ECLI:NL:RBROT:2024:4547

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 22-400
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van faillissement naar de schuldsaneringsregeling in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van een verzoekster tot opheffing van haar faillissement, dat op 15 november 2022 was uitgesproken, en de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoekster, die in financiële problemen verkeerde, had een verzoekschrift ingediend om haar faillissement op te heffen en tegelijkertijd de schuldsaneringsregeling toe te passen. De curator had echter een negatief advies gegeven over de omzetting, omdat hij twijfels had over de mogelijkheid van verzoekster om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen zonder hulp van haar dochter. Tijdens de zitting op 5 april 2024 heeft verzoekster verklaard dat zij wel degelijk schuldhulpverlening had gezocht, maar was afgewezen vanwege een gebrek aan inkomen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoekster niet op eigen aangifte failliet was verklaard. De rechtbank oordeelde dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en dat zij in staat was om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van het faillissement toegewezen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De curator en de bewindvoerder zijn benoemd, en de rechtbank heeft de kosten van de curator vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer 1] (voorheen [nummer 2] )
uitspraakdatum: 12 april 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster,
curator: mr. F.S. van Opstal.

1.De procedure

Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn op 15 november 2022 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Op 10 januari 2024 heeft de rechtbank een negatief advies ten aanzien van de omzetting van de curator ontvangen.
Ter zitting van 5 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • Verzoekster;
  • Mw. [naam curator] , curator.
Verzoekster heeft het Informatieblad Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) ontvangen en voor instemming ondertekend.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Standpunt curator
De curator betwijfelt of verzoekster zonder hulp van haar dochter kan voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Als reden noemt hij dat de communicatie met verzoekster lastig gaat omdat zij afhankelijk is van haar dochter. Het lukt verzoekster niet zelfstandig om vragen te begrijpen of inlichtingen te verstrekken. Daarnaast voert de curator aan dat hij lastig kan inschatten of de schulden van verzoekster aan de heer [persoon A] en ABN AMRO te goeder trouw zijn ontstaan dan wel onbetaald gelaten, nu verzoekster weinig moeite heeft gedaan om de schulden te beperken. Ook is het verzoek tot faillietverklaring drie keer aangehouden om verzoekster in de gelegenheid te stellen een concrete aanvraag tot schuldhulpverlening te laten zien indien zij een beroep zou willen gaan doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster heeft hier geen gebruik van gemaakt. De curator is van mening dat dit aangerekend kan worden aan verzoekster. Gezien het vorenstaande adviseert de curator negatief ten aanzien van de omzetting.
Standpunt verzoekster
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij schuldhulpverlening heeft gezocht, maar is afgewezen wegens het gebrek aan inkomen. Verzoekster verklaart dat er tijdens dit gesprek niets werd gezegd over schuldbemiddeling of een wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster heeft te kennen gegeven dat zij momenteel een uitkering ontvangt en daarnaast haar best doet om werk te vinden door te solliciteren. Ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de heer [persoon A] laat verzoekster ter zitting weten dat zij de vordering, en de hoogte daarvan, niet had verwacht, nu zij in de veronderstelling was dat het om een schenking ging en er geen afspraken waren gemaakt betreffende een eventuele terugbetaling. Ten aanzien van de schuld aan ABN AMRO, laat verzoekster weten dat er gefraudeerd zou zijn met haar bankpas en zij hier niets van wist. Verzoekster is hiervoor naar de politie gegaan.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid verzoek
Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna: Fw) toekomt. De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid, Fw stelt, is dat, wanneer een verzoekster niet op eigen aangifte maar op rekest failliet is verklaard, wordt vastgesteld dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens haar toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend.
De rechtbank stelt vast dat het faillissement niet op eigen aangifte van verzoekster is uitgesproken. De vraag of het verzoekster valt toe te rekenen dat zij hangende het faillissementsrekest geen wsnp-verzoek heeft ingediend, beantwoordt de rechtbank ontkennend. Verzoekster heeft weliswaar de tijd gehad om zich bij schuldhulpverlening te melden, maar heeft ter zitting verklaard dat zij destijds niet kon worden aangenomen voor schuldhulp wegens het gebrek aan inkomen. Verzoekster heeft hulp gezocht bij de gemeente, waarna de gemeente haar adviseerde eerst een Participatiewet-uitkering te regelen. Pas daarna kon een schuldhulptraject worden gestart, aldus verzoekster. Hierdoor kwam verzoekster niet op korte termijn in aanmerking voor schuldhulpverlening. Daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 15b lid 1 Fw.
De curator heeft vastgesteld dat een akkoord binnen het faillissement niet tot de mogelijkheden behoort.
Verzoeker is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
Toelating tot de WSNP
