ECLI:NL:RBROT:2024:4655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/10/659314 / JE RK 23-1355; C/10/672959 / JE RK 24-211; C/10/677280 / JE RK 24-798 en C/10/677292 / JE RK 24-800
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 26 april 2024, is de situatie van vier minderjarigen besproken, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI om de verblijfplaatsen van de minderjarigen te wijzigen en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de GI in het geval van wijziging van verblijfplaats na een jaar niet kan volstaan met een verzoek op basis van artikel 1:265b BW, maar dat er ook een verzoek op grond van artikel 1:265i BW ingediend moet worden, gezien de verschillende rechtsgevolgen die aan deze artikelen zijn verbonden. De rechtbank heeft de verzoeken van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te verlengen en om toestemming te verlenen voor wijziging van hun verblijfplaats toegewezen, waarbij de belangen van de minderjarigen voorop stonden. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de opvoedsituatie bij de pleegmoeder en de zorgen die daarover zijn geuit. De rechtbank heeft besloten dat de minderjarigen in hun huidige verblijfplaatsen moeten blijven, met de nodige begeleiding en ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Zaaknummers: C/10/659314 / JE RK 23-1355; C/10/672959 / JE RK 24-211; C/10/677280 / JE RK 24-798 en C/10/677292 / JE RK 24-800
Datum uitspraak: 26 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over toestemming wijziging verblijfplaats en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2013 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2014 in [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen [minderjarige 4] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. P. van Baaren, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. R. Tetteroo, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam 3],
hierna te noemen de pleegmoeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.S. Krol, kantoorhoudende in Rotterdam,
[naam 4] en [naam 5],
hierna respectievelijk te noemen de [naam 4] en de [naam 5] ,
tezamen ook te noemen de bijzondere curatoren, beiden kantoorhoudende in Rotterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 20 maart 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • een brief met bijlagen van mr. P. van Baaren van 3 april 2024;
  • een verslag met bijlagen van de bijzondere curatoren van 11 april 2024;
  • de verzoeken van de GI van 15 april 2024;
  • een brief van de bijzondere curatoren van 17 april 2024;
  • een briefrapportage van de GI van 18 april 2024;
  • een e-mailbericht met bijlagen van mr. P. van Baaren van 18 april 2024.
1.2.
Op 19 april 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • de pleegmoeder en haar advocaat;
  • de bijzondere curatoren;
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten [naam 6] .
1.3.
Aangezien de pleegmoeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Arabisch Marokkaanse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 7] , tolk in de Arabisch Marokkaanse taal.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.2.
[minderjarige 1] verblijft bij de pleegmoeder. [minderjarige 2] verblijft in een gezinshuis. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven in een neutraal pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 8 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengd tot 10 augustus 2024, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 februari 2024 en is de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden tot 1 januari 2024 pro forma.
2.4.
Bij beschikking van 30 januari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 mei 2024, zijn de bijzondere curatoren benoemd over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , is de behandeling van de verzoeken voor het overige aangehouden en voor beslissing verwezen naar de meervoudige kamer van 19 april 2024.
2.5.
Bij beschikking van 8 februari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg, te weten een neutraal pleeggezin, verlengd tot 31 maart 2024 en is de behandeling van de verzoeken voor het overige aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer van 20 maart 2024.
2.6.
Bij beschikking van 20 maart 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg, te weten een neutraal pleeggezin, verlengd tot 1 mei 2024 en is de behandeling van de verzoeken voor het overige aangehouden.

3.De (aangehouden) verzoeken

3.1.
Op 12 juni 2023 heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/659314 / JE RK 23-1355. Van dit verzoek resteert nog de periode tot 10 augustus 2024.
3.2.
Op 31 januari 2024 heeft de GI verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een neutraal pleeggezin te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/672959 / JE RK 24-211. Van dit verzoek resteert nog de periode tot 10 augustus 2024.
3.3.
