ECLI:NL:RBROT:2024:4455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/10/668577 / FA RK 23-8199
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot minderjarigen na problematische omgangsverleden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 maart 2024 een beschikking gegeven in een verzoek tot gezamenlijk gezag en een omgangsregeling tussen een man en een vrouw, ouders van twee minderjarigen. De man heeft in het verleden een omgangsregeling gehad die niet altijd werd nageleefd, wat heeft geleid tot een beschadigd vertrouwen tussen hem en de vrouw, evenals tussen hem en de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, ondanks zijn pogingen om zijn leven op orde te krijgen na een periode van verslaving en detentie, nog steeds niet in staat is om een veilige en stabiele omgang met de minderjarigen te waarborgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat herstel van contact met de minderjarigen pas kan plaatsvinden nadat het onderlinge vertrouwen tussen de ouders is hersteld en de therapie voor de minderjarigen is afgerond. De rechtbank heeft daarom besloten om de verzoeken van de man af te wijzen en ouders en kinderen door te verwijzen naar een (jeugd)hulpverleningstraject. De rechtbank heeft de beslissing over de omgangsregeling en het ouderlijk gezag aangehouden voor de duur van vier maanden, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject. De rechtbank heeft benadrukt dat het welzijn van de minderjarigen voorop staat en dat er geen omgang kan plaatsvinden zolang er geen vertrouwen is tussen de ouders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/668577 / FA RK 23-8199
Beschikking van 14 maart 2024 over het ouderlijk gezag, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) dan wel de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: de omgangsregeling), de informatieregeling en tevens houdende een verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [woonplaats ] ,
advocaat mr. I. van Baaren te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
advocaat mr. W. Tiggelaar te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv, ingekomen op
  • 10 november 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 29 februari 2024;
  • het bericht met bijlagen van de man van 29 januari 2024;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 8 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 maart 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • partijen en advocaten voornoemd;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4.
De vrouw is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen
2.5.
In de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2020 is opgenomen de tussen partijen gemaakte afspraak omtrent de omgangsregeling inhoudende dat de man:
  • een- tot tweemaal per week contact heeft met de minderjarigen door te (video)bellen en voor zover de minderjarigen daartoe het initiatief nemen, vaker;
  • eenmaal per veertien dagen omgang heeft met de minderjarigen bij ofwel zijn moeder ofwel bij zijn zus, ofwel op een openbaar toegankelijke plaats zoals een (binnen)speeltuin, waarvoor de vrouw zal brengen en terugbrengen;
  • aanvullend omgang kan hebben met de minderjarigen bij de vrouw, in onderling overleg te bepalen, bijvoorbeeld rondom het bezoeken van een ouderavond op school;
  • € 15,- zal betalen aan de vrouw per keer dat zij reiskosten maakt voor het brengen en terugbrengen van de minderjarigen;
  • Zoveel mogelijk de verdere kosten zal betalen die samenhangen met de omgangsmomenten, zoals entreegeld voor een (binnen)speeltuin.

3.De verzoeken en het verweer

De bodemprocedure
3.1.
De man verzoekt wijziging van de omgangsregeling zoals door partijen is afgesproken en welke afspraken zijn opgenomen in de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2020 in die zin:
  • dat hij iedere week omgang heeft met de minderjarigen van vrijdag uit school tot en met zaterdag 17.00 uur, waarbij de man de minderjarigen ophaalt en de vrouw de minderjarigen bij de man ophaalt;
  • dat alle vakanties bij helfte verdeeld worden zijnde de voorjaars-, mei-, zomer-, herfst- en kerstvakantie.
Een en ander
met een opbouwende regelingvoor zover dat nog niet heeft plaatsgevonden door een voorlopige voorziening te weten:
* de eerste 2 weken te (beeld)bellen, iedere ma en donderdag;
* in week 3, 4 en 5 wordt dit uitgebreid met een omgangsmoment van drie uur op de zaterdagen, waarbij man minderjarigen ophaalt om 11.00 uur (eventueel in bijzijn van een familielid van de zijde van de man) en weer thuisbrengt;
* in week 6 iedere zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
* in week 12 de regeling van iedere vrijdag uit school t/m za 17.00 uur.