De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende grond is gebleken voor afwijzing van het verzoek tot opheffing van het op 15 november 2022 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster zal dus worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De rechtbank ligt dit als volgt toe.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Goede trouw
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoekster dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoekster kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster voor wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De rechtbank heeft in het bijzonder gekeken naar de schuld aan ABN AMRO ter hoogte van € 29.407,79, ontstaan op 16 mei 2022 en de schuld aan de heer [persoon A] ter hoogte van
€ 138.758,32.De schuld aan de heer [persoon A] is op 2 juni 2021 bij verstekvonnis is vastgesteld, welke datum nog binnen de driejaarstermijn valt. Daarbij geldt echter de kanttekening dat de ontstaansdatum van die schuld grotendeels buiten de driejaarstermijn valt, omdat het om geld gaat dat over een langere periode door de heer [persoon A] aan verzoekster is geleend (dan wel geschonken, in de lezing van verzoekster). Deze schuld valt dus grotendeels buiten de periode als bedoeld in artikel 288 lid 1 sub b Fw. Ten aanzien van deze schuld heeft de rechtbank daarom voornamelijk gekeken naar de aard van de eventuele kwade trouw (gelet op artikel 288 lid 2 Fw) en de vraag of schuldenares zich voldoende heeft ingespannen om de schuld te beperken en daarop af te lossen.
De schuld aan ABN AMRO zou volgens verzoekster zijn ontstaan doordat er in Minsk in een casino een groot geld bedrag is opgenomen van haar rekening. Verzoekster verklaart hier niets mee te maken te hebben gehad en nooit in Minsk te zijn geweest. Er zou gefraudeerd zijn met haar gestolen bankpas en identiteitsgegevens. Verzoekster is, nadat zij bekend raakte met de schuld, naar de politie gegaan. Verzoekster stelt dat er vervolgens geen aangifte tot stand is gekomen omdat zij in de veronderstelling was dat zij hiervoor een advocaat nodig had. De politie zou hebben aangegeven dat, als zij meende dat de schuld onterecht was ontstaan, zij dat met behulp van een advocaat moest rechtzetten.
Omdat een aangifte en daarop volgend onderzoek niet voorhanden zijn, is de precieze gang van zaken rondom het ontstaan van deze schuld aan ABN AMRO voor de rechtbank niet goed vast te stellen. De rechtbank ziet op dit moment echter geen aanleiding om niet uit te gaan van de verklaring van verzoekster dat sprake is geweest van fraude. Dat verzoekster zelf te kwader trouw heeft gehandeld of in enig opzicht heeft geprofiteerd van het geldbedrag, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet in de schuld dan ook geen aanleiding om het verzoek tot toepassing van de wsnp te weigeren.
Ten aanzien van de schuld aan de heer [persoon A] heeft verzoekster ter zitting ook een verklaring gegeven. Zij stelt dat de heer [persoon A] gedurende een langere periode als een familielid voor haar was (en dat de heer [persoon A] dat op zijn beurt ook steeds aan haar verklaarde). De heer [persoon A] hielp verzoekster en haar dochter in die periode ook financieel. Verzoekster verklaart dat er nooit afspraken zijn gemaakt over een eventuele terugbetaling, en dat er steeds sprake was van vrijwillige hulp. De schuld die in de procedure bij verzoekster is geclaimd, betreft voor een groot deel geldbedragen die de heer [persoon A] aan haar ex-partner heeft geleend. Verzoekster was dan ook volledig verrast toen het geld bij haar werd teruggevraagd door de heer [persoon A] en door de hoogte van het gevorderde bedrag. Daarnaast was verzoekster ziek en kon zij geen advocaat krijgen waardoor zij niet aanwezig was op de zitting. Onder deze omstandigheden, en met name gelet op het feit dat het geld langere tijd terug is geleend, er geen afspraken over zijn gemaakt en verzoekster in die periode niet goed in staat was voor haar belangen op te komen, ziet de rechtbank in het ontstaan van deze schuld geen aanleiding om het wsnp-verzoek af te wijzen. Dat de schuld te kwader trouw onbetaald is gebleven, is ook niet gebleken.
Verplichtingen
Ter zitting is verzoekster gewezen op de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster heeft verklaard dat zij zichzelf in staat acht om de bewindvoerder te informeren en de benodigde stukken aan te leveren. Daarnaast heeft verzoekster ter zitting sollicitatiebewijzen overgelegd en hierbij vermeld dat zij uit zichzelf solliciteert ondanks de klachten die zij ervaart. Verzoekster verklaart last te hebben van een vernauwing van de zenuwen in haar rug. Desondanks wil verzoekster graag werken. In de schuldsaneringsregeling zal moeten worden onderzocht of een (tijdelijke) vrijstelling van de sollicitatieverplichting zal moeten gelden, gezien de zojuist genoemde klachten van verzoekster. Tot slot heeft verzoekster sinds het faillissement geen nieuwe schulden laten ontstaan. Gezien het vorenstaande is bij de rechtbank (in weerwil van het advies van de curator) voldoende vertrouwen ontstaan dat verzoekster de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
Conclusie
De rechtbank zal het verzoek toewijzen en het salaris van de curator en de verschotten vaststellen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- heft het faillissement van verzoeker op;
- stelt het salaris van de curator en de verschotten definitief vast op € 51,40 inclusief BTW en brengt dit bedrag ten laste van schuldenaar;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum] -1970 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ;
- benoemt in de schuldsaneringsregeling van schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. B.A. Cnossen;
- en stelt aan tot bewindvoerder mr. E.A. de Snoo,
Gevestigd te Postbus 187,
3330 AD Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.