Op 15 april 2024 heeft de GI op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 2] naar: in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/677280 / JE RK 24-798.
3.4.
Op 15 april 2024 heeft de GI op grond van artikel 1:265i BW verzocht toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 4] en [minderjarige 3] naar: een pleeggezin, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/677292 / JE RK 24-800.

4.De standpuntenHet standpunt van de GI

4.1.
Ter zitting heeft de GI het resterende deel van de aangehouden verzoeken ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
(zaaknummers C/10/659314 / JE RK 23-1355 en C/10/672959 / JE RK 24-211)ingetrokken, de overige verzoeken gehandhaafd en een nadere toelichting gegeven. Ondanks de zorgen over de opvoedsituatie bij de pleegmoeder is het mede gelet op de wens van [minderjarige 1] wenselijk dat zij bij de pleegmoeder blijft wonen.
[minderjarige 2] heeft nog steeds de structuur nodig die de gezinshuisouders haar bieden. Daarom is het in haar belang dat [minderjarige 2] ook de komende periode in het gezinshuis blijft wonen. Daarbij kunnen de omgangsmomenten bij de moeder thuis steeds meer worden uitgebreid.
[minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven in een neutraal pleeggezin. Zij kunnen in dit pleeggezin blijven tot 26 april 2024. Nu de gezinsopname van de moeder met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in de afgelopen periode positief is verlopen en bij de moeder thuis ondersteuning vanuit Gezin Totaal is ingezet, kunnen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij haar worden teruggeplaatst.
Het standpunt van de moeder
4.2.
Namens de moeder heeft haar advocaat zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en meegedeeld dat [minderjarige 1] gelet op de stukken en het advies van de bijzondere curatoren bij de pleegmoeder kan blijven wonen.
4.3.
In aanvulling op het betoog van haar advocaat heeft de moeder ter zitting het volgende verklaard. Het liefst wil zij voor alle kinderen zorgen, maar dit is nog niet mogelijk. De moeder staat open voor hulpverlening en werkt hieraan mee. Zij heeft een school voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] geregeld en [minderjarige 2] voor praktijkonderwijs aangemeld.
Het standpunt van de vader
4.4.
Namens de vader heeft zijn advocaat ter zitting het volgende meegedeeld. De vader is het eens met het (aangehouden) verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] . Ten aanzien van de (aangehouden) verzoeken voor [minderjarige 2] is namens de vader gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Namens de vader is verzocht om afwijzing van de verzoeken ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] om toestemming te verlenen tot wijziging in hun verblijf. De GI heeft immers verzocht om wijziging van de verblijfplaats naar een pleeggezin terwijl het de bedoeling van de GI is om [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de moeder terug te plaatsen. De vader is het niet eens met de terugplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de moeder. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] moeten bij de pleegmoeder worden teruggeplaatst. Zij kan voor hen zorgen. De kinderen hebben immers jarenlang – en één van de kinderen zelfs de helft van haar leven – bij de pleegmoeder gewoond. Er is geen hulp bij de pleegmoeder ingezet. De vader heeft geen vertrouwen in de moeder als opvoeder. In het verleden is de moeder, terwijl de kinderen bij haar woonden, vertrokken naar het buitenland. De moeder heeft de kinderen bij de grootmoeder moederszijde achtergelaten, waar de kinderen zijn mishandeld. Daar komt bij dat de moeder lichamelijke en psychische problemen heeft en de status van haar behandeling is onbekend.
Het standpunt van de pleegmoeder
4.5.
Namens de pleegmoeder heeft haar advocaat zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verzoeken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zich verzet tegen de (aangehouden) verzoeken van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Ter onderbouwing is het volgende aangevoerd. De GI heeft verzocht om wijziging van de verblijfplaats naar een pleeggezin terwijl het de bedoeling van de GI is dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de moeder worden teruggeplaatst. Op grond van artikel 1:265j, eerste lid, BW had de GI de beëindiging van de uithuisplaatsing door de Raad voor de Kinderbescherming (Raad) moeten laten toetsen. Het is ook niet in het belang van de kinderen om hen bij de moeder terug te plaatsen. Een verslag van Horizon over het verloop van de gezinsopname ontbreekt. Er is sprake geweest van een minimale omgangsregeling met de moeder. Onduidelijk is welke hulpverlening is ingezet voor de persoonlijke problematiek van de moeder.
