ECLI:NL:RBROT:2024:4637

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
10-022090-24/ VI-nummer: 99-001107-31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit met bijbehorende munitie en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 22 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat op 19 januari 2024 in Rotterdam plaatsvond. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 13 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit had bekend en geen verweer had gevoerd. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het bezit van een Glock pistool en bijbehorende munitie, wat wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en bepaalde bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. Tevens werd een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de risico's van ongecontroleerd wapenbezit, vooral gezien de aanwezigheid van andere gezinsleden in de woning. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat leidde tot strafverhoging. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, rekening houdend met de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-022090-24
VI-nummer: 99-001107-31
Datum uitspraak: 22 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.L. van Montfoort heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
  • toewijzing van de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met VI-nummer 99-001107-31.

4.Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring zonder nadere motivering
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 19 januari 2024 te Rotterdam, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Glock, type 26 Gen 5, kaliber 9 mm
,zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten tien kogelpatronen, kaliber 9mm, geschikt om met voornoemd wapen te worden afgeschoten, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Hij bewaarde dit vuurwapen met een gevuld patroonmagazijn onder het matras in zijn slaapkamer. In dezelfde woning woonden ook zijn moeder en zijn 17-jarige broertje. De deur van de slaapkamer van de verdachte kon niet op slot, waardoor ook zij vrije toegang hadden tot het wapen. Het wapen was geladen en dus gereed voor gebruik. Ongecontroleerd bezit van vuurwapens met munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van een vuurwapen al snel kan leiden tot het gebruik ervan, met alle schadelijke gevolgen van dien.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Zijn strafblad leidt dus tot strafverhoging.
7.3.2.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen enkele dagen eerder heeft gevonden in de sporttas van een vriend. Deze tas zou door die vriend na het sporten in de woning van de verdachte zijn achtergelaten. Omdat de vriend het vuurwapen niet snel kwam ophalen, heeft de verdachte het onder zijn matras gelegd. De verdachte heeft geen nadere gegevens van de vriend willen verschaffen. Daarmee heeft de verdachte zijn verklaring geen handen en voeten gegeven, zodat de rechtbank de aannemelijkheid ervan niet kan toetsen. Op basis van alleen de verklaring van de verdachte plaatst de rechtbank vraagtekens bij de aannemelijkheid van de door hem geschetste gang van zaken. Hiermee zal dan ook niet, zoals de verdachte heeft beoogd, in strafverminderende zin rekening worden gehouden.
7.3.3.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 april 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering vermoedt dat het delict een gevolg is van het omgaan met de bepaalde mensen in combinatie met nonchalance van de verdachte, waardoor hij feiten en gebeurtenissen minder ernstig opneemt dan dat zij daadwerkelijk zijn. De verdachte beseft dat hij kritischer zal moeten kijken naar zijn sociale netwerk, zijn middelengebruik en denkwijze. Risicofactoren zijn op deze drie leefgebieden aanwezig. De familie van de verdachte keurt criminaliteit af en is daarom een beschermende factor. Indien de dagbesteding van de verdachte uitgebreid wordt in uren zal het risico op herhaling verminderen. Ook zijn zelfinzicht en houding kunnen als beschermende factor worden aangemerkt. Het herhalingsgevaar wordt ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf van 10 maanden heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In strafverhogende zin weegt de rechtbank mee dat het vuurwapen geladen was en dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vuurwapenbezit.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht en de verdachte oprecht lijkt in zijn voornemen om zijn leven in positieve zin te veranderen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel van zes maanden dient er – mede gelet op het feit dat de verdachte al eerder was veroordeeld voor een ernstig feit met een wapen – tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Met het bepalen van dit relatief grote voorwaardelijke deel is ook rekening gehouden met de hieronder vermelde beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, waardoor de verdachte nog enige tijd in detentie zal verblijven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 6 maart 2020 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 3 augustus 2022 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd bedroeg 540 dagen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het zorgwekkend dat de verdachte opnieuw de fout is in gegaan tijdens zijn proeftijd en verzoekt daarom om (gehele) toewijzing van de vordering.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsman voert aan dat de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling bijna geëindigd was ten tijde van het ten laste gelegde feit en dat de verdachte anderhalf jaar niet in aanraking is gekomen met politie en justitie. De reclassering is positief over de verdachte en hij heeft volgens haar het VI-traject goed bewandeld. De raadsman bepleit daarom primair afwijzing van de vordering. Subsidiair bepleit de raadsman verlenging van de proeftijd en meer subsidiair gedeeltelijke herroeping van de vordering.
8.4.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd. Het bewezen feit is bovendien een soortgelijk strafbaar feit als een van de feiten waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling ziet. Omdat de proeftijd van de verdachte bijna ten einde liep, de reclassering positief over hem heeft gerapporteerd en hij langere tijd niet in aanraking is gekomen met politie en justitie zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toewijzen.
De rechtbank gelast dat de vrijheidsstraf die niet ten uitvoer is gelegd, gedeeltelijk, te weten voor een periode van
270 (tweehonderdzeventig) dagen, alsnog moet worden ondergaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden,
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich binnen 5 dagen na einde detentie bij Reclassering
[naam reclassering] op het adres [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer of begeleider;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast dat van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog een gedeelte, groot
270 (tweehonderdzeventig) dagen, moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
mr. W.J. de Veld en mr. drs. D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Tchang, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te Rotterdam, een wapen van categorie III
,onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 26 Gen 5, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten tien, althans een of meerdere kogelpatronen, kaliber 9mm, geschikt om met voornoemd wapen te worden afgeschoten, voorhanden heeft gehad.