In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De schuldsaneringsregeling was eerder uitgesproken op 13 februari 2023, waarbij mr. P.A. Loeff als bewindvoerder was aangesteld. De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenaar tekortkomingen had vertoond in de nakoming van zijn verplichtingen, waaronder de informatieverplichting en de afdrachtverplichting. Op 28 maart 2024 heeft de rechter-commissaris ingestemd met dit verzoek. Tijdens de zitting op 19 april 2024 zijn zowel de bewindvoerder als de schuldenaar gehoord.
De bewindvoerder heeft aangegeven dat de schuldenaar niet alleen in gebreke is gebleven met het aanleveren van noodzakelijke financiële informatie, maar ook nieuwe schulden heeft laten ontstaan, waaronder een schuld aan zijn vorige verhuurder. De schuldenaar heeft ter zitting verklaard dat hij door omstandigheden, zoals het ontbreken van een woning, niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar dat hij nu wel in staat is om dit te doen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen en dat zijn excuses niet voldoende zijn om de regeling voort te zetten.
De rechtbank heeft besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet. Tevens is er vastgesteld dat er baten beschikbaar zijn om de vorderingen van de bewindvoerder te voldoen, wat leidt tot een faillissement van rechtswege. De rechtbank heeft mr. C.G.E. Prenger benoemd tot rechter-commissaris en mr. P.A. Loeff tot curator. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.