4.6.
Jarenlang heeft de pleegmoeder voor de kinderen gezorgd. Zij heeft altijd voor hulp en samenwerking open gestaan. Pas medio 2023 heeft een screening van de plek bij pleegmoeder plaatsgevonden en is de opvoedsituatie bij haar positief beoordeeld. Er is echter geen hulpverlening ingezet om de pleegmoeder handvatten te geven.
Op 30 januari 2024 heeft de kinderrechter geoordeeld dat er geen aanleiding was voor spoed-uithuisplaatsing bij de pleegmoeder vandaan. Een dag na de zitting heeft de GI echter een spoedmachtiging verzocht en zijn de kinderen bij de pleegmoeder uit huis geplaatst. Daardoor is een hechtingsbreuk tussen de kinderen en de pleegmoeder ontstaan. De pleegmoeder wil met de inzet van hulpverlening voor de kinderen blijven zorgen. Volgens pleegzorg zou de pleegmoeder niet transparant zijn geweest over de aanwezigheid van de vader in het gezin. Het is echter een feit dat de pleegmoeder de ex-partner van de vader is. Ook blijft zij de stiefmoeder van de kinderen. Daar komt bij dat het voor de pleegmoeder nooit duidelijk is geweest aan welke voorwaarden zij als pleegouder moest voldoen. Bovendien worden andere eisen gesteld aan een netwerkplaatsing dan een pleegzorgplaatsing. Tot slot is opgemerkt dat de wijze waarop de GI de verzoeken heeft ingediend en het aangehouden verzoek heeft ingetrokken, niet meer aan de pleegmoeder is uit te leggen.
Het standpunt van de bijzondere curatoren
4.7.
De [naam 5] heeft ter zitting het volgende meegedeeld in aanvulling op de door de bijzondere curatoren ingediende stukken. Door haar opvoedbehoefte is het niet in het belang van [minderjarige 2] om haar gelijktijdig met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de moeder terug te plaatsen. [minderjarige 2] heeft een goede plek in het gezinshuis en volgt vanuit deze plek onderwijs op een goede praktijkschool. Als het goed gaat, kan [minderjarige 2] wellicht op een later moment bij de moeder worden teruggeplaatst. Volgens pleegzorg loopt [minderjarige 1] geen gevaar in de situatie bij de pleegmoeder. Het is zorgelijk dat de kinderen heel veel schoolverzuim hebben terwijl de pleegmoeder heeft aangegeven dat zij naar school gaan.
4.8.
De [naam 4] heeft ter zitting het volgende aangevuld. De pleegmoeder heeft de kinderen liefdevol opgevangen. Zij heeft echter onvoldoende beseft dat de kinderen vanwege hun trauma hulp nodig hadden. Ook als het een netwerkpleegmoeder betreft zijn de eisen aan het pleegouderschap hoger dan de pleegmoeder kan bieden. [minderjarige 1] gaat nog steeds niet naar school. De moeder organiseert nu wel de schoolgang van de kinderen.
De kinderen hebben duidelijkheid nodig. Door alle partijen wordt aan de kinderen getrokken. Zij kunnen geen onbelast contact hebben met hun (half)zussen en de pleegmoeder. De GI moet regie gaan voeren.

5.De beoordeling

ten aanzien van [minderjarige 1] (C/10/659314 / JE RK 23-1355)

5.1.
