ECLI:NL:RBROT:2024:4670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
11005531
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van supermarktteamleider wegens diefstal van producten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A], een supermarktteamleider, en zijn werkgever D-Pers B.V. [persoon A] was op staande voet ontslagen omdat hij op twee verschillende data producten uit de winkel had gepakt en genuttigd zonder te betalen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat er sprake was van een dringende reden. De werkgever had voldaan aan de voorwaarden voor ontslag op staande voet, waaronder het onverwijld opzeggen van de arbeidsovereenkomst en het onverwijld meedelen van de reden van ontslag. De kantonrechter wees bijna alle verzoeken van [persoon A] af, met uitzondering van de vordering om zijn registratie uit het interne waarschuwingsregister te verwijderen. De rechter concludeerde dat het handelen van [persoon A] ernstig verwijtbaar was, gezien zijn functie als leidinggevende en het beleid van de werkgever dat een zero-tolerance beleid hanteert ten aanzien van diefstal. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever gerechtvaardigde belangen had bij het opslaan van gegevens in het FAD-register voor de duur van vier jaar, maar dat er geen grondslag was voor de opname in het interne waarschuwingsregister. [persoon A] werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de werkgever werden begroot op € 949,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11005531 VZ VERZ 24-2847
datum uitspraak: 17 mei 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats]
verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
tegen
D-Pers B.V.,
vestigingsplaats: Alphen aan den Rijn,
verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.J. Stoop.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘Dirk’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [persoon A] , met bijlagen, dat op 21 maart 2024 bij de rechtbank is ontvangen;
  • het verweerschrift van Dirk met een voorwaardelijk tegenverzoek, met bijlagen;
  • de pleitnota van de gemachtigde van Dirk.
1.2.
Op 7 mei 2024 heeft de kantonrechter de zaak tijdens een zitting met de partijen besproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Dirk is de personeelsvennootschap van de supermarktketen Dirk. [persoon A] werkte daar sinds 8 juni 2002, laatst als [functie] in het filiaal van Dirk aan de [locatie] te Rotterdam. Hij is op 31 januari 2024 op staande voet ontslagen, omdat hij volgens Dirk producten uit de supermarkt heeft meegenomen en gegeten en gedronken, zonder ervoor te betalen. [persoon A] verzoekt de kantonrechter om Dirk te veroordelen om aan hem te betalen een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en de wettelijke verhoging over het loon van februari 2024. Hij wil verder dat Dirk wordt veroordeeld om zijn registratie uit het interne en externe waarschuwingsregister en uit het FAD te verwijderen, dan wel de duur ervan in te perken. Ook wil hij dat het winkelverbod wordt opgeheven, dan wel dat de duur hiervan wordt beperkt.
2.2.
Dirk vindt het ontslag terecht. Zij vraagt daarom om de verzochte billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding af te wijzen. Ze stelt dat [persoon A] ook geen recht heeft op een transitievergoeding, omdat zijn handelen ernstig verwijtbaar is. Verder vindt ze dat de registraties en het winkelverbod gehandhaafd moeten blijven, omdat zij daar belang bij heeft.
2.3.
De kantonrechter wijst bijna alle verzoeken van [persoon A] af. Dirk wordt alleen veroordeeld om de registratie uit het interne waarschuwingsregister te verwijderen. In deze beschikking legt de kantonrechter dit oordeel uit.
Wat is er gebeurd?
2.4.
Op 22 januari 2024 was SecMan, een extern onderzoeksbureau, bezig met het analyseren van camerabeelden van Dirk. Dat deed zij in het kader van een onderzoek. Tijdens het bekijken van die beelden viel het SecMan op dat [persoon A] de dag ervoor (21 januari) producten uit de winkel pakte en die nuttigde in de kantine, maar hier niet voor leek af te rekenen. Het ging om een pakje kaas, een half brood en een blikje Red Bull. Dirk heeft naar aanleiding hiervan SecMan de opdracht gegeven om hier verder onderzoek naar te doen.
2.5.
