ECLI:NL:RBROT:2024:4636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
10-016262-24 en 10-121162-23 (gevoegd ttz.) / TUL VV: 10-053695-22 en 10-072573-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 6 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 31 december 1989, die werd beschuldigd van vuurwapenbezit en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De zaak betreft twee gevoegde parketnummers: 10-016262-24 en 10-121162-23, waarbij de verdachte op 8 januari 2024 in Hoogvliet Rotterdam een vuurwapen in zijn bezit had en een onbekend gebleven persoon heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de bedreiging van een aangeefster, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij haar daadwerkelijk had bedreigd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de TUL toegewezen en een maatregel opgelegd die de vrijheid van de verdachte beperkt voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft een hoge kans op recidive, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot het opleggen van een voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de aangeefster en haar kinderen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10-016262-24 en 10-121162-23 (gevoegd ttz.)
Parketnummers vordering TUL VV: 10-053695-22 en 10-072573-21
Datum uitspraak: 6 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te Rotterdam op 31 december 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats 1] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. P.L. van Montfoort, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de in de dagvaarding met parketnummer 10-016262-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
  • bewezenverklaring van het in de dagvaarding met parketnummer 10-121162-23 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en dadelijke tenuitvoerlegging hiervan;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen in de zaken met parketnummers 10-053695-22 en 10-072573-21.

4.Vrijspraak – parketnummer 10-121162-23

4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte producten uit de schappen haalt en in zijn mandje stopt. De verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat de goederen niet werden gescand door zijn medeverdachte is ongeloofwaardig. Hij moet hebben geweten dat de producten niet waren gescand en betaald.
4.1.2.
Beoordeling
De medeverdachte heeft verklaard dat de verdachte niet wist dat zij de goederen niet had gescand en afgerekend. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om te concluderen dat de verdachte hier wel van wist en dat hij het oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs – parketnummer 10-016262-24

5.1.
Ten aanzien van feit 1: bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Ten aanzien van feit 2:
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
De ten laste gelegde bedreiging kan worden bewezen, ook ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 1] . De verdachte heeft het wapen namelijk ook gericht op de aangeefster, omdat de onbekend gebleven persoon op wie de verdachte zijn vuurwapen richtte, terugliep in de richting van de tafel waaraan de aangeefster zat. Door zo te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee ook de aangeefster zou bedreigen.
5.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte is in het restaurant van zijn tafel opgestaan en heeft zijn vuurwapen uit zijn tasje gehaald, doorgeladen en gericht op een persoon die in het dossier als ‘ [slachtoffer 2] ’ wordt aangeduid. Hij heeft dus niet gericht op aangeefster [slachtoffer 1] en andere onbekend gebleven personen. Omdat aan de verdachte bedreiging van de aangeefster en onbekend gebleven personen ten laste is gelegd, moet de verdachte worden vrijgesproken.
5.2.3.
Beoordeling
De verdachte heeft zijn vuurwapen doorgeladen en gericht op een persoon die weliswaar door getuigen [slachtoffer 2] wordt genoemd, maar van wie de identiteit uit het dossier niet blijkt. Door het handelen van de verdachte kon bij deze onbekend gebleven persoon de redelijke vrees ontstaan dat de verdachte hem zou doden. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte de onbekend gebleven persoon heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Uit het dossier blijkt evenwel onvoldoende dat de verdachte het vuurwapen op enig moment op of in de richting van de aangeefster heeft gericht, zodat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte de aangeefster heeft bedreigd.
5.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte een tot nu toe onbekend gebleven persoon heeft bedreigd. Dat geldt niet voor de bedreiging van aangeefster [slachtoffer 1] , zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10-016262-24
1
hij op 8 januari 2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, nl een omgebouwd gaspistool van het merk Umarex, model Sig Sauer P320, kaliber .380kort (9mm kort) en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten bij het vuurwapen behorende kogelpatronen van het kaliber .380 kort (9mm kort), voorhanden heeft gehad;
2
hij op 8 januari 2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
eentot nu toe onbekend gebleven perso
on heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een vuurwapen in de richting van
dietot nu toe onbekend gebleven perso
on te richten en gericht te houden en te tonen en voornoemd vuurwapen door te laden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III
en

