11.3.1.De StAB heeft in haar rapport van 11 november 2022 aangegeven dat het parkeerpleintje aan de [straatnaam 1] aan de noordzijde van het café grenst. Het parkeerpleintje maakt geen onderdeel uit van de aanvraag om omgevingsvergunning of van de inrichting. De gronden ter plaatse van het parkeerpleintje hebben de bestemming "Verkeer". Vanwege de afsluiting van de doorgang zal de looproute die bezoekers van het café moeten afleggen naar het parkeerpleintje aan de [straatnaam 1] circa 150 meter langer zijn. Volgens de StAB zal deze extra loopafstand het parkeren van auto's van bezoekers in de [straatnaam 1] minder aantrekkelijk maken, maar dit betekent niet per definitie dat eventuele overlast van vertrekkende bezoekers geheel zal verdwijnen.
De rechtbank merkt in dit verband ter zake van het geluid van aankomende of vertrekkende bezoekers van het betreffende parkeerpleintje op dat voorschrift 4 voortbouwt op het idee van verweerder om tegemoet te komen aan de grieven en belangen van eisers om onevenredige hinder te voorkomen. Hoewel de rechtbank met de StAB van oordeel is dat voorschrift 4 niet volledig tegemoet komt aan de belangen van eisers, ziet zij niet in dat dit voorschrift niet van invloed zal zijn op het voorkomen van onevenredige hinder. Daarbij geldt dat verweerder heeft aangegeven dat op het moment dat er in het kader van de handhaving geconstateerd wordt dat de betreffende tussendeur met regelmaat toch na 23:00 uur wordt gebruikt, er dan overwogen zal worden of een zogenoemd “tijdslot” een oplossing kan bieden. Anders dan eisers stellen is niet door de brandweer aangegeven dat deze deur vanwege de brandveiligheid niet permanent op slot zou mogen. Als gevolg van de afsluiting van de doorgang zal in de voorliggende situatie de aard en omvang van het gebruik van parkeerpleintje aan de [straatnaam 1] hoe dan ook in positieve zin veranderen.
Op dezitting heeft verweerder verklaard de parkeervoorwaarden ten aanzien van het parkeerpleintje aan de [straatnaam 1] te hebben getoetst aan de hand van de parkeerkencijfers van de CROW.
Het betreffende parkeerpleintje is openbaar toegankelijk en maakt geen onderdeel uit van de inrichting. Het wordt vooral gebruikt door bewoners, maar ook bezoekers van het café maken hier gebruik van. Naast dat de planologisch bestaande situatie ter plaatse van het parkeerpleintje niet wijzigt als gevolg van de omgevingsvergunning konden geluiden van rijdende auto's en het dichtslaan van portieren in de situatie waarbij het café een horeca categorie 1 inrichting was ook reeds voorkomen. Verder hebben eisers in wat zij hebben aangevoerd niet aangetoond en ook niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de gewijzigde functie (van horeca categorie 1 naar 2) er onvoldoende parkeerplaatsen zijn om in de parkeerbehoefte te voorzien.
De mogelijke hinder als gevolg van het vertrek van bezoekers maakt, in het licht van voorschrift 5, wel degelijk onderdeel uit van de vergunningvoorschriften. Wat betreft het vermeende tekortschieten van het toezicht van [vergunninghouder] op het gedrag van klanten in het openbaar gebied, overweegt de rechtbank dat zijn verantwoordelijkheid verder reikt dan twee meter. [vergunninghouder] zal zich daar bewust van zijn. Vooral ook nu het gaat om het voortbestaan van zijn bedrijf. Het schenden van de vergunningsvoorwaarden kan uiteindelijk resulteren in het intrekken van de verleende toestemming tot afwijking van het bestemmingsplan en daarmee de (gedeeltelijke) sluiting van het bedrijf. Als [vergunninghouder] zich niet houdt aan de gestelde vergunningsvoorwaarden, is dit een mogelijke grond voor handhavend optreden.
