ECLI:NL:RBROT:2024:450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
10/198209-22 vordering TUL VV: 10/153763-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdige verdachte veroordeeld voor ontucht en bedreiging met mes

Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, geboren op [geboortedatum01] en ingeschreven op [adres01], die beschuldigd werd van ontucht en bedreiging. De zaak betreft twee incidenten: op 21 september 2021 heeft de verdachte, terwijl het slachtoffer gebukt stond bij haar kluisje, ontuchtige handelingen gepleegd door met zijn geslachtsdeel tegen haar billen te wrijven. Dit gebeurde in aanwezigheid van een medeverdachte die een suggestieve opmerking maakte. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in de getuigenverklaring van een vriendin die het voorval had waargenomen. Op 3 november 2021 bedreigde de verdachte het slachtoffer met een mes, wat eveneens door getuigen werd bevestigd. De rechtbank achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals het continueren van behandeling bij De Waag en het herstellen van zijn schoolgang. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.300,08 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf. De verdachte is strafbaar verklaard en de rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummer: 10/198209-22
Parketnummer vordering TUL VV: 10/153763-21
Datum uitspraak: 2 januari 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
feitelijk verblijvende op het adres
[adres02] , [postcode02] [plaats02] ,
raadsman mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 19 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden het continueren van de behandeling bij De Waag, het herstellen van de schoolgang en het hebben van een gestructureerde vrijetijdsbesteding;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering, feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde aanranding. De verdediging heeft het volgende alternatieve scenario geschetst. De ruimte bij de kluisjes is 167 cm breed. De aangeefster stond gebukt en nam daarmee ongeveer een meter in beslag. Daardoor bleef er heel weinig ruimte over voor de verdachte om de aangeefster te passeren. In die situatie zijn zij tegen elkaar aan gekomen. Dit heeft de medeverdachte gezien en hij maakte hierbij een grensoverschrijdende en suggestieve opmerking. Juist die opmerking, direct nadat de verdachte tegen haar botste, maakt dat bij de aangeefster het idee is ontstaan dat het een bewuste actie was van de verdachte, waardoor zij aangifte heeft gedaan.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 21 september 2021 op school was en aan het eind van de pauze naar haar kluisje ging om haar boeken te pakken. De verdachte en de medeverdachte kwamen aanlopen. Terwijl de aangeefster gebukt stond om boeken uit haar kluisje te pakken, voelde zij een hard stotende beweging tegen haar billen. De aangeefster verstijfde en durfde zich niet te bewegen. Zij kon de medeverdachte zien en wist daardoor dat de verdachte op dat moment achter haar stond. Hij maakte schurende en wrijvende bewegingen en de aangeefster voelde zijn dijen en zijn geslachtsdeel tegen haar billen. Vervolgens zei de medeverdachte “pak haar effe van achteren”.
Hierna is de aangeefster naar haar vriendinnen gelopen, onder wie getuige [getuige01] . Deze heeft verklaard de woorden “pak haar effe van achteren” ook te hebben gehoord. Zij heeft daarnaast verklaard dat ze zag dat de aangeefster erg emotioneel was en zei dat iemand haar billen had aangeraakt en dat zij daarvan erg was geschrokken.
Om tot een bewezenverklaring te komen, is alleen de verklaring van de aangeefster onvoldoende. Er moet bewijs zijn dat de verklaring van de aangeefster ondersteunt. Deze ondersteuning hoeft niet aanwezig te zijn voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd, ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is, gelet op de verklaring van getuige [getuige01] . De aangeefster was direct na het voorval overstuur en heeft aan de getuige verteld wat er was gebeurd. Ook heeft de getuige de suggestieve woorden van de medeverdachte, “pak haar effe van achteren”, gehoord. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige01] hiermee de verklaring van de aangeefster op essentiële onderdelen ondersteunt.
