ECLI:NL:RBROT:2024:4685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/10/664605 / HA ZA 23-756
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake internationale koopovereenkomst gereedschappen met bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een verzetprocedure naar aanleiding van een eerder verstekvonnis. De eiser, [persoon A], heeft een vordering ingesteld tegen [bedrijf B] en haar bestuurder [persoon B] op basis van een internationale koopovereenkomst voor gereedschappen. De koper, [persoon B], heeft de facturen onbetaald gelaten en heeft in het verzet aangevoerd dat de vordering van [persoon A] afgewezen moet worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [persoon A] op [bedrijf B] terecht is, omdat [bedrijf B] de goederen heeft gekocht en geleverd gekregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [persoon B] als bestuurder niet aansprakelijk is voor de schade van [persoon A], omdat hij tijdig heeft gewaarschuwd dat de vennootschappen niet konden betalen. De rechtbank heeft het verstekvonnis vernietigd en [bedrijf B] veroordeeld tot betaling van € 16.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/664605 / HA ZA 23-756
Vonnis in verzet van 22 mei 2024
in de zaak van
[persoon A]handelende onder de naam
[bedrijf A],
wonende te Rotterdam,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.N.A. Kilian te Tilburg,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
[bedrijf B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] , België,
2.
[persoon B],
wonende te Hulshout, België,
gedaagden,
eisers in het verzet,
advocaat mr. L.J. van Gastel te Amstelveen.
Partijen worden hierna [persoon A] , [bedrijf B] en [persoon B] genoemd. [bedrijf B] en [persoon B] worden gezamenlijk aangeduid als [bedrijf B] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 2 november 2022 van [persoon A] en de akte met producties 1 tot en met 7;
  • het door deze rechtbank op 31 mei 2023 tussen [persoon A] en [bedrijf B] c.s. bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/10/655840 /H A ZA 23-342 (hierna: het verstekvonnis):
  • de verzetdagvaarding van [bedrijf B] c.s. van 9 augustus 2023, met producties;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 19 oktober 2023;
  • de bij brief van 19 februari 2024 van de advocaat van [persoon A] in het geding gebrachte producties 8 tot en met 10 van [persoon A] ;
  • de mondelinge behandeling van 29 februari 2024;
  • de spreekaantekeningen van [bedrijf B] c.s.;
  • de spreekaantekeningen van [persoon A] ;
  • de akte van [bedrijf B] c.s.;
  • de akte van [persoon A] ;
  • de akte uitlating producties, van [bedrijf B] c.s..
1.2.
Na de zitting heeft de rechtbank partijen nog in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het door [bedrijf B] c.s. na de koop gedane aanbod om de goederen te retourneren aan [persoon A] in relatie tot de bestuurdersaansprakelijkheid. Naar aanleiding daarvan zijn de hiervoor aan het eind van 1.1 genoemde akten genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[persoon A] handelt in gereedschappen.
2.2.
[persoon B] is de bestuurder van [bedrijf B] en van de vennootschap naar Belgisch recht [vennootschap B] (hierna: [vennootschap B] ).
2.3.
Op 2 mei 2022 heeft [persoon A] gereedschap verkocht. Het gereedschap werd feitelijk geleverd aan [persoon B] ; dit gebeurde in/bij de bedrijfsruimte van [bedrijf B] / [vennootschap B] in België.
2.4.
[persoon B] heeft op 2 mei 2022 twee door [persoon A] opgestelde afleverbonnen getekend, één afleverbon gericht aan [bedrijf B] (€ 16.000,00) en één afleverbon gericht aan [vennootschap B] (€ 10.591,00). Op de achterkant van die bonnen waren algemene voorwaarden afgedrukt. Daarin staat onder meer dat buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn als er niet tijdig wordt betaald, dat deze rechtbank bevoegd is in eventuele geschillen en dat Nederlands recht met uitsluiting van het Weens Koopverdrag van toepassing is.
2.5.
[persoon A] heeft twee facturen van 2 mei 2022 verzonden met een totaalbedrag van € 26.591,00 (€ 16.000,00 + € 10.591,00).
2.6.
[persoon B] heeft op 8 en 10 mei 2022 per e-mail en brief aangegeven de koopovereenkomsten te herroepen.
2.7.
Op 16 mei 2022 heeft [persoon B] [persoon A] bericht dat hij afstand deed van het gereedschap en dat het gereedschap opgehaald kon worden. [persoon A] heeft diezelfde dag aangegeven daarmee niet in te stemmen. In reactie daarop schreef [persoon B] dat hij [persoon A] de kans gaf om de spullen op te halen en dat ze anders zouden meegaan in het faillissement van [vennootschap B] en [bedrijf B] .
2.8.
Na een herhaalde aanmaning van (de advocaat van) [persoon A] heeft [persoon B] in een e-mail van 31 mei 2022 nogmaals aangegeven dat [persoon A] de goederen kon ophalen.