SecMan heeft vervolgens geconstateerd dat [persoon A] inderdaad niet betaald heeft voor de boodschappen op 21 januari 2024. Ze heeft verder geconstateerd dat [persoon A] op
7 januari 2024 ook een pakje kaas en een half brood heeft gepakt en gegeten in de kantine, zonder dat zichtbaar was dat hij hiervoor betaalde.
2.6.
Op 24 januari 2024 heeft Dirk [persoon A] naar aanleiding van deze bevindingen geschorst. Ze heeft hem uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens het gesprek heeft [persoon A] aangegeven dat hij voor de boodschappen op 7 januari een paar dagen later had betaald, omdat hij het eerst vergeten was. Hij heeft daarnaast gezegd dat hij vergeten was te betalen voor de boodschappen van 21 januari.
2.7.
SecMan heeft na dat gesprek verder onderzoek gedaan en gerapporteerd dat [persoon A] de producten van 7 januari niet betaald heeft. Vervolgens heeft Dirk [persoon A] op staande voet ontslagen. De hoofdvraag in deze procedure is of dat ontslag geldig is.
Dirk hoeft geen billijke vergoeding aan [persoon A] te betalen
2.8.
Dirk hoeft geen billijke vergoeding aan [persoon A] te betalen, omdat het ontslag geldig is (artikel 7:681 lid 1 sub a BW). Dirk heeft namelijk voldaan aan de voorwaarden voor een ontslag op staande voet. Dat zijn kort gezegd een dringende reden, onverwijld opzeggen en onverwijld meedelen van de reden (artikel 7:671 lid 1 onder c BW en artikel 7:677 BW).
Er is een dringende reden
2.9.
Er is een dringende reden voor ontslag op staande voet. Met een dringende reden wordt bedoeld één of meer eigenschappen en/of gedragingen van de werknemer die het voor de werkgever onmogelijk maken om door te gaan met het dienstverband (artikel 7:678 lid 1 BW). Of er een dringende reden is moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden. Hierna legt de kantonrechter uit waarom hier sprake is van een dringende reden.
[persoon A] heeft niet betaald voor de boodschappen op 7 en 21 januari 2024
2.10.
[persoon A] heeft bevestigd dat hij op 7 en 21 januari 2024 de bewuste producten uit de winkel heeft gepakt en heeft gegeten en gedronken. Ook is er geen discussie over dat hij die in eerste instantie niet betaald heeft. De kantonrechter oordeelt dat vaststaat dat hij die ook niet later alsnog heeft betaald.
2.11.
In eerste instantie heeft [persoon A] aan SecMan verklaard dat hij de boodschappen van 7 januari later had betaald. SecMan heeft vervolgens alle 119 kassabonnen van die week erna, waarop de kaas en het brood voorkwamen, gecontroleerd. Ze is de combinatie van dit type kaas en brood niet tegengekomen. Ook op de camerabeelden heeft ze niet kunnen zien dat [persoon A] voor die producten heeft betaald. [persoon A] is in zijn verzoekschrift niet op deze onderzoeksresultaten ingegaan. Hij heeft daarin ook niet gesteld dat hij toch wel heeft betaald voor de boodschappen van 7 januari. Voor het eerst tijdens de zitting heeft hij dit standpunt weer ingenomen. Hij heeft echter niet concreet gemaakt wanneer en op welke manier hij dit heeft betaald en hoe het kan dat dit op de kassabonnen en beelden niet zichtbaar is. Ook heeft hij op dit punt geen bewijs aangeboden. De kantonrechter oordeelt dat daarom vaststaat dat [persoon A] niet heeft betaald voor de boodschappen van 7 januari.
2.12.
Het staat verder vast dat [persoon A] ook niet voorafgaand aan het ontslag heeft betaald voor de boodschappen van 21 januari. [persoon A] heeft verder voor het eerst tijdens de zitting wel verklaard dat hij die op 31 januari, na het ontslag, alsnog heeft laten afrekenen door zijn vrouw. Dat hij dit later mogelijk alsnog heeft gedaan maakt voor de beoordeling van de dringende reden niet uit. [persoon A] heeft namelijk niet op eigen initiatief betaald. Er is geen aanleiding om ervan uit te gaan dat hij ook betaald zou hebben als Dirk hem hiermee niet geconfronteerd zou hebben.
