ECLI:NL:RBROT:2024:4520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
C/10/637860 / FA RK 22-3133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling en afwijzing gezamenlijk gezag in familiezaken

In deze beschikking van 1 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam zich gebogen over een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, alsook over een verzoek tot gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eerdere pogingen tot omgang via het Rotterdams Omgangshuis zijn mislukt, voornamelijk door het gedrag van de vader, die zijn afspraken niet nakwam. De minderjarige heeft de vader sporadisch gezien, maar het vertrouwen van de moeder in de vader is inmiddels nihil. De rechtbank heeft besloten een opbouwregeling vast te stellen, te beginnen met beeldbellen, om de vader de kans te geven zijn verantwoordelijkheden na te komen en het vertrouwen van de moeder en de minderjarige te herstellen. De rechtbank heeft het verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er onvoldoende basis is voor een goede samenwerking tussen de ouders. De rechtbank benadrukt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is, maar dat dit alleen kan worden toegekend als er vertrouwen en goede communicatie tussen de ouders is. De vrouw heeft haar verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage ingetrokken, waardoor dit verzoek is afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er is een termijn van drie maanden voor het instellen van hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/637860 / FA RK 22-3133
Beschikking van 1 mei 2024 over het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling) en de onderhoudsbijdrage.
in de zaak van:
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. D.E. Oud te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
t e g e n
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. H.E.M.J. van Poppel te Rotterdam,
ouders van de minderjarige:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 25 augustus 2023;
  • afsluitbericht Rotterdams Omgangshuis d.d. 19 december 2023;
  • eindverslag (negatieve terugmelding) UHA, d.d. 29 december 2023;
  • brief van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) van 12 januari 2024; het bericht van de man van 7 september 2023, betreffende processuele wensen kinderalimentatie;
  • het bericht van de man van 7 september 2023, betreffende processuele wensen kinderalimentatie;
  • het bericht van de vrouw van 8 september 2023, betreffende processuele wensen kinderalimentatie;
  • het bericht van de vrouw van 12 januari 2024, betreffende alle processuele wensen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 12 april 2024 . Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaten voornoemd;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 25 augustus 2023 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van het ouderlijk gezag, de zorg- dan wel omgangsregeling en de kinderbijdrage. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
2.1.1.
In voornoemde beschikking zijn partijen door de rechtbank nogmaals doorverwezen naar het Rotterdams Omgangshuis. Dit omdat het eerste traject bij het omgangshuis (onder andere) door detentie van de man is stop gezet en beide partijen bij de rechtbank aangaven het Rotterdams Omgangshuis nogmaals te willen proberen.
Dit tweede traject is niet gestart omdat het Rotterdams Omgangshuis geen contact kon krijgen met de man.
2.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het navolgende.
2.2.1.
De afgelopen tijd heeft de minderjarige de man wel af en toe gezien. Partijen spraken soms iets af en de vrouw is eenmaal met de minderjarige naar Tilburg gegaan, waar de man thans woont.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij geen contact meer heeft gezocht met het Rotterdams Omgangshuis, omdat hij in de veronderstelling was dat partijen de omgang tussen hem en de minderjarige samen konden regelen.
De vrouw verklaart hiervoor te hebben opengestaan, maar dat het partijen niet lukt om iets van structurele omgang te bewerkstelligen omdat alle initiatief van haar uit moet gaan en de man de afspraken die werden gemaakt vaak niet nakomt, met als gevolg dat de minderjarige voor niets op haar vader zit te wachten. Zo belooft de man naar de film te gaan met de minderjarige en komt hij vervolgens veel te laat op het afgesproken tijdstip aan, zodat het geplande filmuitje niet doorgaat. Het gedrag van de man heeft ertoe geresulteerd dat de minderjarige op het kinderdagverblijf verdrietig oogde en boos reageerde. Uit een gesprek met de minderjarige kwam naar voren dat zij zich verdrietig voelde omdat haar vader haar niet kwam ophalen en omdat haar ouders ruzie maakte. De leiding van het kinderdagverblijf heeft dit met de ouders besproken.
Op dit moment zegt de vrouw alle vertrouwen in de man te hebben verloren. Niet alleen voor wat betreft het nakomen van zijn verplichtingen ten aanzien van de minderjarige, maar ook lijkt hij zich niet bewust te zijn van de consequenties van zijn gedrag op de minderjarige.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
De zorg- dan wel omgangsregeling
2.3.1.