Daarbij verzoekt de man primair hem samen met de vrouw te belasten met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen. Subsidiair verzoekt hij een informatieregeling vast te stellen waarbij de vrouw hem iedere eerste van de maand per email informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen en alle belangrijke aangelegenheden omtrent de minderjarigen
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna (voor zover van belang) nader worden ingegaan.
Inzake het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
3.4.
De man verzoekt:
  • nakoming van de regeling uit de beschikking van 13 maart 2020, op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer of dag, dat de regeling niet wordt nagekomen door de vrouw;
  • een tijdelijke omgangsregeling vast te stellen waarbij de man het contact met de minderjarigen kan opbouwen waarbij de man belt met de minderjarigen iedere woensdag en zondag hetgeen vanaf week drie wordt uitgebreid met een omgangsmoment waarbij de man één zaterdag in de twee weken de minderjarigen op hun thuisadres ophaalt en omgang heeft gedurende vier uren (in het bijzijn van een familielid indien verzocht), waarbij de vrouw de minderjarige weer ophaalt na ommekomst van die vier uren.
3.5.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna (voor zover van belang) nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Inzake het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
4.1.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv ingetrokken, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Inzake de bodemprocedure
4.2.
De man legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat zowel gezamenlijk gezag als het vaststellen van een omgangsregeling in het belang van de minderjarigen is.
De man stelt dat aanvankelijk door partijen uitvoering is gegeven aan de regeling zoals vermeld in de beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2020, hoewel deze regeling in de praktijk erg moeizaam verliep door diverse omstandigheden. In juli 2021 heeft hij tijdelijk geen uitvoering kunnen geven aan de omgangsregeling omdat zijn verslaving weer opspeelde en hij niet in staat was tot omgang. De man is vervolgens een jaar in behandeling geweest, na een kortstondige detentie en heeft op dit moment nog steeds hulpverlening. Tweemaal per week ziet hij een maatschappelijk werkster en eenmaal per twee weken een gedragswetenschapper. Ook heeft hij via het Leger des Heils weer eigen woonruimte te weten: een Housing First traject (woning met ambulante begeleiding voor dak- en thuisloze mensen met meerdere problemen) en staat hij onder bewind. De man stelt zijn leven weer op orde te hebben en zou graag het contact met de minderjarigen weer herstellen en de omgangsregeling weer opbouwen en uitbreiden.
Medio september 2023 heeft de man hiertoe aan de vrouw een voorstel gedaan, maar de vrouw wijst dit voorstel af. De vrouw staat niet onwelwillend tegenover contactherstel/opbouw van de omgang, maar heeft een ander tempo in gedachten en heeft haar voorwaarden. De man realiseert zich dat de vertrouwensband tussen hem en de vrouw en de minderjarigen beschadigd is en is bereid zich hiervoor in te zetten.
Ook wil de man graag mede worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Hij wil betrokken zijn bij de minderjarigen en meer deel uitmaken van hun leven. Op dit moment heeft de man geen enkel zicht op de minderjarigen. Gezamenlijk gezag is het wettelijk uitgangspunt en er is geen sprake van een uitzonderingsgeval stelt de man.
Hoewel de man het als positief ervaart dat de vrouw in ieder geval wel reageert en ook stapsgewijs (onder professionele begeleiding) wil bezien wat er in het belang van de minderjarigen mogelijk is, vindt de man dat zij niet handelt in het belang van de minderjarigen.
De vrouw blijft voorwaarden aan hem stellen, zowel voor wat betreft de omgang als voor het verzoek tot informatie. Zo zegt de vrouw bereid te zijn om hem structureel een keer per maand een update te geven over de minderjarigen, maar stelt hieraan de voorwaarden dat de man hierop belangstellend reageert of in ieder geval enige reactie geeft, waaruit blijkt dat het voornemen om het vertrouwen te herstellen door hem ook in daden wordt omgezet. De man stelt dat al de voorwaarden die de vrouw stelt hem onzeker maken.
4.3.
De vrouw is bereid om de man maandelijks te informeren over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen, dit in afwachting van de vaststelling van de definitieve regelingen in deze zaak.
4.4.
