ECLI:NL:RBROT:2024:4461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/10/672619 / FA RK 24-580
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in echtscheidingsprocedure met betrekking tot zorgregeling en kinderalimentatie

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 maart 2024, wordt een voorlopige voorziening getroffen in een echtscheidingsprocedure tussen de man en de vrouw. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. van Schaik, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.C. van Bemmel, hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot toevertrouwing van de kinderen aan haar en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toegewezen, aangezien de man deze verzoeken niet heeft weersproken.

Daarnaast is er een zorgregeling overeengekomen tussen partijen, die tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2024 is vastgesteld. De man heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, waarbij de vrouw een bedrag van € 250,- per maand per kind heeft verzocht. De rechtbank heeft de hoogte van de kinderbijdrage vastgesteld op € 48,- per maand per kind, rekening houdend met de draagkracht van de man en de zorgkorting van 5% die van toepassing is.

De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw met ingang van heden gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en dat de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Panhuizen, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/672619 / FA RK 24-580
Beschikking van 22 maart 2024 over voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de man, ingekomen op 24 januari 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2024;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de man van 7 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
De man is voornemens een verzoek tot echtscheiding te doen.
2.4.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Toevertrouwing van de minderjarige
3.1.1.
De vrouw verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen.
3.1.2.
De man weerspreekt het verzoek niet.
3.1.3.
Het verzoek tot toevertrouwing van de minderjarigen aan de vrouw wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Woning
3.2.1.
De vrouw verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek te bepalen dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning.
3.2.2.
De man weerspreekt het verzoek niet.
3.2.3.
Het verzoek van de vrouw ten aanzien van het uitsluitend gebruik van de woning wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
De man verzoekt een regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen.
3.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen een zorgregeling overeengekomen. De rechtbank zal deze overeenstemming opnemen in deze beschikking.
3.4.
Onderhoudsbijdrage
3.4.1.
De vrouw verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek te bepalen dat de man met ingang van 1 maart 2024 moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met een bedrag van € 250,- per maand per kind.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
De ingangsdatum
3.4.4.
De man verweert zich niet tegen de verzochte ingangsdatum, zodat de kinderbijdrage met ingang van die datum, te weten 1 maart 2024, zal worden vastgesteld.
De behoefte
3.4.5.
Ter bepaling van de behoefte moet eerst aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarigen worden bepaald. Partijen hebben tot 3 oktober 2023 in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2023. De tarieven 2023-2 zullen worden toegepast.
3.4.6.
De man heeft daags voor de mondelinge behandeling de ondernemingscijfers van het eerste kwartaal 2023 overgelegd. Daaruit blijkt een winst van € 8.000,-. De advocaat van de man heeft contact gehad met de boekhouder van de onderneming. Die heeft verklaard dat de geschatte winst voor 2023 € 24.000,- is. Dat de geschatte winst niet voor ieder kwartaal hetzelfde is heeft te maken met verminderde drukte in de reclamewereld in de zomermaanden, aldus de boekhouder. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw dit onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en ziet geen reden om te twijfelen aan de expertise van de boekhouder. Daarom neemt de rechtbank een winst van € 24.000,- als uitgangspunt. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) dat daaruit (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) volgt bedraagt € 1.926,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 5.030,-
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 2.656,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.4.7.
Uit de stukken blijkt dat de netto WIA-uitkering van de vrouw in oktober 2023
€ 732,- bedroeg. Partijen hadden gezien de NBI’s van partijen recht op € 265,- per maand kindgebonden budget. De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op € 1.926 + € 732 + € 265 = € 2.923,- per maand.
3.4.8.
Hiervoor genoemd netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie, (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) een bedrag op van € 629,- per maand. Geïndexeerd naar 1 maart 2024 levert dat op een bedrag van € 668,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarigen wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
Draagkrachtberekening
3.4.9.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.4.10.
Hiertoe moet eerst het huidige NBI van partijen vastgesteld worden.
Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2024-1.
Draagkracht van de man
3.4.11.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2024 aan de hand van een winst van
€ 24.000,- op € 1.922,- per maand.
De volgende ondernemersaftrek is in aanmerking genomen:
- zelfstandigenaftrek van € 3.750,-
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 2.695,-.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
3.4.12.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI lager is dan € 2.065,- maar hoger is dan € 1.815,-, vastgesteld aan de hand van de draagkrachttabel behorende bij het rapport van de Expertgroep Alimentatie en bedraagt € 96,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
3.4.13.
Partijen zijn het er over eens dat de vrouw geen draagkracht heeft.
Draagkrachtvergelijking
3.4.14.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de behoefte van de minderjarigen kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
Zorgkorting
3.4.15.
Gezien de zeer summiere zorgregeling is een zorgkorting van 5% van toepassing.
3.4.16.
Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Omdat de helft van dit tekort hoger is dan de zorgkorting kan de man de zorgkorting niet in mindering brengen op de eerder berekende bijdrage.
Conclusie
3.4.17.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 48,- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.4.18.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] ;
4.2.
bepaalt dat de minderjarigen aan de vrouw worden toevertrouwd, met bevel tot afgifte van de minderjarigen aan de vrouw, als deze niet al in de macht van de vrouw mochten zijn;
4.3.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de zorgverdeling tussen de man en de minderjarigen hebben getroffen, te weten:
-met ingang van zondag 10 maart 2024 vier keer elke zondag gedurende één uur, waarbij de minderjarigen worden opgehaald en teruggebracht door een kennis met de naam [naam 4] ;
-aansluitend vier keer op zondag gedurende twee uur, waarbij de minderjarigen worden opgehaald en teruggebracht door genoemde [naam 4] ;
-aansluitend iedere zondag gedurende vier uur;
4.4.
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 1 maart 2024 aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 48,- per maand per kind, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.W. Panhuizen, griffier, op 22 maart 2024.