ECLI:NL:RBROT:2024:4500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/10/670056 / FA RK 23-8948
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarige na echtscheiding met ondertoezichtstelling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 26 april 2024, wordt de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige, [minderjarige 1], gewijzigd naar de man, na een verzoek daartoe. De procedure is gestart door de man, die op 7 december 2023 een verzoekschrift indiende. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 april 2024, waarbij zowel de man als de vrouw, vertegenwoordigd door hun advocaten, aanwezig waren. De zaak is gecombineerd behandeld met een verzoek van de raad voor de kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van de drie minderjarige kinderen van partijen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 27 december 2023 is ontbonden en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige eerder bij de vrouw was vastgesteld. De kinderrechter heeft geconstateerd dat er een turbulente voorgeschiedenis is tussen de ouders, met ernstige problemen in de thuissituatie van [minderjarige 1] bij de vrouw. Na een conflict in december 2023 is [minderjarige 1] bij de man gaan wonen en heeft sindsdien geen contact meer met haar moeder. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de gewijzigde omstandigheden rechtvaardigen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man komt te liggen.

De kinderrechter heeft ook de zorgen van de raad voor de kinderbescherming erkend en heeft besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. H.C.A. de Groot, kinderrechter, en kan worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/670056 / FA RK 23-8948
Beschikking van 26 april 2024 over de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats ] ,
advocaat mr. F. Uzumcu te Rijswijk,
t e g e n
[naam 2], volgens de huwelijksakte van het Turkse Consulaat Geraal te Rotterdam geheten: [naam 2] , hierna: de vrouw,
wonende op een geheim adres.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlage van de man, ingekomen op 07 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 april 2024. Het verzoek is gecombineerd behandeld met het bij de rechtbank ingekomen verzoek van de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad) tot ondertoezichtstelling van de drie minderjarige kinderen van partijen, bekend onder zaak-/rekestnummer C/10/674857 / JE RK 24-468.
In die zaak is afzonderlijk uitspraak gedaan.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de man en zijn advocaat voornoemd;
  • de vrouw
  • de GI, vertegenwoordigd door [naam 3] ;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 4] .
1.3.
De minderjarige [minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hier gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 27 december 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
2.1.1.
Bij voornoemde beschikking van 25 mei 2022 is – voor zover thans van belang – :
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
  • bepaald dat de man in het kader van de zorgregeling omgang heeft met de minderjarige: eenmaal in de twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • bepaald dat de man met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de echtelijke woning aan [adres].
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] ;
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2017 te [geboorteplaats 3] .
2.3.
Beide partijen zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4.
De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Rechtsmacht
3.1.1.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van Brussel II-bis bevoegd te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over de minderjarigen, het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling dan wel het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling.
Toepasselijk recht
3.1.2.
De Nederlandse rechter past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag (HKBV) van 1996 Nederlands recht op het verzoek toe.
3.2.
Verblijfplaats
3.2.1.
De man verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem zal zijn.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
3.2.4.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
De kinderrechter overweegt als volgt.
3.2.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er sprake is van een turbulente voorgeschiedenis tussen partijen. De problematiek van deze ouders na het feitelijk uiteengaan in 2022 en de scheiding vraagt om de inzet van hulpverlening. De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de vrouw bepaald. Tussen de vrouw en [minderjarige 1] waren er problemen thuis die op momenten ernstig escaleerden. Na de laatste ruzie tussen de vrouw en [minderjarige 1] (begin december 2023) is [minderjarige 1] door de politie bij haar vader gebracht en daar verblijft zij nog steeds.
[minderjarige 1] heeft sindsdien geen fysiek contact meer met haar moeder en geeft aan dit ook niet meer te willen. Zij wil bij haar vader blijven wonen en vindt het fijn dat zij haar broertje en zusje in het kader van de zorgregeling ziet bij haar vader. Ieder contact met haar moeder wijst zij op dit moment stellig af.
3.2.6.
Door deze gewijzigde omstandigheden is naar het oordeel van de kinderrechter sprake van een wijziging van omstandigheden. [minderjarige 1] woont nu al ruim vier maanden bij haar vader, wil daar ook blijven wonen en wijst op dit moment ieder contact met haar moeder stellig af.
