Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 mei 2024 in de zaak tussen
en [verzoeker 2] (verzoekster
), uit [plaatsnaam], verzoekers
Rechtbank Rotterdam
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres. Dit besluit, genomen op 9 april 2024, houdt in dat aan de verzoekers, die een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen, een maatregel van 100% is opgelegd voor de duur van een maand, vanwege het niet naleven van afspraken in het kader van hun re-integratietraject. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vragen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het besluit wordt geschorst.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 mei 2024 behandeld, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door een gemachtigde. De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een spoedeisend belang vereist is. In deze zaak is het spoedeisend belang betwist door verweerder, en de voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een onomkeerbare situatie die onmiddellijke actie vereist. De financiële situatie van de verzoekers, zoals blijkt uit hun maandelijkse gezinsinkomsten, biedt geen aanleiding om aan te nemen dat er acute nood is.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van mening dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van verweerder. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.