3.1.Toevertrouwing en zorgregeling
3.1.1.De man verzoekt de minderjarige aan hem toe te vertrouwen, subsidiair een zorg- en contactregeling vast te stellen.
3.1.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij betwist primair de bevoegdheid en rechtsmacht van deze rechtbank. Subsidiair stelt zij dat er geen noodzaak is voor een ordemaatregel, omdat het spoedeisend belang ontbreekt. Meer subsidiair meent zij dat het verzoek van de man om toevertrouwing van de minderjarige moet worden afgewezen. Zij verzoekt zelfstandig de minderjarige aan haar toe te vertrouwen en vaststelling van de door haar voorgestelde contactregeling.
3.1.3.Deze zaak draagt een internationaal karakter. In de eerste plaats dient dan ook onderzocht te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Litispendentie, rechtsmacht en bevoegdheid
3.1.4.De vrouw wijst op de in Slovenië door de man aanhangig gemaakte teruggeleidingsprocedure. Volgens haar dient de definitieve uitspraak in die procedure te worden afgewacht en daarom verzoekt zij de behandeling van de voorlopige voorzieningen aan te houden. De rechtbank heeft in dat wat de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding gezien de mondelinge behandeling aan te houden. Aanhouding van de procedure kan plaatsvinden indien de voorwaarden van artikel 12 Rv zich voordoen, te weten indien sprake is van litispendentie. Gesteld noch gebleken is dat in Slovenië een voorlopige voorzieningenprocedure met betrekking tot de zorg voor de minderjarige aanhangig is.
De omstandigheid dat de vrouw in Slovenië een echtscheidingsprocedure aanhangig heeft gemaakt, laat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van voorlopige maatregelen onverlet, gelet op het bepaalde van het in dit geval toepasselijke artikel 13 Rv. Van litispendentie is naar het oordeel van de rechter dan ook geen sprake.
3.1.5.Ten overvloede wordt opgemerkt dat bovenstaande geen beoordeling inhoudt ten aanzien van de mogelijke litispendentie met betrekking tot de door de man aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure in Nederland. De vraag naar litispendentie zal in die echtscheidingsprocedure apart beoordeeld worden.
3.1.6.Nu geen sprake is van litispendentie komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag of zij rechtsmacht heeft. Krachtens artikel 7 lid 1 van de Verordening (EG) Nr 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (ook wel genoemd Brussel II-ter) is ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Ook de bevoegdheid ten aanzien van een verzoek tot toevertrouwing van minderjarige kinderen in het kader van voorlopige voorzieningen dient hieraan getoetst te worden.
3.1.7.Het in artikel 7 lid 1 Brussel II-ter genoemde begrip 'gewone verblijfplaats' wordt in de Verordening niet nader gedefinieerd. De rechter dient vast te stellen waar een kind zijn gewone verblijfplaats heeft. Bij die vaststelling is niet alleen de feitelijke situatie van een kind van belang, maar dienen ook andere specifieke omstandigheden van de zaak meegewogen te worden.
3.1.8.In geschil is waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft. Volgens de man is dit in Nederland en niet in Slovenië, nu de vrouw zonder zijn toestemming met de minderjarige naar Slovenië is vertrokken, zodat sprake is van ongeoorloofde overbrenging. Volgens de vrouw is de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Slovenië omdat zij voor het indienen van het verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen met toestemming van de man is verhuisd naar Slovenië.
3.1.9.Voor de rechtbank staat vast dat de minderjarige zijn woonplaats op het moment van zijn geboorte in Nederland had. Dit wordt ook door de vrouw bevestigd, nu zij in haar verweerschrift stelt dat zijn gewone verblijfplaats is “gewijzigd”. Nederland is ook het land waar partijen zich na hun huwelijk hebben gevestigd en een aantal jaren samen woonachtig waren. Het besluit om alleen met de minderjarige terug te keren naar Slovenië is eenzijdig door de vrouw genomen op het moment dat zij het huwelijk niet langer wilde voortzetten. Dat de man hiervoor toestemming heeft gegeven wordt door hem gemotiveerd betwist en is in deze procedure niet komen vast te staan. De rechtbank is met de man van oordeel dat zolang er geen duidelijkheid bestaat over de teruggeleiding van de vrouw met de minderjarige naar Nederland, zijn gewone verblijfplaats niet is gewijzigd. Daarom stelt de rechtbank in het licht van het vorenstaande vast dat de minderjarige zijn woonplaats in Nederland heeft.
3.1.10.Gelet op het voorgaande is de Nederlandse rechter dus bevoegd als het gaat om de beslissing over de toevertrouwing van de minderjarige en het vaststellen van een zorgregeling. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat in Slovenië een verzoek tot een voorlopige maatregel is gedaan, zodat ook daar geen aanknoping ligt voor rechtsmacht van de Sloveense rechter om op grond van artikel 15 Brussel II-ter als rechter van de lidstaat met betrekking tot personen die zich in die staat bevinden in spoedeisende gevallen een voorlopige maatregel te nemen.
