ECLI:NL:RBROT:2024:4458
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.A. Bouter-Rijksen
- W. van den Berg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende schuldenregeling
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, waarin zijn bezwaren tegen een brief van 3 januari 2024 en een e-mail van 31 januari 2024 niet-ontvankelijk werden verklaard. Verzoeker stelde dat hij al drie maanden wachtte op een schuldregeling en dat de opties die het college bood niet reëel waren. De voorzieningenrechter behandelde het verzoek op 7 mei 2024, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als die van het college aanwezig waren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van spoedeisend belang, zoals vereist door artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel verzoeker aangaf veel stress te ervaren door de onduidelijkheid over zijn schuldsituatie, was er geen bewijs van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was, en dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het college. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.