Het toe-eigenen van werkgeverseigendommen is altijd ernstig
2.13.
Kortom, op basis van het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat [persoon A] producten uit de winkel heeft gepakt en heeft gegeten en gedronken, maar daarvoor niet heeft betaald. Dit is bij elke werkgever een ernstig voorval. Een werkgever moet er namelijk vanuit kunnen gaan dat een werknemer zich geen eigendommen van zijn werkgever toe-eigent. Als dat toch gebeurt kan een werkgever zijn werknemer niet meer vertrouwen en is de basis voor verdere samenwerking in principe weg.
Het voorval is extra ernstig omdat Dirk een streng beleid heeft
2.14.
In het geval van Dirk is dit extra ernstig. Dirk heeft namelijk onbetwist gesteld dat zij een zerotolerancebeleid voert, waarbij elke vorm van diefstal leidt tot ontslag op staande voet. [persoon A] heeft weliswaar betwist dat het bedrijfsreglement waarnaar Dirk heeft verwezen van toepassing is op zijn arbeidsovereenkomst, maar hij heeft niet betwist dat hij weet dat Dirk een zerotolerancebeleid voert ten aanzien van diefstal.
2.15.
De kantonrechter vindt het ook begrijpelijk dat Dirk een hard lijn hanteert ten opzichte van diefstal. Het is namelijk een vergrijp dat moeilijk valt op te sporen, zeker bij een werknemer. Het product hoeft namelijk de supermarkt niet eens te verlaten. Dirk heeft er daarom belang bij om een strakke lijn te hanteren, waarbij elke vorm van diefstal of fraude wordt gestraft. Daarbij past het niet om onderscheid te maken tussen personeelsleden. [persoon A] heeft weliswaar een lang dienstverband en er zijn geen aanmerkingen op zijn functioneren, maar dat maakt niet dat Dirk in dat geval diefstal door de vingers kan zien. Dat zou namelijk de kracht van een zerotolerancebeleid wegnemen. Een ervaren werknemer zou dan namelijk net zo lang boodschappen niet kunnen betalen tot hij tegen de lamp loopt. Daarmee is de werking van het beleid weg.
De discussie over het laten tekenen van kassabonnen kan in het midden blijven
2.16.
Om elke vorm van twijfel tegen te gaan, heeft Dirk in het bedrijfsreglement opgeschreven dat na betaling de bon moet worden getekend door een leidinggevende. Ze heeft hierover ook regelmatig berichten geplaatst in verschillende groepsapps, op kantineschermen en in een nieuwsbrief. [persoon A] is er uitgebreid op ingegaan dat hij dit allemaal niet wist. De kantonrechter vindt dit onaannemelijk, ook gezien de leidinggevende functie die [persoon A] had en zijn jarenlange ervaring. Omdat het er in deze zaak niet om gaat dat [persoon A] de bon niet heeft laten tekenen, maar dat hij helemaal niet betaald heeft is deze discussie verder niet relevant voor de beoordeling.
Dat [persoon A] mogelijk per ongeluk niet betaald heeft komt voor zijn rekening
2.17.
[persoon A] heeft aangevoerd dat hij per ongeluk niet betaald heeft. Dat is nu niet meer vast te stellen. Mocht dat al zo zijn, dan komt dat voor zijn rekening. Hij heeft er namelijk zelf voor gekozen om niet direct af te rekenen. Daardoor heeft hij zichzelf gebracht in een situatie waarin hij achteraf kon vergeten dat hij nog moest betalen. Hij kan dat niet aan Dirk tegenwerpen. Dirk kan namelijk niet beoordelen of iemand vergeten is te betalen, of dat expres niet heeft gedaan.
2.18.
