In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, aangeduid als [eisende partij], en gedaagde, Stichting iHUB Groep. De eisers vorderden een pleegvergoeding van iHUB voor de periode van 26 januari 2022 tot en met juli 2023, gebaseerd op pleegcontracten die op 18 oktober 2021 waren gesloten. De kern van de zaak draait om de vraag of de contracten nog geldig waren en of eisers recht hadden op een pleegvergoeding volgens de Jeugdwet. De kantonrechter oordeelde dat de contracten na dertien weken waren geëindigd, omdat er geen nieuwe contracten waren gesloten en eisers niet voldeden aan de wettelijke voorwaarden voor pleegouders. De rechter concludeerde dat eisers geen recht hadden op de gevraagde pleegvergoeding, omdat zij geen pleegouders waren in de zin van de Jeugdwet en de contracten waren beëindigd door het verstrijken van de termijn.
De procedure begon met een dagvaarding op 21 augustus 2023, gevolgd door een zitting op 21 maart 2024. Tijdens deze zitting waren de gemachtigden van beide partijen aanwezig. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eisers stelden dat zij recht hadden op een pleegvergoeding op basis van de contracten en de Jeugdwet, terwijl iHUB betoogde dat de contracten na dertien weken waren geëindigd en dat eisers niet aan de voorwaarden voldeden. De rechter heeft vastgesteld dat de contracten inderdaad waren geëindigd en dat eisers geen aanspraak konden maken op de pleegvergoeding. De nevenvordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd eveneens afgewezen. De proceskosten werden aan eisers opgelegd, omdat zij ongelijk kregen in hun vordering.