In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2024 uitspraak gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, die sinds 21 april 2021 onder deze regeling valt. De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling beoordeeld, waarbij de bewindvoerder op 12 januari 2024 adviseerde om de regeling zonder schone lei te beëindigen, vanwege tekortkomingen in de nakoming van de sollicitatieverplichting. De schuldenares had gedurende meerdere maanden niet voldaan aan deze verplichting en had een auto waarvan de noodzaak niet was aangetoond.
Tijdens de zitting op 5 april 2024 heeft de schuldenares verklaard dat zij door psychische klachten, waaronder een depressie en eerdere suïcidepogingen, niet in staat was om te solliciteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze omstandigheden niet verwijtbaar zijn aan de schuldenares. De beschermingsbewindvoerder heeft op 17 april 2024 aangetoond dat de waarde van de auto, € 2.000,--, aan de boedel is afgedragen, waardoor de tekortkoming is hersteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de schuldenares niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Daarom is aan haar de zogenoemde 'schone lei' verleend, wat betekent dat de na de beëindiging van de regeling bestaande vorderingen niet langer afdwingbaar zijn. De rechtbank heeft tevens het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 3.532,50. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.