3.Het geschil

3.1.
[persoon A] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [bedrijf B] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 27.631,91 (€ 26.591,00 als hoofdsom en € 1.040,91 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met rente en in de proceskosten.
3.2.
In het verstekvonnis zijn de vorderingen van [persoon A] integraal toegewezen en zijn [bedrijf B] c.s. veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [persoon A] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 2.589,46.
3.3.
[bedrijf B] c.s. vorderen in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [persoon A] alsnog worden afgewezen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid [bedrijf B] c.s. in hun verzet
4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [bedrijf B] c.s. in zoverre in hun verzet kunnen worden ontvangen.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze rechtbank bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is.
De vordering van [persoon A] op [bedrijf B]
4.3.
Volgens [persoon A] is [bedrijf B] de partij met wie hij beide koopovereenkomsten heeft gesloten. [bedrijf B] c.s. betwisten dat. Volgens hen is [persoon A] één koopovereenkomst aangegaan met [bedrijf B] . Dat is de koopovereenkomst waar de afleverbon van € 16.000,-- op ziet. De andere koopovereenkomst is [persoon A] volgens [bedrijf B] c.s. aangegaan met [vennootschap B] . Dat is de koopovereenkomst waar de afleverbon van € 10.591,-- op ziet.
4.4.
De vraag is dus of [bedrijf B] niet alleen de koper is voor de levering van € 16.000,-- of dat zij ook de koper is voor de levering van € 10.591,--. Op zitting is gebleken dat [persoon A] oorspronkelijk beide facturen op naam heeft gesteld van [bedrijf B] . Naderhand heeft [persoon A] de factuur van € 10.591,-- op naam gesteld van [vennootschap B] . Daarbij is het aanvankelijk in rekening gebrachte factuurbedrag verminderd tot € 9.785,--. Nu [persoon A] zélf de tenaamstelling van deze factuur heeft gewijzigd, mocht hij er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [bedrijf B] ook de schuldenaar was van de factuur van € 10.591,--, althans € 9.785,--. Er is niets wat erop wijst dat deze wijziging van de tenaamstelling van deze factuur op een vergissing berust. De afleverbon waarop deze factuur ziet, heeft immers altijd op naam gestaan van [vennootschap B] . [bedrijf B] is dus niet gehouden tot betaling van de factuur van € 10.591,--, althans € 9.785,--.
4.5.
De vervolgvraag is of [bedrijf B] de factuur van € 16.000,-- moet betalen. Vaststaat dat [bedrijf B] deze partij heeft gekocht en ook geleverd heeft gekregen. Er moet dus betaald worden, tenzij [bedrijf B] de overeenkomst terecht heeft vernietigd. Daarover wordt het volgende overwogen. Het verweer dat [persoon A] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt en/of dat [bedrijf B] gedwaald heeft, baseren [bedrijf B] c.s. met name op de omstandigheid dat [persoon A] [persoon B] zou hebben gezegd dat hij het gereedschap met winst kon doorverkopen, wat volgens [bedrijf B] c.s. niet bleek te kloppen. [persoon A] heeft bewust ingespeeld op de financiële problemen van de bedrijven van [persoon B] en hem op die manier verleid om snel geld te kunnen verdienen, aldus [bedrijf B] c.s. Dit verweer slaagt niet. De koop door [bedrijf B] van het gereedschap is een zakelijke transactie. Het is de eigen verantwoordelijkheid van [bedrijf B] om te beoordelen of zij deze goederen nodig heeft en/of met winst kan doorverkopen. Dat [bedrijf B] van deze koop kennelijk later spijt heeft gekregen, is niet voldoende voor het slagen van dit verweer. Dat [persoon B] overrompeld werd doordat [persoon A] hem de goederen te koop aanbood en dit als een agressieve verkoopmethode aanvoelde, is evenmin voldoende voor een vernietiging van de overeenkomst.
4.6.
[bedrijf B] c.s. hebben verder aangevoerd dat [persoon B] geen kennis heeft kunnen nemen van de algemene voorwaarden. Die stonden echter op de achterzijde van de afleverbonnen en kon hij dus zonder meer lezen.
4.7.
Ten slotte hebben [bedrijf B] c.s. nog aangevoerd dat [persoon A] pas na afloop de betalingstermijn van één dag hebben ingevuld in de afleverbonnen en dat ook daarom [bedrijf B] niet aan de koop is gebonden. Dit betoog slaagt evenmin. Op zitting is gebleken dat [persoon A] de betalingstermijn van één dag heeft ingevuld in de afleverbonnen in aanwezigheid van [persoon B] . Gesteld noch gebleken is dat [persoon B] daar toen tegen geprotesteerd heeft, zodat [persoon A] mocht menen dat [persoon B] hiermee instemde. Het verweer dat deze betaaltermijn eenzijdig is bepaald door [persoon A] , slaagt daarmee niet. In het verlengde hiervan gaat de rechtbank voorbij aan het betoog dat er pas betaald zou hoeven worden als [bedrijf B] de goederen doorverkocht had. Niet alleen is dat niet te verenigen met het feit dat de betalingstermijn van 1 dag in aanwezigheid van [persoon B] in de afleverbonnen werd ingevuld. Maar bovendien heeft [bedrijf B] , voor zover gesteld of gebleken, geen pogingen gedaan om de goederen te verkopen. Zij kan zich er daarom niet op beroepen dat aan de (door haar gestelde en door [persoon A] betwiste) voorwaarde voor opeisbaarheid niet is voldaan (vergelijk artikel 6:23 BW).
