ECLI:NL:RBROT:2024:4703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
FT EA 23-2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De schuldsaneringsregeling was eerder uitgesproken op 13 februari 2023, waarbij mr. P.A. Loeff als bewindvoerder was aangesteld. De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenaar tekortkomingen had vertoond in de nakoming van zijn verplichtingen, waaronder de informatieverplichting en de afdrachtverplichting. Op 28 maart 2024 heeft de rechter-commissaris ingestemd met dit verzoek. Tijdens de zitting op 19 april 2024 zijn zowel de bewindvoerder als de schuldenaar gehoord.

De bewindvoerder heeft aangegeven dat de schuldenaar niet alleen in gebreke is gebleven met het aanleveren van noodzakelijke financiële informatie, maar ook nieuwe schulden heeft laten ontstaan, waaronder een schuld aan zijn vorige verhuurder. De schuldenaar heeft ter zitting verklaard dat hij door omstandigheden, zoals het ontbreken van een woning, niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar dat hij nu wel in staat is om dit te doen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat zijn excuses niet voldoende zijn om de regeling voort te zetten.

De rechtbank heeft besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet. Tevens is er vastgesteld dat er baten beschikbaar zijn om de vorderingen van de bewindvoerder te voldoen, wat leidt tot een faillissement van rechtswege. De rechtbank heeft mr. C.G.E. Prenger benoemd tot rechter-commissaris en mr. P.A. Loeff tot curator. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 april 2024
Bij vonnis van deze rechtbank van 13 februari 2023 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: mr. P.A. Loeff.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 28 maart 2024 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder en schuldenaar zijn gehoord ter terechtzitting van 19 april 2024.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als gronden voor het verzoek tussentijdse beëindiging heeft de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenaar een tekortkoming heeft laten ontstaan in de nakoming van de informatieverplichting en de afdrachtverplichting en dat schuldenaar nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Verwezen wordt naar de voordracht tot beëindiging van 26 maart 2024.
Standpunt bewindvoerder
In de laatste stand van zaken van 18 april 2024 heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris geïnformeerd dat schuldenaar diverse specificaties heeft aangeleverd, maar dat er nog steeds veel (financiële) informatie ontbreekt. De tekortkoming in de nakoming van de informatieplicht is dus niet hersteld. Daarnaast is er sprake van een boedelachterstand van € 4.870,52, berekend over de periode tot en met de maand april 2024. Schuldenaar heeft ook nieuwe schulden laten ontstaan. Zo heeft schuldenaar een schuld laten ontstaan aan zijn vorige verhuurder Woonkracht10 van € 2.513,12. Verder moet schuldenaar nog een nihilstellingsprocedure opstarten voor de alimentatie die hij moet betalen aan zijn ex-partner. Dit heeft schuldenaar tot op heden nagelaten. Hierdoor is het zeer waarschijnlijk dat er een alimentatieschuld wordt opgebouwd.
Standpunt schuldenaar
Schuldenaar heeft ter zitting verklaard dat hij niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen omdat hij een tijd geen woning had. Schuldenaar stelt dat hij vanaf nu wel aan zijn verplichtingen kan voldoen omdat hij sinds november 2023 een eigen woning heeft en dit hem meer rust en tijd geeft.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 242.848,65 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatieverplichting. Schuldenaar is meerdere malen in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie bij de bewindvoerder aan te leveren. Hij heeft dit nagelaten. Daarnaast zijn er nieuwe schulden ontstaan en is er sprake van een boedelachterstand. Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 17 april 2023 en na het verhoor met de rechter-commissaris van 1 juni 2023, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest. Tijdens dat verhoor is afgesproken dat hij op korte termijn alle ontbrekende informatie zou aanleveren en heeft hij gezegd dat hij de nihilstellingsprocedure zou opstarten. Dit is niet gebeurd. Hij heeft daarna ook onvoldoende verbetering laten zien. Dat hij bezig was met – het zoeken en inrichten van – zijn nieuwe woning en daarom niet in staat was om aan de verplichtingen te voldoen, vindt de rechtbank geen geldig excuus. De rechtbank ziet geen aanleiding om schuldenaar via een verlenging de kans te geven om de tekortkomingen te compenseren.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, Faillissementswet.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.878,42;
- benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. C.G.E. Prenger,
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.