april 2024 bepaald. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de schuldhulpverlener en de beoogd beschermingsbewindvoerder. Verzoekster heeft aangegeven dat haar schulden zijn ontstaan door een relatiebreuk en dat zij sinds eind 2023 weer huurtermijnen betaalt. De schuldhulpverlener heeft bevestigd dat het haalbaar is om het minnelijk schuldhulpverleningstraject binnen zes maanden te doorlopen.
Verweerster, de Stichting Woonkracht10, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een kopie van het vonnis tot ontruiming heeft overgelegd, concludeert de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en verweerster afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoekster om in de huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming ten uitvoer te leggen.
De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat verzoekster de lopende huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. B.A. Cnossen en is openbaar uitgesproken op 26 april 2024.