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf en maatregel

8.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een geladen vuurwapen meegenomen naar een vol restaurant, waar hij met vrienden – onder wie een minderjarige – ging eten. Vervolgens heeft hij in het restaurant een onbekend gebleven man met het vuurwapen bedreigd.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens kent geen ander doel dan het toebrengen van ernstige schade aan anderen en/of de maatschappij of de bedreiging daarmee. Het leidt ook tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat in het restaurant paniek uitbrak toen de verdachte zijn vuurwapen tevoorschijn haalde en de onbekend gebleven man daarmee bedreigde. Uit de verklaring van de aangeefster blijkt dat zij en haar kinderen de gebeurtenis als zeer traumatisch hebben ervaren. Daarnaast heeft de restauranteigenaar schade opgelopen, doordat er in de consternatie door klanten niet werd afgerekend. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee dat de verdachte niet zelf de confrontatie opzocht met de persoon op wie hij later het vuurwapen richtte, maar dat hij door de aangeefster en deze persoon werd benaderd.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Zijn strafblad is dus niet strafverhogend.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 april 2024. Dit rapport houdt – samengevat – het volgende in.
Een combinatie van een criminele leefstijl (vervaagde grenzen, dragen vuurwapen) en impulsiviteit heeft vermoedelijk tot het delict geleid. Er zijn problemen op meerdere sociaal maatschappelijke leefgebieden. De verdachte beschrijft spijt te hebben van zijn gedrag, maar kan (nog) niet benoemen hoe hij anders met de situatie om had moeten gaan en vindt dat hij geen andere keuze had. Dat zijn kinderen, maar ook de kinderen van de aangeefster de dupe zijn geworden van de gewelddadige situatie vindt de verdachte kwalijk en dit was zeker niet zijn intentie. Merkbaar is wel dat de verdachte nog onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor het delictgedrag en het ook moeilijk vindt om daarmee geconfronteerd te worden. Het herhalingsgevaar is hoog, ook omdat het onderliggende conflict waaruit deze escalatie voortvloeide vooralsnog niet is opgelost.
De verdachte heeft tweemaal eerder een reclasseringstraject opgelegd gekregen. Beide keren werd het traject negatief afgesloten, omdat hij zich onvoldoende aan de afspraken hield. Als de verdachte naar het gesprek in het kader van toezicht of in het kader van een training kwam, dan was er wel een goed en constructief gesprek mogelijk. De verdachte stelt nu wel gemotiveerd te zijn en mee te willen werken. De reclassering adviseert daarom en ook gelet op het hoge herhalingsgevaar om een deels voorwaardelijke straf met een proeftijd en een groot pakket aan bijzondere voorwaarden op te leggen zoals een meldplicht, begeleid wonen en een contact- en locatieverbod. Om de responsiviteit en de kans van slagen te verhogen, adviseert de reclassering ook verplichte behandeling en begeleiding door een ambulante forensische zorgaanbieder die gespecialiseerd is in multiproblematiek en gedragsproblemen. Het toezicht en de bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf van twaalf maanden heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering tot begeleiding en het opleggen van bijzondere voorwaarden over en zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel van vier maanden dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op straffen in soortgelijke zaken, de rol van het onbekend gebleven slachtoffer (die als eerste de confrontatie met de verdachte opzocht) en de vrijspraak van de diefstal is de op te leggen gevangenisstraf lager dan geëist.
Omdat bedreiging volgens vaste rechtspraak geen misdrijf is dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, kunnen de op te leggen bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard zoals gevorderd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat, gezien de aard en de ernst
daarvan, een maatregel betreffende het gedrag rechtvaardigt. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het herhalingsgevaar hoog is en dat het conflict dat de aanleiding vormde voor de bedreiging, nog niet is opgelost. Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangeefster en haar kinderen en een locatieverbod voor het adres van aangeefster. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-016262-24 onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 410,- aan materiële schade en een vergoeding van € 10.500,- aan immateriële schade.
9.1.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door het in de zaak met parketnummer 10-016262-24 onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij, die als bezoeker aanwezig was in het restaurant toen de verdachte daar -voor alle aanwezigen zichtbaar- zijn vuurwapen trok en bovendien onderwerp was van de escalatie, en aansprakelijk is voor de schade die daarvan het gevolg is.
Echter, zowel ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade als de gevorderde vergoeding voor het eigen risico, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering mede gelet op de betwisting van de vordering op dit moment ontoereikend zijn. Voor wat betreft de immateriële schade volgt uit de overgelegde medische gegevens dat het de dagen na het incident al weer wat beter ging met de benadeelde partij en haar kinderen, terwijl verder niet meer blijkt dan dat een verwijzing naar een psycholoog is verstrekt. Voor het gevorderde eigen risico geldt dat op dit moment onvoldoende is gebleken dat deze kosten zullen worden gemaakt. Nader onderzoek naar de gegrondheid van deze delen van de vordering en de omvang daarvan zou daarom een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Deze delen van de vordering kunnen derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde reiskosten zullen worden toegewezen, omdat deze materiële schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde strafbare feit en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de dag waarop de kosten zijn gemaakt, zijnde de dag van de zitting op 22 april 2024.
Nu de benadeelde partij in overwegende mate niet-ontvankelijk zal worden verklaard en een deel van de vordering wordt toegewezen, wordt bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
9.2.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 25,-, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Vorderingen tenuitvoerlegging (10-053695-22 en 10-072573-21)

