ECLI:NL:RBROT:2024:4677

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
10801332 CV EXPL 23-30806
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en betaling huurachterstand in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonplus Schiedam en [gedaagde 1] en de bewindvoerder van [gedaagde 2]. De procedure betreft de ontbinding van een huurovereenkomst en de betaling van een huurachterstand van € 9.621,87. De huurachterstand is ontstaan doordat [gedaagde 1] sinds 31 mei 2022 niet meer in de woning woont en [gedaagde 2] met twee minderjarige kinderen in de woning verblijft. De huurovereenkomst met [gedaagde 1] is op 20 maart 2024 met wederzijds goedvinden beëindigd, maar de huurovereenkomst met [gedaagde 2] wordt ontbonden vanwege de ernstige huurachterstand van dertien maanden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bewindvoerder de woning binnen veertien dagen moet ontruimen en dat hij een gebruiksvergoeding van € 755,67 per maand moet betalen tot de ontruiming. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen omdat deze gebaseerd waren op een oneerlijke bepaling in de huurovereenkomst. De proceskosten zijn toegewezen aan Woonplus, die in het gelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10801332 CV EXPL 23-30806
datum uitspraak: 19 april 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonplus Schiedam,
vestigingsplaats: Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: [persoon A] (AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders),
tegen
[gedaagde 1],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde 1,
die zelf procedeert,
en
Perspectief Bewindvoering en Inkomensbeheer B.V. in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde 2],
vestigingsplaats: Schiedam,
gedaagde 2,
gemachtigde: mr. M.B. Visser.
De partijen worden hierna ‘Woonplus’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘de bewindvoerder’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 13 november 2023, met bijlagen;
  • het antwoord van de bewindvoerder, met bijlagen;
  • de mail van 6 maart 2024 namens de bewindvoerder, met bijlagen;
  • de brief van 6 maart 2024 namens Woonplus, met bijlagen.
  • het proces-verbaal met afspraken tussen Woonplus en [gedaagde 1] , die zijn gemaakt tijdens de zitting van 20 maart 2024.
1.2.
Op 20 maart 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • de heer [persoon B] namens de gemachtigde van Woonplus;
  • [gedaagde 1] met zijn dochter mevrouw [persoon C] ;
  • mevrouw [persoon D] namens de bewindvoerder met mr. Visser.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] huren vanaf 2014 een woning van Woonplus. [gedaagde 1] woont vanaf 31 mei 2022 niet meer in de woning. [gedaagde 2] woont er nog wel met twee minderjarige kinderen. De huur is nu € 755,67 per maand. Op dit moment is er een huurachterstand.
De goederen van [gedaagde 2] zijn vanaf 6 april 2023 onder bewind gesteld. De bewindvoerder van [gedaagde 2] is daarom de procespartij in deze rechtszaak.
Woonplus eist dat [gedaagde 1] en de bewindvoerder hoofdelijk worden veroordeeld om de huurachterstand te betalen en dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] en de bewindvoerder inderdaad de huurachterstand moeten betalen en dat de bewindvoerder de woning met ontruimen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Huurachterstand
2.2.
[gedaagde 1] en de bewindvoerder worden hoofdelijk veroordeeld om € 9.621,87 aan Woonplus te betalen. Er is geen discussie dat dit de hoogte is van de huurachterstand op het moment van de zitting. [gedaagde 1] en de bewindvoerder van [gedaagde 2] kunnen allebei worden aangesproken voor de hele huurachterstand (artikel 6:7 BW). Woonplus kan ervoor kiezen één van hen aan te spreken voor de hele huurachterstand of voor een deel ervan. Als één van hen (een deel van) de huurachterstand betaalt, kan Woonplus niet voor (datzelfde deel van) de huurachterstand ook nog aankloppen bij de ander.
Ontbinden huurovereenkomst
2.3.
De huurovereenkomst kan niet worden ontbonden ten aanzien van [gedaagde 1] , omdat de huurovereenkomst met hem op 20 maart 2024 met wederzijds goedvinden is geëindigd. Dat hebben Woonplus en [gedaagde 1] tijdens de zitting afgesproken.
2.4.