Het door de raadsman geschetste alternatieve scenario vindt geen steun in het dossier en ook niet in de verklaring van de verdachte. Hij verklaart immers de aangeefster niet te hebben aangeraakt.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewijswaardering, feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. De aangifte berust volgens de verdediging op een misverstand. De teamleider van de school heeft de beelden bekeken en geconcludeerd dat er geen bedreiging te zien is. De verklaringen van de aangeefster en de getuige [getuige01] bevatten tegenstrijdigheden. De getuige heeft niet gezien dat de verdachte snijdende bewegingen heeft gemaakt met het mes, terwijl de aangeefster heeft verklaard dit vier of vijf keer te hebben gezien. Bovendien heeft de verdachte geen opzet gehad op de bedreiging. De verdachte dient ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
De aangeefster heeft verklaard dat zij op 3 november 2021, toen zij samen met getuige [getuige01] de school verliet, langs de verdachte liep. Hij had op dat moment een mes in zijn handen. Vervolgens is de verdachte achter hen aangelopen. De verdachte keek de aangeefster hierbij indringend aan en had nog altijd het mes in zijn handen, aldus aangeefster. Ook deze verklaring van de aangeefster vindt steun in de verklaring van getuige [getuige01] . Zij heeft namelijk eveneens verklaard dat de verdachte met een mes richting de aangeefster liep. De aangeefster stond te trillen en de getuige werd zelf ook heel bang.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich met zijn handelen, waarbij hij met een mes richting de aangeefster liep en haar hierbij indringend aankeek, schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging. De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het maken van snijdende bewegingen langs zijn keel met het mes, nu de verklaring van aangeefster op dit punt geen steun vindt in de verklaring van de getuige of andere bewijsmiddelen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 21 september 2021 te [plaats01],
door een andere feitelijkheid iemand, te weten [slachtoffer01] , heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, namelijk het
- met zijn (beklede) geslachtsdeel maken van stotende en wrijvende bewegingen tegen/langs de billen van die [slachtoffer01]
een andere feitelijkheid heeft bestaan uit het
- onverhoeds/onverwachts plegen van die ontuchtige handelingen bij die [slachtoffer01] , terwijl die [slachtoffer01] gebukt stond;
2.
hij op 03 november 2021 te [plaats01],
[slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend
met een mes in de richting van die [slachtoffer01] gelopen en
heeft(daarbij) die [slachtoffer01] (indringend) aangekeken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Feitelijke aanranding van de eerbaarheid

2.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op vijftienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan meerdere feiten. Allereerst heeft hij zich op 21 september 2021 schuldig gemaakt aan aanranding. Terwijl het slachtoffer voorover gebukt stond om boeken uit haar kluisje te pakken, heeft de verdachte stotende en wrijvende bewegingen gemaakt met zijn geslachtsdeel tegen haar billen, terwijl de medeverdachte zei: “pak haar effe van achteren”. Hij heeft hiermee op een nare manier een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Vervolgens heeft de verdachte hetzelfde slachtoffer op een later moment bedreigd, door met een mes achter haar aan te lopen op het schoolplein. Hiermee heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij haar teweeggebracht. Het slachtoffer heeft het gevoel (gehad) dat de verdachte haar daadwerkelijk iets wilde aandoen.
Uit de verklaring die het slachtoffer ter zitting heeft gegeven, blijkt dat zij nog altijd last heeft van de gevolgen van het handelen van de verdachte. Zelfs nu het slachtoffer niet meer in de buurt van [plaats01] woont, is zij nog altijd bang voor de verdachte. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten ernstig aan. Voorts neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij ter zitting geen inzicht heeft getoond in zijn gedrag en verklaarde dat hij zelf het slachtoffer is. De feiten vonden bovendien plaats op de school waar het slachtoffer en de verdachte op dat moment leerlingen waren, terwijl school bij uitstek een veilige plek zou moeten zijn.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 december 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte krijgt ondersteuning vanuit de jeugdreclassering. Sinds januari 2023 is intensieve behandeling ingezet vanuit De Waag. De Raad ziet daarom meerwaarde in het voortzetten van het jeugdreclasseringstraject met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte deze behandeling bij De Waag continueert. Er zijn nog meerdere gebieden waaraan gewerkt kan worden met de verdachte, waarbij hulpverlening dient te worden ingezet. Vanwege een schietincident, waarvan de verdachte het slachtoffer is geworden, en een heftige periode die de verdachte achter de rug heeft, is het belangrijk dat de jeugdreclassering voorlopig betrokken blijft. De verdachte moet zijn weg gaan vinden in de maatschappij, waarbij hij de ondersteuning van de jeugdreclassering goed kan gebruiken.
De verdachte dient te beseffen dat zijn gedrag onacceptabel en strafbaar is. De Raad adviseert een voorwaardelijke jeugddetentie om dit gedrag een halt toe te roepen. Het voorwaardelijke deel borgt de jeugdreclasseringsmaatregel en dient ook als stok achter de deur om de verdachte te blijven motiveren en te stimuleren om in de toekomst de juiste keuzes te blijven maken. Als bijzondere voorwaarden adviseert de Raad dat de verdachte de behandeling bij De Waag continueert, zijn schoolgang herstelt en een gestructureerde vrijetijdsbesteding heeft. Daarnaast adviseert de Raad een werkstraf om de verdachte te laten voelen en ervaren dat zijn gedragingen gevolgen hebben. Tot slot adviseert de Raad de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 10 mei 2022 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dan ook aangevangen.