10.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Parketnummer 10-053695-22:
Bij vonnis van 8 december 2022 van de politierechter in Rotterdam is de verdachte ter zake van het opzettelijk overtreden van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet veroordeeld – voor zover van belang – tot een taakstraf van 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 22 december 2022.
Parketnummer 10-072573-21:
Bij vonnis van 14 januari 2022 van de politierechter in Den Haag is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld – voor zover van belang – tot een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 11 oktober 2022.
10.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke straffen ten uitvoer te leggen. De verdachte liep in een proeftijd en heeft wederom strafbare feiten gepleegd.
De raadsman heeft verzocht de voorwaardelijke straffen niet ten uitvoer te leggen, omdat het andersoortige strafbare feiten betreft.
10.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van deze vonnissen en (steeds) voor het einde van de proeftijd begaan. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijk gedeeltes van de bij die vonnissen aan de verdachte opgelegde straffen, te weten een taakstraf van 60 uren en een gevangenisstraf van 2 weken. Bij deze beslissing is ook rekening gehouden met het feit dat in dit vonnis wederom een voorwaardelijke straf wordt opgelegd en de verdachte ervan doordrongen moet zijn dat het overtreden van voorwaarden negatieve gevolgen heeft.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 55 en 285 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het feit onder parketnummer 10-121162-23 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 van parketnummer 10-016262-24 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft - voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde - met name aan de nadere aanwijzingen en afspraken die verband houden met de bijzondere voorwaarde(n);
de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra dit mogelijk is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Indien de veroordeelde eerder uit detentie komt dan dat er een plek is bij een begeleid wonen instantie, zal hij bij zijn moeder verblijven op het adres [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats 1] tot er een dergelijke plek bij een begeleid wonen instantie voor de veroordeelde beschikbaar zal zijn;
de veroordeelde zal zich laten onderzoeken en (ambulant) behandelen door een forensisch psychiatrische polikliniek zoals Mozaïk of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Het zorgaanbod is beschikbaar op het moment dat de proeftijd zal starten;
de veroordeelde werkt mee aan ambulante begeleiding door Mozaïk of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien dit nodig is en niet al door het begeleid wonen wordt geboden. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1991, en haar kinderen, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2017, en [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2012, zolang de proeftijd duurt of zoveel korter als het Openbaar Ministerie nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
de veroordeelde bevindt zich gedurende de proeftijd niet in een straal van vijf km rondom het woonadres [adres 2] , [postcode 2] , [woonplaats 2] zolang de proeftijd duurt of zoveel korter als het Openbaar Ministerie nodig vindt. De veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod.
Indien en voor zo lang de veroordeelde na zijn detentie bij zijn moeder verblijft op het adres [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats 1] , bevindt de veroordeelde zich gedurende het reclasseringstoezicht niet in het gebied met een straal van drie kilometer rondom het woonadres [adres 2] , [postcode 2] , [woonplaats 2] , met uitzondering van het gedeelte boven de rivier Oude Maas (zie bijlage III). De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod;
de veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of dagbesteding, met een vaste structuur en voor ten minste 26 uur per week. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
de veroordeelde spant zich in voor het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder nummer 6 genoemde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1991, en haar kinderen, [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2017, en [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2012, gedurende 2 (twee) jaar na heden;
zich niet bevinden in een straal van vijf km rondom het woonadres [adres 2] , [postcode 2] , [woonplaats 2] , gedurende 2 (twee) jaar na heden. Indien en voor zo lang de veroordeelde na zijn detentie bij zijn moeder verblijft op het adres [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats 1] , bevindt de veroordeelde zich niet in het gebied met een straal van drie kilometer rondom het woonadres [adres 2] , [postcode 2] , [woonplaats 2] , met uitzondering van het gedeelte boven de rivier Oude Maas (zie bijlage III), gedurende 2 (twee) jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet,
vervangende hechteniszal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
1 (één) week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste 6 (zes) maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 25,- (zegge: vijfentwintig euro),te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 25,-(hoofdsom,
zegge: vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 25,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 (een) dag; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
60 uren, van de bij vonnis van 8 december 2022 van de politierechter in Rotterdam aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke
taakstraf(parketnummer 10-053695-22);
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 14 januari 2022 van de politierechter in Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstrafvoor de tijd van
2 weken(parketnummer 10-072573-21).
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
mr. W.J. de Veld en mr. drs. D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren en mr. H. Tchang, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 mei 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Parketnummer 10-016262-24
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op 8 januari 2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, nl een omgebouwde gaspistool van het merk Umarex, model Sig Sauer P320, kaliber .380kort (9mm kort) en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer, bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber .380 kort (9mm kort), voorhanden heeft gehad;
2
hij op 8 januari 2024 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam [slachtoffer 1] en/of tot nu toe onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans (een) vuurwapen gelijkend voorwerp (op korte afstand), in de richting van en/of op persoon genaamd [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] en/of tot nu toe onbekend gebleven personen te richten en/of gericht te houden en/of te tonen en/of voornoemde vuurwapen door te laden;

Parketnummer 10-121162-23

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 mei 2023 te Hoogvliet Rotterdam, gemeente Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere winkelgoederen, waaronder vleesproducten, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;