ECLI:NL:RBROT:2024:4473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/10/639493 / FA RK 22-3961
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het ouderlijk gezag en voorlopige zorgregeling in een familiezorgzaak

In deze beschikking van 2 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een familiezorgzaak betreffende het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor de minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Kuijer, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.M. Baltazar de Seixas, hebben een geschil over het gezamenlijk gezag en de zorg- en opvoedingstaken van hun minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de minderjarige met toestemming van de vrouw heeft erkend, maar dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag toegekend, omdat niet is gebleken dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige bij de man verblijft op bepaalde dagen en tijden, en heeft een dwangsom opgelegd aan de vrouw voor het niet naleven van de zorgregeling. De bijzondere curator is met ingang van deze beschikking beëindigd. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling aangehouden tot 1 september 2024, met verzoek aan de advocaten om voor die datum te rapporteren over de resultaten van het mediationtraject.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/639493 / FA RK 22-3961
Beschikking van 2 april 2024 over het ouderlijk gezag en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. R. Kuijer te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
tegen
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam 2] ,
advocaat mr. L.M. Baltazar de Seixas te Spijkenisse, gemeente Nissewaard.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam 3], advocaat te Rotterdam, hierna te noemen de bijzondere curator.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 21 februari 2023;
  • de berichten van de man van 11 september 2023 en 3 oktober 2023 met als bijlage de akte van erkenning;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op
26 februari 2024;
- het bericht (verweer) met bijlagen van de vrouw van 15 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 4] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
De zaak heeft betrekking op de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022.
2.2.
Bij beschikking van 21 februari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden ten aanzien van de vervangende toestemming erkenning, het gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling in afwachting van de resultaten van het mediationtraject.
De door partijen getroffen regeling over de kinderbijdrage is in de beschikking opgenomen.
De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.
2.3.
Vervangende toestemming erkenning
2.3.1.
De rechtbank is uit de brief van de man van 3 oktober 2023 en de daarbij gevoegde akte van erkenning gebleken dat de man de minderjarige inmiddels met toestemming van de vrouw heeft erkend. De man heeft zijn verzoek tot vervangende toestemming erkenning tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Dit verzoek wordt afgewezen.
2.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd.
2.4.
Gezag
2.4.1.
De man verzoekt tezamen met de vrouw te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4.2.
Het is partijen niet gelukt om in het mediationtraject het gezag gezamenlijk te regelen. Zij handhaven ieder zijn/haar standpunt ten aanzien van dit verzoek.
2.4.3.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat geen sprake is van een uitzonderingsgeval zoals genoemd in art. 1:253c lid 1 BW. De communicatieproblemen tussen partijen kunnen volgens hem worden ondervangen door een duidelijke regeling. De man meent dat partijen in staat zijn in onderling overleg beslissingen te nemen over de minderjarige en betwist dat de minderjarige klem of verloren zal raken.
2.4.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
Zij stelt dat de minderjarige klem of verloren zal raken als ook de man met het gezag wordt belast. Volgens haar heeft de man geen interesse in de minderjarige. Als de man met het gezag wordt belast, zullen zich in de toekomst problemen voordoen, omdat de communicatie tussen partijen niet goed is en de man geen moeite doet om dit te verbeteren.
2.4.5.
De raad voert aan dat het in belang is van de minderjarige dat zij twee ouders in haar leven heeft op wie zij kan terugvallen en die een gelijkwaardige ouderpositie hebben. In dat wat de vrouw aanvoert, ziet de raad geen aanleiding om het verzoek af te wijzen.
2.4.6.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.4.7.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders als de ouders dat niet kunnen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat er geen gezamenlijk gezag kan worden toegekend.
2.4.8.