Tussen 10 mei 2022 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 19 maanden. In de onderhavige zaak is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 3 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Gezien de ernst van de feiten en gelet op het voorgaande, zal de rechtbank een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna te noemen duur opleggen. De rechtbank zal de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden overeenkomstig het advies van de Raad. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van de ten laste gelegde feiten heeft [slachtoffer01] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.153,12 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde schade bestaat uit kosten van de traumaverwerking bij Ik Moed, kosten van de coaching van KidsEmotion en kosten van Krav Maga-lessen bij Retzef Dordrecht.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair is de vordering op verschillende punten betwist. Ten aanzien van de traumaverwerking ontbreekt een diagnose en is het causaal verband met het strafbare feit onvoldoende onderbouwd. De vordering dient daarom te worden gematigd. Ten aanzien van de coaching van KidsEmotion is in de overgelegde bijlagen beschreven dat de schade ziet op 2022, terwijl de feiten dateren van 2021. Het causaal verband is lastig vast te stellen op dat punt en een onderzoek daarnaar vormt een onevenredige belasting voor het strafgeding. Nu niet duidelijk is dat de schade wordt veroorzaakt door het strafbare feit, dient de vordering op dit punt afgewezen te worden. Subsidiair dient de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. De gevorderde kosten van de Krav Maga lessen dienen te worden afgewezen, omdat die niet zien op schade die in relatie staat tot het strafbare feit, maar enkel op het voorkomen van toekomstige schade.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat uit de vordering voldoende blijkt dat de benadeelde partij traumatherapie bij Ik Moed heeft gevolgd, als rechtstreeks gevolg van de strafbare feiten. De vordering is op dit punt voldoende onderbouwd en de rechtbank zal de vordering op dit punt toewijzen.
Ten aanzien van de kosten van de coaching van KidsEmotion overweegt de rechtbank dat uit de toelichting blijkt dat een deel van de coaching gericht was op het omgaan met zaken die dateren van na de bewezen verklaarde strafbare. Vast staat echter ook dat de coaching is aangevangen naar aanleiding van de bewezen verklaarde feiten en zich in ieder geval voor een belangrijk deel daarop heeft gericht. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om het deel van de kosten dat voor vergoeding in aanmerking komt te schatten op € 1.000,- . Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ten aanzien van het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten van de Krav Maga lessen, geldt dat het causaal verband met het bewezen verklaarde feit op dit moment onvoldoende kan worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.300,08, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 13 augustus 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 10 uur, met aftrek van het voorarrest, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 28 augustus 2021.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. De verdachte is eerder dit jaar slachtoffer geworden van een schietincident en zit in een langdurig herstelproces. Hij moet zich focussen op zijn herstel en is daarom niet in staat een werkstraf uit te voeren.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Dat de verdachte niet of verminderd in staat is een werkstraf uit te voeren, is niet gebleken.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 246 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zal blijven meewerken aan de behandeling bij De Waag, zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
- zich zal inzetten om zijn schoolgang te herstellen;
- zich zal inzetten voor het hebben en behouden van een gestructureerde vrijetijdsbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 1.300,08 (zegge: dertienhonderd euro en acht eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.300,08 (zegge: dertienhonderd euro en acht eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast
de tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 10 (tien) uren subsidiair 5 (vijf) dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, opgelegd bij vonnis van 13 augustus 2021 in de zaak met parketnummer 10/153763-21.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.L. Luiten en L.W.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.F. Verhaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 januari 2024.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 21 september 2021 te [plaats01],
in elk geval in Nederland,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld
en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten I[slachtoffer01]
[slachtoffer01] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handeling(en), namelijk het
- met zijn (beklede) geslachtsdeel maken van stotende en/of rijdende en/of
wrijvende bewegingen tegen/langs de billen van die [slachtoffer01]
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld
en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- onverhoeds/onverwachts plegen van die ontuchtige handelingen bij die
, terwijl die [slachtoffer01] gebukt stond;
2.
hij
op of omstreeks 03 november 2021 te [plaats01],
in elk geval in Nederland,
[slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling,
immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die
gelopen en/of (vervolgens) met dat mes (een) zogenaamde snijdende
beweging(en) langs zijn keel gemaakt, en/of (daarbij) die [slachtoffer01] (indringend)
aangekeken.