Het belang van de minderjarige brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat zij zich een eigen beeld kan vormen van haar vader door middel van fysiek contact met hem. Echter dient een dergelijk contact zorgvuldig te worden opgebouwd en door de man nauwgezet te worden nagekomen, zodat de minderjarige niet keer op keer teleurgesteld wordt in de man. De vrouw heeft op dit moment geen enkel vertrouwen dat de man zijn afspraken daadwerkelijk zal nakomen. De minderjarige is al diverse malen door de man teleurgesteld omdat zij dan tevergeefs op de man zat te wachten.
Positief is dat de man inmiddels een eigen woonruimte in Tilburg heeft en ook een baan heeft gevonden en daarom stelt dat zijn leven op dit moment op orde is. Echter voor de rechtbank is ook duidelijk dat hij moeite heeft met het nakomen van afspraken met betrekking tot de minderjarige.Daarbij komt dat hij nu ook een nieuwe partner heeft die in Utrecht woont. Met deze partner heeft hij inmiddels ook een kindje en is er een tweede kindje op komst. Ook hieraan zal de man naast zijn werk in Tilburg tijd moeten besteden.
De rechtbank ziet dat de man graag contact wil met de minderjarige en ziet ook dat de minderjarige contact wil met de man. De rechtbank ziet echter ook een nog zeer jong kind dat van haar vader verwachtingen heeft die hij niet nakomt. Dit is voor de minderjarige zeer schadelijk en dus niet in haar belang.
2.3.2.
De rechtbank zal daarom een opbouwregeling vaststellen zoals hieronder vermeld om zodoende de man de gelegenheid te geven te laten zien dat hij zijn afspraken nakomt en hierdoor het vertrouwen van de vrouw en de minderjarige in hem te herstellen.
2.3.3.
Partijen kunnen – eventueel met hulp van het wijkteam – de zorgregeling nader invullen of daarover andere afspraken maken. Zolang daarover echter geen overeenstemming is, is de hierna door de rechtbank opgelegde regeling leidend.
Het ouderlijk gezag
2.3.4.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.3.5.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
2.3.6.
Vooropgesteld wordt dat gezamenlijk gezag het wettelijk uitgangspunt is. Voor gezamenlijk gezag is echter vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind gezamenlijk kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
2.3.7.
Zoals hiervoor overwogen ontbreekt tussen partijen het vertrouwen in elkaar en is de onderlinge communicatie zeer beperkt. De ouders zijn vooralsnog niet in staat gebleken tot het maken van afspraken zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren raakt tussen hen. Gezamenlijk gezag is onder die omstandigheden vooralsnog niet aan de orde, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
2.3.8.
De rechtbank acht primair van belang dat het onderlinge vertrouwen wordt hersteld en dat partijen in staat zullen zijn om in goed overleg de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling na te komen en tevens in staat zijn om ervoor te zorgen dat de minderjarige een onbelast contact met haar vader kan hebben, waarbij de minderjarige er ook van op aan moet kunnen dat haar vader zijn afspraken nakomt. Hiertoe gaan stappen worden gezet. Als dit goed gaat en als partijen in staat zijn om het vertrouwen naar elkaar toe te vergroten en als ouders met elkaar kunnen communiceren en in staat zijn onderlinge problemen te bespreekbaar te maken en op te lossen, zou gezamenlijk gezag een volgende stap kunnen zijn. Indien partijen alsdan daarover niet onderling tot overeenstemming kunnen komen, staat het de man vrij om opnieuw een verzoek met die strekking ter beslissing aan de rechtbank voor te leggen.
Onderhoudsbijdrage
2.3.9.
Omdat de vrouw haar verzoek tot het vaststellen van een kinderbijdrage tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken, zal dit verzoek worden afgewezen.
Proceskosten
2.3.10.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt een omgangsregeling vast tussen de man en de minderjarige die als volgt wordt opgebouwd:
  • met ingang van 1 mei 2024 belt de man tweemaal per week om 17.30 uur met de minderjarige op de dinsdag en op de vrijdag, waarbij de man het initiatief neemt door te bellen naar de vrouw;
  • indien deze belcontacten door de man zijn nagekomen wordt met ingang van 5 juni 2024 bovenstaande regeling uitgebreid in die zin, dat de man naast de belcontacten op zondag 7 juni 2024 en zondag 21 juni 2023 fysiek contact heeft met de minderjarige van 11.00 uur tot 14.00 uur;
  • indien voornoemde contacten door de man zijn nagekomen heeft de man met ingang van 1 juli 2024 de minderjarige bij zich een zondag in de twee weken van 12.00 uur tot 17.00 uur.
De man draagt zorg voor het op tijd ophalen en terugbrengen van de minderjarige;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld, griffier, op 1 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.