De vrouw bepleit vervolgens primair afwijzing van de overige verzoeken van de man, althans subsidiair de beslissing op deze verzoeken aan het houden, in afwachting van de uitkomst en resultaten van de inzet van een (jeugd)hulpverleningstraject, zoals omgangsbegeleiding en ouderschapsbemiddeling en partijen daartoe in het kader van het uniforme hulpaanbod naar te verwijzen.
4.4.1.
De vrouw stelt dat er korte tijd uitvoering is gegeven aan de regeling zoals vermeld in de beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2020. Zij weerspreekt dat zij aan de voorwaarden rondom de omgang hoge eisen stelde: de man zag de minderjarigen eenmaal in de veertien dagen onder begeleiding, gelet op zijn persoonlijke problematiek (o.a. harddrugsgebruik). De man heeft de minderjarigen fysiek voor het laatst gezien in juli 2021. De man kwam de afspraken niet na mede door zijn verslavingsproblematiek. Daarbij is hij enige tijd gedetineerd geweest na een veroordeling van mishandeling van een ex-partner. Ook is de man in deze periode opgenomen geweest in een afkickkliniek, had hij geen woonruimte en was er sprake van gespannen onderlinge verhoudingen. De vrouw voelde zich niet veilig in relatie tot de man en daarbij heeft de man verschillende dreigende e-mails naar de vrouw gestuurd in 2021 en 2022.
Deze gebeurtenissen van de afgelopen jaren hebben diepe sporen achtergelaten bij zowel de vrouw als bij de minderjarigen. Er is sprake van een ernstig beschadigd vertrouwen en zorgen en twijfels over het verzoek van de man.
De vrouw heeft hulp gezocht voor zowel zichzelf als de minderjarigen. De vrouw is in behandeling voor verwerking van de gebeurtenissen/trauma’s bij een psycholoog en volgt groepstherapie. Voor de minderjarigen is eind 2023 hulpverlening aangevraagd via de gemeente in de vorm van speltherapie en Intensieve Pedagogische Thuishulp. De minderjarigen vertonen zorgelijk gedrag en vanuit de gemeente is geconstateerd dat inzet van aanvullende professionele hulp noodzakelijk is. [minderjarige 1] is permanent angstig is erg aanhankelijk (zoekt voortdurend de nabijheid en veiligheid van de vrouw) en heeft zeer veel bevestiging nodig. [minderjarige 2] kan problematisch gedrag vertonen zowel thuis als op school. [minderjarige 2] is door school vanwege een vermoeden TOS voor consultatie en advies bij Auris aangemeld. [minderjarige 2] heeft moeite zich te uiten en heeft een spraakprobleem hetgeen zich uit in vervelend gedrag. Ook vanuit school wordt de noodzaak van inzet speltherapie voor beide kinderen ondersteund.
De vrouw gunt de minderjarigen het contact met hun vader. Het is voor haar echter moeilijk om te geloven dat de man zijn leven op dit moment zodanig op orde heeft dat er sprake kan zijn van een veilige en stabiele omgang tussen hem en de minderjarigen. Het vertrouwen in de man ontbreekt geheel. Daarbij laat de man volgens de vrouw niet zien dat hij zich voldoende bewust is van hetgeen zijn handelen in het verleden teweeg heeft gebracht en de impact hiervan op de vrouw en de minderjarigen.
Op dit moment staat de vrouw alleen open voor contactherstel indien dit via het uniform hulpaanbod van de grond kan komen, dat wil zeggen onder strikte begeleiding van professionals.
4.5.