4.8.
[bedrijf B] c.s. zijn dus in het verstekvonnis terecht veroordeeld tot betaling van de factuur van € 16.000,-- en de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van deze factuur.
De vordering van [persoon A] op [persoon B]
4.9.
De vervolgvraag is of [persoon B] als bestuurder van [bedrijf B] (voor de levering van € 16.000,00) en als bestuurder van [vennootschap B] (voor de levering van € 10.591,--, althans € 9.785,--) aansprakelijk is voor de schade die [persoon A] lijdt doordat de facturen niet betaald zijn. [1]
4.10.
Het uitgangspunt is dat alleen de vennootschappen en niet haar bestuurder aansprakelijk is voor aangegane verplichtingen. Dat is anders als de bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld jegens de schuldeiser, hetgeen [persoon A] betoogt en [bedrijf B] c.s. betwisten. Om een onrechtmatige daad van de bestuurder aan te nemen is vereist dat de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden van het feit dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen jegens de schuldeiser heeft voldaan en geen verhaal biedt voor de schade van de schuldeiser. In de rechtspraak is – voor zover in deze zaak van belang – aanvaard dat dit verwijt in beginsel gemaakt kan worden wanneer een bestuurder een verplichting namens een vennootschap aangaat, terwijl hij wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet zou kunnen nakomen en geen verhaal biedt voor de schade van de teleurgestelde schuldeiser, de zogeheten
Beklamel-norm. Deze norm is niet absoluut: onder bijzondere omstandigheden is denkbaar dat een bestuurder die met deze kennis een verplichting namens de vennootschap aangaat, toch niet aansprakelijk is.
4.11.
De rechtbank gaat er vanuit dat [persoon B] bij het sluiten van de koopovereenkomsten wist dat de vennootschappen niet konden betalen. Toch is de rechtbank van oordeel dat [persoon B] in dit geval geen persoonlijk ernstig verwijt gemaakt worden van de door [persoon A] geleden schade. [persoon B] heeft zeer kort na het sluiten van de overeenkomsten aan [persoon A] laten weten dat er geen geld was en dat hij de overeenkomsten ongedaan wilde maken. [persoon A] wilde dat niet, en was ook niet gehouden om hier mee in te stemmen, maar kan [persoon B] onder deze omstandigheden niet tegenwerpen dat de vennootschappen niet betaald hebben en geen verhaal meer bieden. Daarvoor was [persoon A] immers gewaarschuwd en hij heeft ondanks die kennis er voor gekozen om vast te houden aan de gesloten overeenkomsten. Het beroep van [persoon A] op de zogeheten
Beklamel-norm slaagt onder deze omstandigheden niet.
4.12.
[persoon A] verwijt [persoon B] ook dat er sprake is van betalingsonwil of selectieve betalingen. Dit verwijt is door [persoon B] gemotiveerd betwist en vervolgens door [persoon A] niet nader onderbouwd. Dit verwijt slaagt daarom niet.
4.13.
De conclusie is dat de vordering op [persoon B] zal worden afgewezen.
Proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld (de vordering op [bedrijf B] wordt deels toegewezen en deels afgewezen en de vordering op [persoon B] wordt afgewezen), bepaalt de rechtbank dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen. Bij deze beslissing zijn [bedrijf B] en [persoon B] als één partij aangemerkt, nu zij procederen met dezelfde advocaat en geen afzonderlijke proceshandelingen hebben verricht. Bij deze stand van zaken is er geen ruimte voor toewijzing van de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten van [persoon A] .

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het op 31 mei 2023 onder zaak-/rolnummer 655840 / HA ZA 23-342 gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
5.2.
veroordeelt [bedrijf B] tot betaling aan [persoon A] tegen behoorlijk bewijs van
€ 16.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van de factuur tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.
901/1876

Voetnoten

1.Hoewel de dagvaarding is ingestoken als een bestuurdersaansprakelijkheid van [persoon B] als bestuurder van [bedrijf B] (en niet van [vennootschap B] ), zal de rechtbank deze vordering beoordelen vanuit het (door [bedrijf B] c.s. zelf aangevoerde) gezichtspunt dat er sprake is van twee losse overeenkomsten met verschillende kopers.