De huurovereenkomst met [gedaagde 2] wordt wel ontbonden, omdat (de bewindvoerder van) [gedaagde 2] verplicht was de huur op tijd te betalen en dat niet heeft gedaan (artikel 6:265 BW). De huurachterstand is ernstig genoeg om de huurovereenkomst te beëindigen. Dat is meestal zo bij een achterstand van meer dan drie maanden, maar de kantonrechter moet rekening houden met alle omstandigheden. [1] De kantonrechter heeft er in dit geval rekening mee gehouden dat twee minderjarige kinderen in de woning wonen. Uiteraard hebben zij (en hun moeder) groot belang bij het behouden van de woning, maar hun aanwezigheid kan geen absoluut obstakel vormen voor ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde 2] is zeer ernstig tekortgeschoten in het nakomen van haar verplichtingen: zij heeft een huurachterstand van dertien maanden laten ontstaan. Hoewel ze vanaf 8 november 2022 is aangemeld bij de gemeentelijke schuldhulpverlening, heeft dat niet geleid tot het beperken van de huurachterstand, die alleen maar is opgelopen. Pas vanaf augustus 2023 wordt weer huur betaald door de bewindvoerder, maar de bestaande huurachterstand wordt niet afgelost.
Ontruimen woning en betalen gebruiksvergoeding
2.5.
Omdat de huurovereenkomst met [gedaagde 2] is ontbonden, moet de bewindvoerder de woning ontruimen. Dat moet gebeuren binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. Tot en met de dag van de ontruiming moet de bewindvoerder een gebruiksvergoeding van € 755,67 per maand betalen (artikel 7:225 BW). Woonplus heeft niet uitgelegd waarom de bewindvoerder een vergoeding moet betalen voor de rest van die maand. Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels als voor het verhogen van de huur (artikel 7:248 BW).
2.6.
Woonplus heeft tijdens de zitting toegezegd dat zij de ontruiming van de woning niet ten uitvoer zal leggen, zolang de bewindvoerder de lopende huur op tijd blijft betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.7.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat Woonplus over dit onderwerp een oneerlijke bepaling in artikel 5 van de huurovereenkomst heeft opgenomen. Die bepaling heeft het karakter van een algemene voorwaarde waarover niet is onderhandeld door de contractspartijen. De bepaling is oneerlijk omdat in het nadeel van de zwakkere contractpartij (hier: de huurders) wordt afgeweken van de wettelijke regeling (artikel 6:96 BW) of omdat die indruk wordt gewekt. Volgens vaste rechtspraak moet de kantonrechter dit zelf toetsen en moet de kantonrechter bij oneerlijkheid dit onderdeel van de eis afwijzen, ook als de partijen daar niks over hebben gezegd.
Rente
2.8.
De rente wordt toegewezen, omdat Woonplus genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] en de bewindvoerder dat niet hebben betwist (artikel 6:119 BW). De rente is € 347,04 berekend tot 9 november 2023. [gedaagde 1] en de bewindvoerder van [gedaagde 2] kunnen allebei worden aangesproken voor de volledige rente. Woonplus kan ervoor kiezen één van hen aan te spreken voor het hele bedrag of voor een deel ervan. Als één van hen (een deel) betaalt, kan Woonplus niet (voor datzelfde deel) ook nog aankloppen bij de ander.
Verder geen oneerlijke bepalingen
2.9.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
Proceskosten
2.10.
[gedaagde 1] en de bewindvoerder moeten de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Woonplus op € 261,12 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.588,12. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonplus dat eist en [gedaagde 1] en de bewindvoerder daar niet op hebben gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en de bewindvoerder hoofdelijk om aan Woonplus te betalen € 9.968,91 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 9.621,78 vanaf 9 november 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen Woonplus en [gedaagde 2] en veroordeelt de bewindvoerder om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de woning aan het [adres] in Schiedam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde 2] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonplus te stellen;
3.3.
veroordeelt de bewindvoerder om vanaf april 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Woonplus te betalen € 755,67 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en de bewindvoerder in de proceskosten, die aan de kant van Woonplus worden begroot op € 1.588,12, met dien verstande dat [gedaagde 1] en de bewindvoerder elk € 130,56 aan dagvaardingskosten moeten betalen aan Woonplus en daarenboven hoofdelijk worden veroordeeld € 1.327,00 aan (overige) proceskosten te betalen;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
34286

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810.