ECLI:NL:RBROT:2024:4458

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
24/3484
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende schuldenregeling

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, waarin zijn bezwaren tegen een brief van 3 januari 2024 en een e-mail van 31 januari 2024 niet-ontvankelijk werden verklaard. Verzoeker stelde dat hij al drie maanden wachtte op een schuldregeling en dat de opties die het college bood niet reëel waren. De voorzieningenrechter behandelde het verzoek op 7 mei 2024, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als die van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van spoedeisend belang, zoals vereist door artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel verzoeker aangaf veel stress te ervaren door de onduidelijkheid over zijn schuldsituatie, was er geen bewijs van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was, en dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het college. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3484

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. E. Kattestaart),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, het college
(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing op het bewaar van 12 maart 2024 (bestreden besluit). In dat besluit worden de bezwaren van verzoeker tegen een brief van 3 januari 2024 en een e-mail van 31 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college en namens de bewindvoerder mevrouw Roodzand.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Het college stelt zich op het standpunt dat de brief van 3 januari 2024 (waarin wordt verzocht een schuldenoverzicht te ondertekenen) en de e-mail van 31 januari 2024 (waarin wordt meegedeeld dat een persoonlijke schuld (nog) niet kan worden meegenomen in de schuldregeling) niet op rechtsgevolg zijn gericht en dus geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college behandelt de bezwaren daarom niet inhoudelijk. Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat het college binnen 7 dagen
na de in deze te wijzen beschikking alsnog een volledig schuldenoverzicht zal opstellen
(inclusief schuldeiser [naam]), waarna dit schuldenoverzicht ter ondertekening aan
verzoekers zal worden toegezonden en alle schuldeisers (inclusief schuldeiser [naam]) een
voorstel ter finale kwijting in het kader van een allesomvattend minnelijk
schuldhulpverlengingstraject kan worden voorgelegd.
Is er een spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Verzoeker heeft hierover in zijn verzoekschrift gesteld dat hij al ruim drie maanden wacht om een schuldregeling te treffen met al zijn schuldeisers, dat de thans namens het college genoemde opties - de regeling alsnog starten zonder de zogenaamde privéschuld of een WSNP-verzoek indienen - geen reële opties zijn en het nog zeker maanden kan duren voordat er daadwerkelijk duidelijkheid is omtrent de schuldregeling. Verzoeker blijft hiermee nog maanden verstoten van een schuldenvrije stabiele toekomst met alle financiële en processuele gevolgen van dien. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij een voorlopige voorziening heeft gevraagd, omdat hij rust wil krijgen in de schuldsituatie die hem veel stress oplevert. Hij wil daarom snel duidelijkheid. Het college heeft het spoedeisend belang betwist.
4. De voorzieningenrechter is het met het college eens dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft. Niet is gebleken van onverwijlde spoed in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Dat verzoeker vanwege onduidelijkheid over de schuldregeling veel stress ervaart is invoelbaar, maar maakt niet zonder meer aannemelijk dat verzoeker de bezwaarprocedure niet zou kunnen afwachten.
5. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanknopingspunten voor een dergelijke twijfel.

Conclusie en gevolgen

6. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.