De vrouw verzet zich tegen de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man, omdat zij hoopt dat zij en [minderjarige 1] zich op termijn kunnen verzoenen. De man voert hoofdzakelijk aan dat hij zorgen heeft over de thuissituatie van [minderjarige 1] bij de vrouw, gelet op de heftige ruzies die zij met elkaar hebben. Daarbij woont [minderjarige 1] al geruime tijd bij hem en draagt hij voor het grootste gedeelte de kosten van [minderjarige 1] , hetgeen hem zwaar valt aangezien hij leeft van een bijstandsuitkering. De kinderrechter begrijpt dat de man door de inschrijving van [minderjarige 1] op zijn adres, hetgeen de vrouw niet wil, in aanmerking wil komen voor een uitkering op basis van alleenstaande ouder, en de kinderbijslag en een kindgebonden budget ten behoeve van [minderjarige 1] .
3.2.7.
Inmiddels is er door de raad een beschermingsonderzoek afgerond en verzoekt de raad om alle minderjarigen onder toezicht te stellen. Deze ondertoezichtstelling is door de kinderrechter is met ingang van heden toegewezen. De beschikking omtrent de ondertoezichtstelling is afzonderlijk geminuteerd.
Met de raad is de kinderrechter het eens dat er grote zorgen zijn en er in de aankomende tijd zicht moet worden verkregen op alle drie de minderjarige kinderen van partijen. Op deze manier kan de opvoedsituatie zowel bij de vrouw als bij de man worden beoordeeld en kan ook worden bekeken hoe het contact tussen [minderjarige 1] en haar moeder kan worden hersteld. Door het uitspreken van de ondertoezichtstelling komt deze taak bij uitstek toe aan de gecertificeerde instelling die deze maatregel gaat uitvoeren.
3.2.8.
Voor wat betreft het hoofdverblijf van [minderjarige 1] moet er echter thans toch een keuze worden gemaakt. De kinderrechter zal gelet op het verweer van de vrouw, wat naar het oordeel van de kinderrechter hoofdzakelijk voortvloeit uit het grote wantrouwen dat tussen partijen is ontstaan, aansluiting zoeken bij de huidige feitelijke situatie.
Feitelijk verblijft [minderjarige 1] sedert begin december 2023 volledig bij de man. Duidelijk is dat [minderjarige 1] , die 13 jaar is, op dit moment geen contact wil met haar moeder en dat zij zeer stellig is in haar mening dat zij niet bij haar moeder wil wonen/verblijven. Dat rechtvaardigt naar het oordeel van de kinderrechter dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] op dit moment wordt gewijzigd. Het verzoek van de man wordt dan ook toegewezen.
3.2.9.
Brief aan de minderjarige
De rechtbank zal de minderjarige van haar beslissing op de hoogte brengen. De kinderrechter zal de volgende brief aan de minderjarige sturen:
“Beste [minderjarige 1] ,
De rechter heeft in het gesprek met jou begrepen dat het goed met je gaat omdat je nu bij je vader woont. Je wilt daar ook blijven wonen.
Omdat je al in december vorig jaar bij je vader bent gaan wonen en dat dus nu al meer dan 4 maanden is en omdat je al die tijd geen contact met je moeder hebt gehad, heb ik besloten dat jouw verblijfplaats bij je vader zal blijven.
Ik heb goed gehoord dat jij ook in de toekomst geen contact met je moeder wil. Daar maak ik me zorgen over. Voor jouw ontwikkeling is het beter als het contact met je moeder zou worden hersteld. Je moeder wil dat ook graag. Bovendien zie je door het conflict met je moeder je broertje en je zusje maar een weekend per 14 dagen.
Vanuit verschillende instanties zijn er zorgen over de situatie van jou, je broertje en je zusje. Dat heeft vooral te maken met de slechte relatie tussen jullie ouders, die niet of nauwelijks met elkaar communiceren en die met elkaar nog steeds strijd voeren. Daar hebben jij, je broertje en je zusje last van. Ik heb jou, je broertje en je zusje daarom ondertoezichtgesteld voor de periode van een jaar. Een jeugdbeschermer zal met jullie, maar vooral met je ouders, gaan werken zodat deze problemen worden opgelost. Maar ook heeft de jeugdbeschermer de opdracht gekregen te onderzoeken op welke manier het contact tussen jou en je moeder kan worden hersteld.
Ik hoop dat ik hiermee mijn beslissing aan jou heb kunnen uitleggen. Ik wens je
veel succes met alles.”
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de man zal zijn,
onder gelijktijdige wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 25 mei 2022 op dit punt;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 26 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.