12. De rechtbank overweegt in het licht van het bovenstaande dat verweerder in het bestreden besluit 3 in het kader van zijn belangenafweging - als gevolg van de verleende toestemming om horeca categorie 2 in plaats van horeca categorie 1 ter plaatse toe te staan - diverse vormen van geluid(soverlast) heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor beoordeelde (bestreden) voorschriften afdoende om geluidsoverlast in voldoende mate te voorkomen, in ieder geval zodanig dat de verleende toestemming tot afwijking van het bestemmingsplan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Ook verder acht de rechtbank de in het bestreden besluit 3 opgenomen voorschriften voor een horeca categorie 2 inrichting toereikend. Als eisers, ondanks de voorschriften, overlast van (komende en vertrekkende) bezoekers, opstootjes op straat en openbaar dronkenschap, ervaren en vinden dat [vergunninghouder] zich niet aan de voorschriften houdt, geven voornoemde voorschriften eisers een grondslag om verweerder te verzoeken om handhavend op te treden. Tegelijkertijd zullen eisers moeten accepteren dat op grond van het bestemmingsplan en de nu verleende omgevingsvergunning ter plaatse een café aanwezig mag zijn. Die functie heeft onmiskenbaar invloed op de directe omgeving en brengt een zekere mate van geluid mee. Alles afwegende vindt de rechtbank dat verweerder de gevolgen voor de omgeving goed heeft onderzocht en afgewogen, deze situatie door middel van voorschriften verder voldoende heeft gereguleerd en daarmee uiteindelijk in redelijkheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
13. In dit kader wordt tot slot nog opgemerkt dat op de zitting nog is gesproken over de mogelijkheid dat het [vergunninghouder] op grond van artikel 2:29 van de APV toegestaan is om zes maal per jaar een sluitingstijd te hanteren van 3:30 uur. Anders dan verweerder liet doorschemeren betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat het café op die avonden dan in afwijking van de nu verleende omgevingsvergunning bij uitzondering als een horeca categorie 3 zou mogen fungeren. Dat het op grond van artikel 4:3 van de APV is toegestaan om op die avonden de geluidnormen met 20 dB(A) te verhogen maakt dit niet anders. Verder gaat de rechtbank er vanuit dat verweerder vast houdt aan wat op de zitting is gesteld, namelijk dat op het moment dat er op avonden door het café entree wordt gevraagd, hij dan aanneemt dat er gebruik plaatsvindt dat is te typeren als een horeca categorie 3 inrichting, wat niet is toegestaan.
14. Zoals volgt uit r.o. 5.1. hiervoor is het zaaknummer
ROT 21/222ten onrechte door de rechtbank aangemaakt en zal de griffier het door [achternaam eiser 1 en 2] voor dit zaaknummer betaalde griffierecht terugstorten.
Het beroep van [achternaam eiser 1 en 2] , onder zaaknummer
ROT 20/6803, is gelet op r.o. 5.2. hiervoor niet ontvankelijk, waarbij de rechtbank verder bepaalt dat verweerder aan [achternaam eiser 1 en 2] het door hem betaalde griffierecht vergoed. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[vergunninghouder] heeft, zo volgt uit r.o. 5.3. hiervoor, zijn beroep (zaaknummer
ROT 21/221)ingetrokken.
Al wat hiervoor onder r.o. 9.1.1. tot en met 12 met betrekking tot de zaaknummers
ROT 22/1224 en 22/1684is overwogen, leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bij het bestreden besluit 3 in redelijkheid heeft kunnen besluiten onder voorwaarden toestemming te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan, in die zin dat ten aanzien van het café ter plaatse horeca categorie 2 in plaats van horeca categorie 1 wordt toegestaan. Het beroep van eisers is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Na sluiting onderzoek ingediend verzoek om schadevergoeding
15. [achternaam eiser 1 en 2] heeft pas na het sluiten van het onderzoek op de zitting van 31 januari 2024, bij brieven van 15 maart 2024 - nadat de rechtbank op 12 maart 2024 de uitspraaktermijn met zes weken heeft verlengd - verzocht om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Als vóór de sluiting van het onderzoek al sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, dient een verzoek om daarmee bij het doen van uitspraak rekening te houden als regel uiterlijk op de zitting vóór sluiting van het onderzoek te worden gedaan. Op het moment van sluiting van het onderzoek op 31 januari 2024, was de redelijke termijn voor de beroepsprocedure al overschreden. Nu [achternaam eiser 1 en 2] zijn verzoeken om schadevergoeding niet vóór het sluiten van het onderzoek heeft gedaan, heeft hij zijn verzoek te laat ingediend. De rechtbank ziet in onderhavige procedure daarom geen aanleiding voor heropening van het onderzoek en ook niet om ambtshalve uitspraak te doen over de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn. De te laat ingediende stukken met verzoeken blijven dan ook buiten beschouwing en blijven in de (digitale) dossiers opgenomen op grond van artikel 2.16, vierde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.