De GI heeft ten aanzien van [minderjarige 1] het resterende deel van het verzoek gehandhaafd. Tegen dit deel van het verzoek is geen verweer gevoerd. Op grond van de stukken, het kindgesprek en de behandeling ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de plek bij de pleegmoeder momenteel de beste plek voor [minderjarige 1] is. De rechtbank houdt daarbij rekening met de uitdrukkelijke wens van [minderjarige 1] om bij de pleegmoeder te blijven wonen mede gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] . Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het standpunt van de bijzondere curatoren dat een plaatsing elders gelet op de leeftijd en de stellige wens van [minderjarige 1] zal leiden tot wegloopgedrag. De rechtbank onderschrijft daarbij het advies van de bijzondere curatoren dat het van belang is dat door de GI intensieve begeleiding bij de pleegmoeder wordt ingezet en dat er zicht moet komen op de schoolgang en ontwikkeling van [minderjarige 1] . De rechtbank acht het zeer zorgelijk te moeten constateren dat de voorganger van de huidige GI in de jaren dat zij met de voogdij over [minderjarige 1] (en haar drie jongere zusjes) was belast, onvoldoende toezicht heeft gehouden op de inhoud en de kwaliteit van de opvoeding en de verzorging van de vier meisjes. Mede hierdoor hebben zij een ontwikkelingsachterstand opgelopen. Nu [minderjarige 1] bij de pleegmoeder blijft wonen, is het noodzakelijk dat de GI het opvoedklimaat, inclusief de schoolgang, strikt monitort en beziet of en zo ja, welke hulpverlening voor [minderjarige 1] passend is gelet op haar opgelopen trauma’s.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De rechtbank zal dit verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] dan ook toewijzen.
Ten aanzien van [minderjarige 2] (C/10/677280 / JE RK 24-798)
5.3.
Op grond van artikel 1:265i, eerste lid, BW behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander dan de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Op grond van artikel 1:265i, tweede lid, BW wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de GI verzuimd heeft tijdig een verzoek op grond van artikel 1:265i BW in te dienen. De GI kan niet volstaan met het enkel indienen van een verzoek op grond van artikel 1:265b BW, omdat de wetgever verschillende rechtsgevolgen verbindt aan de genoemde wetsartikelen, zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 1:265i, derde lid, BW. In dit lid is bepaald dat – indien de kinderrechter het verzoek om toestemming afwijst – hij kan bepalen dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijven voor ten hoogste een jaar. De GI is dan gehouden de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer te leggen.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de GI allereerst een verzoek op grond van artikel 1:265i BW behoort in te dienen en daarna (of eventueel gelijktijdig) een verzoek op grond van artikel 1:265b BW, indien de GI van mening is dat een minderjarige die ten minste een jaar door een ander dan de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin, daar niet langer kan blijven en overgeplaatst zou moeten worden naar een andere woonvoorziening.
5.6.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
5.7.
Na een jarenlang verblijf bij de pleegmoeder is [minderjarige 2] in januari 2024 weggelopen. Naar aanleiding daarvan is zij in een gezinshuis geplaatst. In het gezinshuis gaat het goed met [minderjarige 2] ; zij heeft een goede band met de gezinshuisouders en ontwikkelt zich op alle terreinen goed. [minderjarige 2] heeft meermalen duidelijk aangegeven dat zij niet meer terug wil naar de pleegmoeder. Tegen dit verzoek van de GI is geen verweer gevoerd.
5.8.
Zoals eerder aangegeven weigert de kinderrechter de toestemming voor wijziging in het verblijf van een minderjarige slechts indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt. Op grond van de stukken, het kindgesprek en de behandeling ter zitting is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen sprake is en daarom zal de rechtbank de GI de verzochte toestemming verlenen.
ten aanzien van [minderjarige 2] (C/10/659314 / JE RK 23-1355)
5.9.
