ECLI:NL:RBROT:2024:4638

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 24/145
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een gedwongen schuldregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoeker die in financiële problemen verkeert. De verzoeker had op 4 maart 2024 een verzoek ingediend om een schuldsaneringsregeling toe te passen, waarbij hij één schuldeiser, Defam Financieringen B.V., verzocht in te stemmen met een schuldregeling. De verzoeker had een schuld van in totaal € 142.569,46 bij tien concurrente schuldeisers en had een regeling aangeboden waarbij hij 6,71% van zijn schulden zou betalen, wat door negen schuldeisers werd geaccepteerd. Defam weigerde echter in te stemmen met deze regeling.

Tijdens de zitting op 19 april 2024 werd de schuldeiser Defam niet vertegenwoordigd, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van Defam, die 42,5% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, afgewogen tegen die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat het aanbod van de verzoeker niet goed gedocumenteerd was en dat belangrijke informatie over de toekomstige inkomensverhoging van de verzoeker niet was meegedeeld aan de schuldeisers. Dit leidde tot de conclusie dat het aanbod niet het uiterste was wat de verzoeker kon bieden.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de belangen van Defam zwaarder wegen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. Het verzoek om Defam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 april 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 maart 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Defam Financieringen B.V., hierna te noemen: Defam;
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Defam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 19 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Avres (hierna te noemen schuldhulpverlening).
De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift 10 schuldeisers, bestaande uit alleen concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 142.569,46 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 30 augustus 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,71% aan de schuldeisers tegen finale kwijting. Met dit voorstel gingen negen schuldeisers akkoord. Verzoeker en schuldhulpverlening hebben hierna besloten om het bedrag dat vrij zou komen bij een afkoop van de lijfrentepolis van verzoeker mee te nemen in de schuldregeling. Het percentage van de betalingen aan de schuldeisers is daarmee gestegen naar 10,79%. Dit aanbod is op 31 januari 2024 alleen naar Defam gestuurd als enige weigerende schuldeiser. Het aanbod geldt echter voor alle schuldeisers maar zij zijn niet allemaal meegenomen omdat zij al akkoord gingen met een lager percentage waardoor het voldoende aannemelijk is dat zij ook akkoord gaan met het nieuwe aanbod.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor (on)bepaalde tijd. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. De hoogte van dit saneringskrediet is berekend (i) op basis van de afloscapaciteit van verzoeker op het moment van de eerste aanbiedingsbrief van augustus 2023, en (ii) vermeerderd met het bedrag dat zou vrij komen bij een afkoop van de lijfrentepolis. Wat (i) betreft heeft schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat het inkomen van verzoeker intussen (iets) hoger is dan het bedrag waarmee is gerekend in het aanbod naar de schuldeisers. Wat (ii) betreft heeft schuldhulpverlening ter zitting uitgelegd dat zij laatstgenoemd bedrag ook middels een saneringskrediet aan de schuldeisers ter beschikking stelt, maar dat in werkelijkheid de lijfrentepolis niet wordt afgekocht. Verzoeker wenst de lijfrentepolis te behouden, zodat de uitkeringen hieronder kunnen worden aangewend als extra aanvulling op zijn inkomen zodra hij met pensioen is. Verder is verklaard dat verzoeker nog niet is begonnen met reserveren ter aflossing van het saneringskrediet omdat er nog beslag van één van zijn schuldeisers ligt op zijn inkomen.
In correspondentie met de weigerende schuldeiser heeft schuldhulpverlening uiteengezet dat verzoeker in mei 2025 met pensioen gaat en dat zijn inkomen (AOW en pensioen) dan hoger is dan zijn huidige inkomen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden laten ontstaan en zijn vaste lasten worden door zijn budgetbeheerder voldaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Defam stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 60.613,89 op verzoeker.

3.Het verweer

In haar verweerschrift en in de correspondentie met schuldhulpverlening heeft Defam zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het verzoek dwangakkoord moet worden afgewezen. Zij stelt in dit verband dat een saneringskrediet niet een eerlijke en rechtvaardige oplossing is voor alle schuldeisers aangezien de afloscapaciteit van verzoeker aanzienlijk zal gaan stijgen vanaf 2 mei 2025 als verzoeker de AOW- en pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Niet alleen vanwege het hogere inkomen, maar ook vanwege het gunstigere belastingtarief. Daarom is zij voorstander van een schuldbemiddelingstraject van 18 maanden. Daarnaast heeft zij gesteld dat de schuldeiser die beslag heeft gelegd en wiens beslag nog niet is opgeheven, meer zal ontvangen dan de andere schuldeisers.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Defam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Defam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van Defam een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten 42,5% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat Defam in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. In de aanbiedingsbrief aan alle schuldeisers van
30 augustus 2023 is niet vermeld dat verzoeker op 2 mei 2025 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en dat hij dan een substantieel hoger inkomen zal genieten (€ 44.000,- bruto per jaar en vanaf 68 jaar € 47.000,- bruto per jaar; waar hij ten tijde van de aanbiedingsbrief van 30 augustus € 31.000,- bruto per jaar ontving). De rechtbank is van oordeel dat dit wel aan de schuldeisers had moeten worden meegedeeld, zodat de schuldeisers dit hadden kunnen betrekken in hun afweging om wel of niet akkoord te gaan met het aanbod tot betaling van een saneringskrediet (waarvan de hoogte is gebaseerd op de (lagere) afloscapaciteit ten tijde van de aanbiedingsbrief van 30 augustus 2023, zie hiervoor (i)).
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft – naast de opbrengst die vrij zou komen bij afkoop van de lijfrentepolis (zie hiervoor onder (ii)) – namelijk een saneringskrediet gebaseerd op de inkomsten van verzoeker uit hoofde van een fulltime dienstverband ten tijde van de aanbiedingsbrief van augustus 2023 (zie hiervoor onder (i)). Met Defam is de rechtbank van oordeel dat aanbieding van een prognose-akkoord (schuldbemiddeling) in het geval van verzoeker meer in de rede had gelegen, waarbij de ingangsdatum van dat prognose-akkoord was gesteld op een datum nádat het gelegde beslag was opgeheven. Die opheffing heeft evenwel desgevraagd nog steeds niet plaatsgevonden en zou dus op zijn vroegst na dit vonnis kunnen plaatsvinden. In geval van een prognose-akkoord zou gedurende de komende 18 maanden dus niet alleen de recente inkomensverhoging van verzoeker worden meegenomen in de afloscapaciteit, maar vooral ook de hogere afloscapaciteit vanaf de pensioengerechtigde leeftijd. Dit wordt niet meegenomen in het huidige voorstel. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat dit aanbod, in de vorm van een saneringskrediet, het maximaal haalbare is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van Defam als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om Defam te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024. [1]