[persoon A] heeft aangevoerd dat dit niet voor zijn rekening komt, omdat het gebruikelijk was om boodschappen later af te rekenen. Dit verweer gaat niet op, omdat [persoon A] onvoldoende heeft onderbouwd dat dit gebruikelijk was. Hij heeft wel een aantal verklaringen bij zijn verzoekschrift gevoegd. Dat betreffen echter verklaringen van personen die langere tijd geleden bij Dirk werkten en ook nog eens bij een ander filiaal. Bovendien blijkt uit die verklaringen dat alleen [persoon A] vaker boodschappen later afrekende, maar niet dat dit een geaccepteerde werkwijze binnen Dirk was. Daar tegenover heeft Dirk verklaringen aangeleverd van drie leidinggevenden, onder wie de leidinggevende van [persoon A] . Zij verklaren consequent dat boodschappen altijd direct moeten worden afgerekend. Vervolgens heeft [persoon A] niet verder onderbouwd waaruit volgt dat later afrekenen een gebruik was.
2.19.
[persoon A] heeft ook nog aangevoerd dat het niet mogelijk was om de producten af te rekenen omdat de kassa’s vaak nog niet aanstaan. Dit is door Dirk betwist. Zij voert aan dat deze in de slaapstand staan en dat [persoon A] die zelfstandig aan kan zetten. Vervolgens heeft [persoon A] zijn stelling niet verder onderbouwd. Daarom gaat ook dit argument niet op.
Conclusie: Dirk had een dringende reden om [persoon A] op staande voet te ontslaan
2.20.
De kantonrechter concludeert dat Dirk een dringende reden had om [persoon A] op staande voet te ontslaan. Daarbij weegt de kantonrechter ook mee dat [persoon A] een voorbeeldfunctie heeft als leidinggevende. Hij had in die functie moeten begrijpen dat hij elke schijn van diefstal moet voorkomen en had daarom producten direct moeten afrekenen. Ook vindt de kantonrechter bij de weging van de persoonlijke omstandigheden van belang dat [persoon A] alleen maar acht uur per week(end) bij Dirk werkte. Doordeweeks werkt hij fulltime als glasvezelmonteur. In die zin zijn de financiële gevolgen van het ontslag beperkt.
Dirk heeft het ontslag onverwijld gegeven
2.21.
Dirk heeft voldaan aan het vereiste om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Dirk heeft [persoon A] namelijk zo spoedig mogelijk na het ontdekken van de dringende reden ontslagen.
2.22.
Dirk is op 22 januari 2024 door SecMan op de hoogte gesteld van het vermoeden. Zij heeft SecMan toen direct opdracht gegeven om dit verder uit te zoeken. SecMan heeft vervolgens in de twee dagen daarna de camerabeelden bekeken. Op 24 januari is [persoon A] vervolgens geschorst. Hij is toen uitgenodigd voor een gesprek op 26 januari. Op verzoek van [persoon A] zelf is deze afspraak verzet naar 29 januari. Omdat [persoon A] tijdens dat gesprek heeft verklaard dat hij de boodschappen van 7 januari wel had betaald, moest aanvullend onderzoek plaatsvinden. Dat heeft in de twee dagen daarna plaatsgevonden. Vervolgens heeft het ontslag op 31 januari plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt dat Dirk op deze manier voortvarend te werk is gegaan.
De reden is onverwijld medegedeeld
2.23.
Er is geen discussie over dat Dirk heeft voldaan aan het vereiste om de reden voor het ontslag onverwijld aan [persoon A] te laten weten. De kantonrechter heeft geen reden om daar anders over te oordelen.
Dirk hoeft geen transitievergoeding te betalen
2.24.
Dirk hoeft geen transitievergoeding aan [persoon A] te betalen, omdat het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [persoon A] (artikel 7:673 lid 7 BW).
2.25.
[persoon A] ging erg losjes om met het betalen van zijn boodschappen. Hij heeft zelf aangevoerd dat hij vaak later betaalde. Daarmee heeft hij bewust het risico genomen dat hij helemaal niet meer betaalde voor de boodschappen. Hij had moeten snappen dat dit niet de bedoeling kan zijn. Het heeft er ten minste dus twee keer in drie weken voor gezorgd dat [persoon A] niet betaald heeft voor zijn boodschappen. [persoon A] had als ervaren leidinggevende, met een voorbeeldfunctie, hierin (veel) verantwoordelijker moeten handelen. Dat hij dit niet heeft gedaan kan hem ernstig worden verweten.