Zoals hiervoor blijkt is het uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Dit is slechts anders als het kind daardoor klem of verloren raakt tussen de ouders dan wel afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Hiervan is in dit geval niet dan wel onvoldoende gebleken. Weliswaar is duidelijk dat partijen het moeilijk vinden om met elkaar te communiceren en elkaar te vertrouwen en met name om uitvoering te geven aan eerder door hen afgesproken omgangscontacten, maar dit maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het verzoek van de man moet worden afgewezen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het partijen opnieuw is gelukt om afspraken te maken over een voorlopige omgangsregeling en zij openstaan voor mediation (op termijn) om de onderlinge communicatie en het vertrouwen te herstellen. De rechtbank wijst het verzoek van de man dan ook toe.
2.5.
Zorgregeling
2.5.1.
Het is partijen niet gelukt om in het mediationtraject (definitieve) afspraken te maken over het contact tussen de man en de minderjarige.
2.5.2.
In de kort gedingprocedure, die de man op 22 november 2023 aanhangig heeft gemaakt hebben partijen wel afspraken gemaakt over een (voorlopige) omgangsregeling. Deze afspraken zijn opgenomen in het vonnis van 22 december 2023.
2.5.3.
De man verzoekt in deze bodemprocedure vaststelling van een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) dan wel van de uitoefening van het omgangsrecht. Na wijziging van zijn verzoek vraagt hij een opbouwregeling waarbij hij de minderjarige uiteindelijk vanaf 31 mei 2024 om het weekend van zaterdag 9:00 uur tot en met zondag 17:00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij zich heeft. Omdat de vrouw nalaat de gemaakte afspraken na te komen, verzoekt hij de vrouw te veroordelen tot het betalen van een dwangsom voor iedere dag dat zij nalatig zal zijn haar medewerking te verlenen.
2.5.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.5.5.
Omdat de man met de vrouw het gezag krijgt over de minderjarige, wordt hierna gesproken over zorgregeling.
2.5.6.
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen net als, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben als:
dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.5.7.
De rechtbank is onvoldoende gebleken dat de hiervoor genoemde contra-indicaties zich hier voordoen. De aantijgingen van de vrouw jegens de man dat hij zich bezighoudt met drugs- en alcoholgerelateerde feiten, hij bedreigd zou worden en er met regelmaat schuldeisers en andere bedreigende figuren op stoep van de man staan, zijn niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De rechtbank volgt de vrouw dan ook niet in haar stelling dat contact tussen de man en de minderjarige nu onverantwoord is. Het is juist belangrijk dat het contact tussen de man en de minderjarige hersteld wordt en hij een structurele rol in haar leven krijgt. Omdat gebleken is dat het partijen niet lukt om in voorkomende gevallen flexibel om te gaan met eerder gemaakte afspraken over het contact tussen de man en de minderjarige, is het belangrijk dat een duidelijke (voorlopige) zorgregeling in deze beschikking wordt vastgesteld, waaraan beide partijen zich moeten houden. Pas als beide partijen zich strikt houden aan de zorgregeling, kan het onderlinge vertrouwen en op termijn ook de onderlinge communicatie worden hersteld. Mogelijk kunnen partijen dan in het mediationtraject dat zij voornemens zijn opnieuw op te starten gezamenlijk een definitieve zorgregeling overeenkomen.
2.5.8.
Partijen hebben afgesproken dat de man, in afwachting van de beslissing van de rechtbank, met ingang van dinsdag 26 maart 2024 (oneven week) contact met de minderjarige heeft van 16:00 uur tot 18:00 uur en op zaterdag 30 maart 2024 van 10:00 uur tot 12:00 uur, waarbij de vrouw de minderjarige bij de man brengt en hij haar weer terugbrengt bij de vrouw. Op dinsdag 2 april 2024 (even week) heeft de man de minderjarige dan van 10:00 uur tot 12:00 uur bij zich. Voor de periode daarna zal de rechtbank een voorlopige (opbouw) zorgregeling vaststellen, zoals hierna in de beslissing is vermeld en die in het belang van de minderjarige wordt beschouwd.
