Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
mr. C. Hilferink en thans (weer) de heer [naam gemachtigde] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 november 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de schriftelijke reactie van [persoon A] , met producties 1 en 2;
- de akte van [persoon B] , tevens wijziging van eis in reconventie, met productie 6;
- de schriftelijke reactie van [persoon A] , met producties 1 tot en met 4.
2.De verdere beoordeling
€ 15.603,72, over welk bedrag partijen het eens zijn, vervolgens naar rato van de inbreng van iedere vennoot verdeeld ( [persoon B] 75,8%, [persoon A] 18,9% en [persoon C] 5,3%). Uit deze berekening volgt dat [persoon A] volgens [persoon B] nog recht heeft op een bedrag van
€ 2.947,59.
€ 5.493,55 (en dus 18,9% van de totale inbreng van de vennoten) bedraagt. Het gaat alleen nog om de vraag op welke wijze deze inbreng in de verdeling van productie 4 bij dagvaarding als schuld van de VOF moet worden betrokken. De verdeling naar rato van de inbreng van iedere vennoot, zoals [persoon B] in zijn berekening heeft gedaan, vindt steun in artikel 3 lid 3 van de overeenkomst. In dat artikel is bepaald dat elke vennoot voor zijn inbreng in geld op zijn kapitaalrekening wordt gecrediteerd ter hoogte van deze inbreng.
€ 10.666,67 toewijsbaar is. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan hetgeen door [persoon A] in zijn voormelde schriftelijke reacties hierover nog is aangevoerd. De kantonrechter overweegt nog wel dat de door [persoon A] overgelegde e-mail van [persoon D] van
17 augustus 2020 juist bevestigt dat [persoon A] op grond van artikel 6:10 lid 2 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de huurschuld tot een bedrag van € 10.666,67. [persoon D] heeft in deze e-mail onder de zesde bullet expliciet meegedeeld dat de vennoten tijdens de duur van de afgesloten contracten hoofdelijk aansprakelijk blijven.
€ 847,50 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 339,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van [persoon B] begroot op € 169,50 aan salaris voor de gemachtigde (1/2 x 1 punt x € 339,-). Voor kosten die [persoon B] maakt na deze uitspraak moet [persoon A] een bedrag betalen van € 135,-. Dat is in totaal € 1.152,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.