De belanghebbenden hebben geen verweer gevoerd tegen het (aangehouden) verzoek van de GI om de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten een gezinshuis, te verlengen voor de resterende duur tot 10 augustus 2024. Tijdens het kindgesprek heeft [minderjarige 2] verteld dat zij heel graag bij haar moeder wil wonen. Zoals de bijzondere curatoren na uitgebreid onderzoek hebben geadviseerd, vindt de rechtbank het belangrijk dat de plaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder stapsgewijs zal verlopen. De rechtbank houdt er rekening mee dat [minderjarige 2] meer dan gemiddelde opvoedbehoeften heeft. Zij heeft veel meegemaakt de afgelopen periode en heeft veel aansturing, begeleiding en ondersteuning nodig; dit wordt haar in het gezinshuis geboden. De rechtbank vindt het ook niet in het belang van [minderjarige 2] om opnieuw tijdens het schooljaar van school te wisselen. De rechtbank is daarom van oordeel dat [minderjarige 2] het schooljaar op haar huidige school afrondt. Dat geeft ook de ruimte aan de hulpverlening bij de moeder thuis om tijdig en goed op gang te komen.
5.10.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] (artikel 1:265c, tweede lid, BW) aanleiding om de machtiging uithuisplaatsing voor een kortere periode te verlengen dan verzocht, te weten voor de periode dat het huidige schooljaar nog zal duren, tot 13 juli 2024. Het resterende deel van het verzoek zal worden afgewezen, voor zover hierop niet eerder is beslist. Het gevolg daarvan is dat [minderjarige 2] op 13 juli 2024 bij de ouder met gezag, te weten de moeder, zal gaan wonen.
ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (C/10/677292 / JE RK 24-800)
5.11.
De rechtbank verwijst naar dat wat hiervoor bij de punten 5.3. tot en met 5.5. is vermeld.
5.12.
Vaststaat dat de pleegmoeder de afgelopen jaren [minderjarige 3] en [minderjarige 4] warm en liefdevol heeft opvangen. De zorgen over de (opvoed)situatie bij haar zijn echter al langere tijd groot. Zo zijn er zorgen over de basale ontwikkeling van de kinderen. Mogelijk is de pleegmoeder door onmacht niet in staat geweest om de kinderen te voorzien in hun basisbehoeftes; de voorganger van de GI heeft de pleegmoeder in deze onvoldoende ondersteund en de huidige GI heeft hierop onvoldoende regie gevoerd. De kinderen zijn in de opvoedsituatie bij de pleegmoeder onvoldoende aan hun ontwikkelingstaken toegekomen en hebben mede door het langdurige schoolverzuim een achterstand in hun ontwikkeling opgelopen. Ook hebben de kinderen bij de pleegmoeder weinig ruimte gehad voor hun eigen identiteitsontwikkeling en voor het contact met hun moeder. De pleegmoeder is het contact met de moeder bewust uit de weg gegaan. Volgens Yulius is sprake geweest van een voortdurende verwaarlozende situatie, waarbij de kinderen niet de behandeling hebben gekregen, die zij nodig hadden om de ingrijpende gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt, te verwerken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] is om bij de pleegmoeder te wonen. De rechtbank merkt daar wel bij op dat de GI de rechtbank voor een voldongen feit heeft geplaatst door de kinderen vanuit de plek bij de pleegmoeder zonder enige rechterlijke toets naar een neutraal pleeggezin over te plaatsen.
5.13.
