In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2024, vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. een bedrag van € 1.608,11 van de gedaagde, die zelf procedeert. De vordering betreft onbetaalde premies, eigen risico en eigen bijdrage, alsook verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat de premie automatisch via de zorgtoeslag wordt voldaan en dat zij recht heeft op volledige vergoeding van haar kijkoperatie.
De kantonrechter oordeelt dat de Richtlijn Consumentenrechten niet van toepassing is op zorgverzekeringen, waardoor de informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW niet hoeven te worden getoetst. Wel wordt ambtshalve onderzocht of de bedingen in de zorgovereenkomst oneerlijk zijn. De kantonrechter concludeert dat de bepalingen in de polisvoorwaarden, met name artikel 3, voldoende transparant zijn en dat de gedaagde verplicht is de overeengekomen kosten te betalen. De gedaagde heeft niet betwist dat deze kosten niet zijn voldaan, en de kantonrechter wijst de vordering van VGZ toe.
Daarnaast wordt de bepaling over buitengerechtelijke kosten als oneerlijk beoordeeld, waardoor de gevorderde vergoeding hiervoor wordt afgewezen. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief wettelijke rente, en moet de proceskosten dragen, die op € 1.005,48 worden begroot. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en al het andere wordt afgewezen.