ECLI:NL:RBROT:2024:4457

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
24/3996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende Participatiewet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres. Dit besluit, genomen op 9 april 2024, houdt in dat aan de verzoekers, die een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen, een maatregel van 100% is opgelegd voor de duur van een maand, vanwege het niet naleven van afspraken in het kader van hun re-integratietraject. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vragen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het besluit wordt geschorst.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 mei 2024 behandeld, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door een gemachtigde. De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een spoedeisend belang vereist is. In deze zaak is het spoedeisend belang betwist door verweerder, en de voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een onomkeerbare situatie die onmiddellijke actie vereist. De financiële situatie van de verzoekers, zoals blijkt uit hun maandelijkse gezinsinkomsten, biedt geen aanleiding om aan te nemen dat er acute nood is.

Daarnaast is de voorzieningenrechter van mening dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van verweerder. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3996

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1](verzoeker)
en [verzoeker 2] (verzoekster
), uit [plaatsnaam], verzoekers
(gemachtigde: [naam 1]),
en

het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres, verweerder

(gemachtigde: mr. J.G.H. Hartwijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 9 april 2024 (bestreden besluit), waarbij aan verzoekers op grond van de Participatiewet vanaf 1 april 2024, voor de duur van een maand tot 1 mei 2024, een maatregel is opgelegd van 100%. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, bijgestaan door [naam 2] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekers ontvangen een aanvullende bijstandsuitkering op het inkomen van verzoeker vanuit de Wajong. Door een medisch deskundige is vastgesteld dat verzoekster belastbaar is voor twee keer twee uur per week. In het kader van participatie zijn afspraken met verzoekster gemaakt. Die afspraken zijn neergelegd in een Plan van aanpak. Daarin staat dat verzoekster gaat deelnemen aan de Training Leerroute 1; duur traject: 8 bijeenkomsten (1 keer per week); datum bijeenkomst: dinsdag 27 februari 2024; rooster: wekelijks op dinsdag van 09:30 t/m 12:30 uur. Verzoekster is erop gewezen dat met meewerken aan het Plan van aanpak wordt voorkomen dat haar uitkering tijdelijk wordt verlaagd. Omdat verzoekster tijdens twee trainingsdagen vroegtijdig is weggegaan en hierdoor haar re-integratie traject niet is gestart, heeft verweerder de bijstandsuitkering voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Verzoekers zijn het daarmee niet eens. Zij willen met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat het bestreden besluit wordt geschorst.

Is er een spoedeisend belang?

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Verweerder heeft het spoedeisend belang betwist.
4. De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat het spoedeisend belang ontbreekt. Uit het door verzoekers overgelegde financiële overzicht blijkt dat het totaal aan maandelijkse gezinsinkomsten € 2.931,- bedraagt. De maatregel ziet enkel op de aanvullende bijstand en is al uitgevoerd. Niet is gesteld of gebleken dat er betalingsachterstanden zijn. Dat maakt dat de voorzieningenrechter het niet aannemelijk acht dat op dit moment een onomkeerbare situatie zal ontstaan, waardoor verzoekers de bezwaarprocedure niet zouden kunnen afwachten. Dat het leefgeld van verzoekers iedere maand opgaat, dat de maatregel stress verhogend werkt en dat schulden in de toekomst moeilijker zullen kunnen worden ingelopen, wat daarvan zij, maakt niet dat er op dit moment onverwijlde spoed is in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
5. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanknopingspunten voor dergelijke twijfel.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.