3.1.11.De Nederlandse rechter past Nederlands recht toe op de verzoeken.
3.1.12.Gezien de aard van de verzoeken is het spoedeisend belang van de man bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
3.1.13.Beide partijen wensen de toevertrouwing van de minderjarige. De rechtbank overweegt het volgende. De minderjarige is anderhalve maand na zijn geboorte met de vrouw naar Slovenië vertrokken. Daar verblijven zij nu circa drie maanden. De vrouw is op dit moment de primaire en enige hechtingsfiguur in het leven van de minderjarige. Dit betekent dat het in zijn belang wordt geacht dat hij aan de vrouw wordt toevertrouwd. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen, onder afwijzing van het verzoek van de man. Ook het daarmee verband houdende verzoek van de man, wat daar verder ook van zij, de minderjarige zo nodig aan hem te doen afgeven met behulp van de sterke arm wordt afgewezen.
3.1.14.Daarmee geeft de rechtbank uitdrukkelijk geen beslissing over de vraag waar de rechtmatige verblijfplaats van de minderjarige is. In de teruggeleidingsprocedure zal duidelijkheid komen over de rechtmatige verblijfplaats van de minderjarige. Voor een beslissing over deze vraag leent deze procedure zich niet. Afhankelijk van de uitkomst van de teruggeleidingsprocedure zal de vrouw met de minderjarige naar Nederland terug moeten keren dan wel in Slovenië kunnen blijven.
3.1.15.Subsidiair, indien de minderjarige niet aan hem wordt toevertrouwd dan wel voor de periode dat de minderjarige feitelijk niet in zijn macht is, verzoekt de man:
- te bepalen dat hij dagelijks kan videobellen met de minderjarige;
- gedurende elke maand tenminste een weekend met de minderjarige door te brengen, waarbij de vrouw ervoor moet zorgen dat de minderjarige op haar kosten naar en van de man wordt gebracht, dan wel gehaald;
- voor het geval dat de minderjarige is teruggekeerd naar Nederland een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige elke week drie dagen bij hem verblijft.
3.1.16.De vrouw ziet het belang van contact tussen de man en de minderjarige en vindt het belangrijk dat zij om de dag (drie keer per week) met elkaar videobellen. Een regeling waarbij de minderjarige naar Nederland dient te komen, acht zij niet in zijn belang.
3.1.17.De raad is er geen voorstander van dat de minderjarige heen en weer gesleept wordt tussen zijn ouders, gelet op de afstand tussen Nederland en Slovenië en zijn jonge leeftijd. Zij acht contact tussen de man en de minderjarige door middel van korte videomomenten op dit moment het meest passend.
3.1.18.De rechtbank acht het in belang van de minderjarige dat hij contact gaat opbouwen met de man. De rechtbank volgt de vrouw in haar verzoek met dien verstande dat het videocontact minimaal tien en maximaal 15 minuten zal duren. De rechtbank acht het in belang van de minderjarige dat hij fysiek contact krijgt met de man zodat ook tussen hen een hechtingsband kan ontstaan. Echter zolang geen duidelijkheid is in de teruggeleidingsprocedure stuit het reizen van de vrouw en de minderjarige tussen Nederland en Slovenië op problemen. Ervan uitgaande dat op korte termijn over het vertrek van de minderjarige naar Slovenië duidelijkheid zal zijn, acht de rechtbank het niet opportuun nu een beslissing te nemen over het fysieke contact tussen de man en de minderjarige. De rechtbank ziet geen aanleiding om al vooruit te lopen op de situatie waarin de minderjarige al dan niet is teruggekeerd naar Nederland. Dit verzoek van de man wordt afgewezen.
3.1.19.Omdat de vrouw heeft aangegeven het belang in te zien van contact tussen de man en de minderjarige, gaat de rechtbank ervan uit dat zij meewerkt aan de vast te stellen zorgregeling. Voor het opleggen van een dwangsom zoals door de man verzocht, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
3.1.20.Het verzoek van de man te verstaan dat de minderjarige onder gezag staat van zijn beide ouders en zij dit gezagsrecht uitoefenen valt niet onder de in artikel 822 Rv gegeven opsomming van te vragen voorlopige voorzieningen en zal als niet op de wet gegrond worden afgewezen. Ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat onder de vaststaande feiten is opgenomen dat partijen het gezamenlijk gezag over de minderjarige hebben, waarover tussen hen ook geen discussie bestaat.
3.1.21.De man verzoekt de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vrouw verzoekt niet over te gaan tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
3.1.22.Het verzoek van de vrouw is niet onderbouwd, om reden waarvan de rechtbank zoals te doen gebruikelijk de beschikking uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.