Hoewel er ook zorgen zijn over de thuissituatie van de moeder, volgt de rechtbank het advies van de bijzondere curatoren dat het momenteel in het belang van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] is dat zij met de inzet van intensieve ambulante zorg- en opvoedondersteuning bij hun moeder zullen verblijven. Uit het verslag van de bijzondere curatoren blijkt dat de moeder de zorgen over haar beschikbaarheid als verzorger en opvoeder in combinatie met haar psychosociale problemen (zoals de relationele problemen met de vader, onbehandelde ADHD en forse schuldenlast) heeft aangepakt, dat zij heeft laten zien dat zij open staat voor hulpverlening en ondersteuning en dat zij zich er ook van bewust is dat zij deze ondersteuning nodig heeft. Ook heeft de moeder meegewerkt aan een gezinsopname met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Ondanks de beperkte duur van deze gezinsopname heeft Horizon een positief advies gegeven en gaat Horizon ervan uit dat de moeder over voldoende pedagogische vaardigheden en opvoedingscapaciteiten beschikt waardoor zij de kinderen voldoende continuïteit, stabiliteit, voorspelbaarheid en opvoedingszekerheid kan bieden. Daar komt ook bij dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet langer dan tot 26 april 2024 in het huidige pleeggezin kunnen blijven. De GI heeft bij de moeder in de thuissituatie intensieve hulpverlening en ondersteuning vanuit Gezin Totaal ingezet. Tijdens de zitting heeft de moeder verklaard dat zij bereid is om aan deze hulpverlening mee te werken.
5.14.
De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder goed zal meewerken met de hulpverlening en de GI, dat zij hun adviezen ter harte neemt en dat zij ervoor zal zorgen dat de kinderen volgens het rooster naar school zullen gaan. Ook verwacht de rechtbank van de GI dat strikt zal worden gemonitord hoe het met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gaat en of en zo ja, welke hulpverlening passend is gelet op hun trauma’s. Ook gaat de rechtbank ervan uit dat de GI strak regie gaat voeren op het verblijf van de kinderen bij de moeder. Omdat de moeder bij de oma moederszijde verblijft en de vader zorgen heeft geuit over de oma mz, verwacht de rechtbank dat de GI hier oog voor houdt. De rechtbank is van oordeel dat er regelmatig (onbelast) contact moet zijn en blijven tussen de kinderen, de vader, de pleegmoeder en hun halfzussen. De pleegmoeder is immers jarenlang een belangrijke hechtingspersoon voor de kinderen geweest. Het is de verantwoordelijkheid van de volwassenen (de vader, de moeder en de pleegmoeder) om geen conflicten met elkaar te hebben, zeker niet in het bijzijn van de kinderen, en in aanwezigheid van de kinderen niet negatief over elkaar te praten. Het is in het belang van alle kinderen dat er rust komt en dat de volwassenen zoveel mogelijk samenwerken, met elkaar, maar ook met de hulpverlening en de GI, ten behoeve van de kinderen. De rechtbank zal het verzoek tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] dan ook toewijzen.
ten aanzien van C/10/659314 / JE RK 23-1355 en C/10/672959 / JE RK 24-211
5.15.
Nu de GI het resterende deel van de aangehouden verzoeken ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
(zaaknummers C/10/659314 / JE RK 23-1355 en C/10/672959 / JE RK 24-211)heeft ingetrokken, kunnen de gronden voor het resterende deel van deze (aangehouden) verzoeken niet meer worden onderzocht. Daarom zal de rechtbank het resterende deel van de (aangehouden) verzoeken voor het meer of anders verzochte afwijzen, voor zover hierop niet eerder is beslist. Dit heeft tot gevolg dat de kinderen per de datum van deze beslissing, met toestemming van de rechtbank op grond van artikel 1:265i BW, bij de ouder met gezag, te weten de moeder, zullen gaan wonen.

6.De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van C/10/659314 / JE RK 23-1355
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij [naam 3], tot 10 augustus 2024;
ten aanzien van C/10/677280 / JE RK 24-798
6.2.
verleent de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 2] ;
ten aanzien van C/10/677292 / JE RK 24-800
6.3.
verleent de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 4] en [minderjarige 3] ;
ten aanzien van C/10/659314 / JE RK 23-1355
6.4.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een gezinshuis, tot 13 juli 2024;
6.5.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van C/10/659314 / JE RK 23-1355 en C/10/672959 / JE RK 24-211
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte, voor zover hierop niet eerder is beslist.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024 door
mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, voorzitter en kinderrechter, mr. A.A.J. de Nijs en
mr. D.E. van Hout, kinderrechters, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 17 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.