2.26.
Volgens [persoon A] is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om hem geen transitievergoeding toe te kennen (artikel 7:673 lid 8 BW). Hij heeft daarbij gewezen op zijn lange dienstverband, waarin hij naar tevredenheid heeft gefunctioneerd, en de geringe waarde van de producten. Dit verweer slaagt niet. Daarbij vindt de kantonrechter vooral van belang dat bij [persoon A] twee keer in korte tijd hetzelfde is voorgevallen, zodat niet kan worden gesproken van een eenmalige kleine misstap in een goed dienstverband. Ook de voorbeeldfunctie van [persoon A] legt extra gewicht in de schaal. Verder weegt de kantonrechter ook mee dat de financiële gevolgen van het ontslag voor [persoon A] beperkt zijn, gegeven zijn arbeidsomvang bij Dirk (r.o. 2.20).
Dirk hoeft geen vergoeding voor onregelmatige opzegging te betalen
2.27.
Omdat het ontslag geldig is, gold voor Dirk geen opzegtermijn. Daarom heeft [persoon A] geen recht op een vergoeding voor onregelmatige opzegging (artikel 7:672 lid 11 BW).
Dirk hoeft geen wettelijke verhoging te betalen over het loon van februari
2.28.
Het verzoek om Dirk te veroordelen om de wettelijke verhoging te betalen over het loon van februari 2024 wordt afgewezen. [persoon A] heeft namelijk geen recht op loon in februari 2024, omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 31 januari 2024.
Dirk hoeft de registratie in het FAD-register niet te laten verwijderen of te beperken
2.29.
Dirk heeft [persoon A] geregistreerd in het register van de stichting Fraude Aanpak Detailhandel (FAD), voor vier jaar. [persoon A] wil dat die registratie wordt verwijderd, of qua duur wordt ingeperkt.
2.30.
[persoon A] heeft primair gesteld dat de registratie onrechtmatig is, omdat er geen sprake is van een dringende reden en al helemaal niet van fraude. Zoals uit het voorgaande volgt is daarvan wel sprake, omdat [persoon A] twee keer boodschappen heeft gedaan zonder te betalen.
2.31.
[persoon A] heeft verder aangevoerd dat er geen grondslag is voor opname van de gegevens. Dirk heeft in reactie hierop aangegeven dat zij is aangesloten bij dit landelijke register. Daarmee brengt zij andere aangesloten winkeleigenaars op de hoogte van haar ervaringen met [persoon A] . Zo behoedt zij hen ervoor dat [persoon A] direct bij een andere aangesloten winkel een baan vindt. Dirk stelt dat zij op basis van de criteria in het afgesproken protocol de gegevens in principe moet opnemen. [persoon A] is hier niet op ingegaan. [persoon A] heeft gesteld dat een termijn van vier jaar disproportioneel is, maar dit verder niet geconcretiseerd in hoeverre zijn belangen onredelijk worden benadeeld door deze termijn. De kantonrechter vindt dat Dirk een gerechtvaardigd belang heeft bij opname van deze gegevens. Een termijn van vier jaar vindt de kantonrechter niet buitenproportioneel. Daarbij weegt zij ook mee dat Dirk onbetwist heeft gesteld dat slechts 30% van de supermarkten bij dit register is aangesloten, zodat [persoon A] (als hij dat wil) ook ergens anders kan werken. Verder weegt de rechter ook mee dat dit alleen een bijbaan was voor [persoon A] , naast zijn fulltime baan als glasvezelmonteur. Hij heeft niet gesteld dat hij van plan is om een nieuwe bijbaan in deze sector te zoeken.
2.32.
Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat Dirk gerechtvaardigde belangen heeft bij het opslaan van de gegevens voor de duur van vier jaar. Die belangen wegen zwaarder dan de bezwaren van [persoon A] . Het verzoek om Dirk te veroordelen de gegevens de laten wissen, wordt daarom afgewezen (artikel 35 UAVG en artikel 17 AVG).
2.33.
Overigens heeft [persoon A] dit dubbel verzocht. Hij verzoekt namelijk om Dirk te veroordelen om hem te verwijderen uit het FAD-register en uit het externe waarschuwingsregister. Uit de ontslagbrief volgt echter dat dit hetzelfde is. Beide verzoeken worden daarom afgewezen.
Dirk moet de registratie uit het interne register wel verwijderen
2.34.
Dirk hanteert naast het FAD nog een intern waarschuwingsregister. Zij heeft daarin ook de gegevens van [persoon A] opgenomen. [persoon A] wil dat zijn gegevens daaruit verwijderd worden. Dirk heeft aangevoerd dat zij het recht heeft om de gegevens op te slaan, op basis van het bedrijfsreglement. [persoon A] heeft betwist dat dit reglement van toepassing is op zijn arbeidsovereenkomst. Dirk heeft vervolgens niet gesteld en onderbouwd wat de grondslag is van het opnemen van deze gegevens. Om die reden staat niet vast dat er een grondslag is om [persoon A] op te nemen in dit register. Daar komt nog bij dat Dirk niet heeft onderbouwd wat het belang hiervan is, naast het FAD-register. Dirk wordt om die redenen veroordeeld om [persoon A] uit dit register te verwijderen (artikel 35 UAVG en artikel 17 lid 1 sub c en d AVG).
Dirk hoeft het winkelverbod niet op te heffen of te beperken
2.35.
Dirk heeft [persoon A] ook een winkelverbod opgelegd voor de duur van een jaar, voor alle Dirk-filialen. [persoon A] wil dat Dirk wordt veroordeeld om dit verbod op te heffen, of te beperken in duur en tot het filiaal waar [persoon A] werkte. Deze verzoeken worden afgewezen.
2.36.
Dirk mag als eigenaar van de winkel in principe zelf besluiten hoe zij met die winkels omgaat. Zij mag ook zelf besluiten dat iemand geen toegang meer heeft tot haar eigendom (artikel 5:1 BW). Zij moet daarbij wel rekening houden met de rechten van [persoon A] en mag niet discrimineren of een kennelijk willekeurig verbod opleggen. [1]
2.37.
De kantonrechter oordeelt dat Dirk een gerechtvaardigde aanleiding heeft voor dit winkelverbod. Het is begrijpelijk dat zij diefstal uit haar winkels wil tegengaan. Een winkelverbod voor de duur van een jaar voor al haar filialen vindt de kantonrechter daarom niet disproportioneel. Daarbij weegt zij ook mee dat niet is gebleken dat [persoon A] voor het doen van boodschappen afhankelijk is van Dirk. Er zijn namelijk veel verschillende supermarkten in Nederland.
2.38.
[persoon A] heeft nog wel aangevoerd dat hij soms voor zijn werk als glasvezelmonteur in een Dirk-winkel moet zijn. Dirk heeft daarop in haar verweerschrift aangevoerd dat niet aannemelijk is dat dit op structurele basis is. Vervolgens heeft [persoon A] dit niet meer met voorbeelden geconcretiseerd. Ook dit is dus geen reden om het verbod op te heffen.
Het tegenverzoek van Dirk hoeft niet meer behandeld te worden
2.39.
Dirk had ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, voor het geval de kantonrechter het ontslag zou vernietigen. Dat is niet het geval, dus dat verzoek hoeft niet meer behandeld te worden.
[persoon A] moet de proceskosten betalen
2.40.
[persoon A] moet de proceskosten betalen, omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van Dirk op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze uitspraak wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.41.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Dirk om de registratie van [persoon A] in het interne waarschuwingsregister te verwijderen;
3.2.
wijst de overige verzoeken van [persoon A] af;
3.3.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van Dirk worden begroot op € 949,-;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1464, ro. 2.4.2