2.5.9.
Omdat de vrouw eerder de gemaakte afspraken niet is nagekomen, terwijl zij daar naar het oordeel van de rechtbank geen dan wel een onvoldoende onderbouwde reden toe had, wordt aan haar een dwangsom opgelegd, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
2.5.10.
Zoals hiervoor is vermeld, zijn partijen voornemens opnieuw het mediationtraject op te starten. Voor de man is het wel belangrijk dat eerst het contact met de minderjarige wordt opgestart, zodat de vrouw mediation niet kan aangrijpen om dit contact nog langer uit te stellen. Daarom is afgesproken dat het mediationtraject later in deze procedure wordt opgestart. De rechtbank heeft contact gehad met het mediationbureau en die zal eind mei 2024 contact opnemen met partijen. De behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling en de verzoeken van de man een beschermingsonderzoek- en raadsonderzoek te gelasten, wordt in afwachting van dit traject aangehouden. Ten aanzien van deze laatste verzoeken geldt, dat de rechtbank op dit moment onvoldoende aanleiding hiertoe over te gaan.
2.6.
Proceskosten
2.6.1.
De man verzoekt de vrouw in de proceskosten te veroordelen, welke kosten hij heeft geraamd op € 4.000,-. Omdat ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een (definitieve) zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarige in die zin, dat de man en de vrouw dit gezag over de minderjarige vanaf de datum van deze beschikking gezamenlijk uitoefenen;
3.2.
bepaalt dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopigals volgt zal zijn:
de minderjarige verblijft bij de man met ingang van dinsdag 26 maart 2024 iedere dinsdag en zaterdag, te weten:
  • op dinsdag 26 maart 2024 van 16:00 uur tot 18:00 uur en vervolgens op alle dinsdagen in de oneven weken van 16:00 uur tot 18:00 uur en op alle dinsdagen in de even weken van 10:00 uur tot 12:00 uur;
  • op alle zaterdagen van 10:00 uur tot 12:00 uur;
de minderjarige verblijft bij de man met ingang van dinsdag 23 april 2024 iedere dinsdag en zaterdag, te weten:
  • op dinsdag 23 april 2024 van 16:00 uur tot 19:00 uur en vervolgens op alle dinsdagen in de oneven weken van 16:00 uur tot 19:00 uur en op alle dinsdagen in de even weken van 9:00 uur tot 12:00 uur;
  • op alle zaterdagen van 9:00 uur tot 12:00 uur;
de minderjarige verblijft bij de man met ingang van dinsdag 21 mei 2024 iedere dinsdag en zaterdag, te weten:
  • op dinsdag 21 mei 2024 van 16:00 uur tot 19:00 uur en vervolgens op alle dinsdagen in de oneven weken van 16:00 uur tot 19:00 uur en op alle dinsdagen in de even weken van 9:00 uur tot 13:00 uur en op alle dinsdagen in de even weken van 9:00 uur 13:00 uur;
  • op alle zaterdagen van 9:00 uur tot 13:00 uur;
waarbij voor alle contactmomenten geldt dat de vrouw hierbij niet aanwezig is en zij
de minderjarige naar de man toebrengt, en de man de minderjarige weer terugbrengt bij de vrouw;
3.3.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 200,- voor
iedere dag of ieder dagdeel dat zij niet zorgregeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
3.4.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van heden als beëindigd;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
en voordat verder wordt beslist:
3.6.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling wordt aangehouden tot
1 september 2024 PRO FORMA, met verzoek aan de advocaten van partijen uiterlijk twee weken vóór laatstgenoemde datum schriftelijk aan de rechtbank te berichten over de resultaten van de mediation en daarbij tevens gemotiveerd aan te geven op welke manier volgens partijen moet worden voort geprocedeerd;
3.7.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de genoemde pro-formadatum niet hoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E. van Alebeek-Baars, griffier, op 2 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.