Namens de raad is gesteld dat het hier twee zeer kwetsbare nog jonge kinderen betreft met problemen die maar niet opgelost worden. De speltherapie die de minderjarigen volgen vraagt veel moed van hen en zeker voor een angstig kind als [minderjarige 1] . De speltherapie is heel belangrijk voor de kinderen en het is belangrijk dat de zij hieraan deel gaan nemen omdat speltherapie hen verder kan helpen. Op het moment dat de minderjarigen nog meer spanningen in hun leven krijgen, bijvoorbeeld omgangsmomenten met hun vader die zij lange tijd niet hebben gezien en van wie zij een negatief beeld hebben, zal dat de speltherapie beïnvloeden op een negatieve manier. Dat is een dilemma omdat het in het algemeen wel belangrijk is dat kinderen omgang hebben met hun beide ouders. Deze minderjarigen hebben geen goed beeld van de man en het beeld dat zij hebben dat is negatief. De minderjarigen zijn boos en dat is voorstelbaar, want zij voelen zich door de man in de steek gelaten door zijn onvoorspelbaarheid gerelateerd aan zijn drugsgebruik in het verleden. De raad stelt zich daarom op het standpunt dat er wel enige vorm van contact moet gaan komen, maar dan wel op een ontspannen manier. Echter, de eerste voorwaarde hierbij is dat het vertrouwen van beide ouders in elkaar dient te worden hersteld, zij op een respectvolle manier met elkaar kunnen communiceren. Deze kwetsbare minderjarigen hebben veel meegemaakt en met deze minderjarigen moet je voorzichtig omgaan. Dit is niet mogelijk wanneer je ruzie hebt en elkaar wantrouwt. Daarbij is het ook van belang dat het tempo van de minderjarigen moet worden gevolgd. De minderjarigen zitten op dit moment in een therapie en zijn op dit moment het meest gebaat bij een onbelaste voortzetting en afronding hiervan. De raad adviseert dat er pas vanaf het moment dat het vertrouwen van partijen in elkaar is hersteld en de onderlinge communicatie zich op een acceptabel niveau bevindt kan worden bekeken hoe omgang tussen de man en de minderjarige tot stand kan worden gebracht. Een meerwaarde hierbij zou volgens de raad zijn als de speltherapie van de minderjarige hierbij wordt betrokken.
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat sprake is van een zeer belast verleden tussen partijen. De jarenlange verslaving van de man heeft ertoe geleid dat de communicatie tussen partijen zeer te wensen over laat en dat het vertrouwen van de vrouw (en ook van de kinderen) in de man ontbreekt. Bij de man zijn vraagtekens of hij zich volledig beseft wat zijn verslaving bij de vrouw en de minderjarigen kapot heeft gemaakt en welke gevolgen dit voor hen heeft gehad. Ook zijn er over de minderjarigen zorgen, waarvoor zij op dit moment (spel-)therapie ondergaan.
Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat er – in het belang van de minderjarigen – op dit moment nog geen fysieke omgang tussen de man en de minderjarigen kan plaatsvinden. Met de raad vindt de rechtbank het in het eerste belang van de minderjarigen, dat zij zich volledig kunnen richten op de hen op dit moment geboden therapie. Daarnaast kan er geen sprake zijn van omgang tussen de man en de minderjarigen indien partijen elkaar niet vertrouwen en de communicatie tussen partijen niet op een respectvolle manier verloopt.
4.7.
Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven open te staan voor een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder.
De rechtbank vindt het, net als de raad, nodig dat voor deze ouders en hun kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 7 maart 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.7.1.
De rechtbank gaat er echter wel vanuit dat de beide ouders zich volledig zullen inzetten en dat de man alle afspraken punctueel zal nakomen. De man heeft ter zitting toegezegd dat hij met zijn bewindvoerder afspraken zal maken over de reiskosten die hij moet maken om de afspraken met de hulpverlening na te komen.
4.8.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.9.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders zorgen dat het onderlinge vertrouwen over en weer wordt hersteld;
  • de ouders zorgen dat hun communicatie verbetert in die zin dat zij op een respectvolle manier met elkaar kunnen overleggen;
  • er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor de minderjarigen te realiseren.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.10.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.11.
Als het traject heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de rechtbank ouders (en hun advocaten) om de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage te laten weten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de minderjarigen.
4.12.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad. De raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.13.
Wanneer de raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.14.
Wanneer de raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • welke vorm van ouderlijk gezag komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen en
  • is omgang tussen de man en de minderjarige in het belang van de minderjarigen en zo ja, welke zorg- dan wel omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
4.15.
Deze beschikking is een verzoek aan de raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.16.
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.17.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.18.
Omdat ouders en hun kinderen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op de verzoeken met betrekking tot het ouderlijk gezag en de zorg- dan wel omgangsregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van
viermaanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum aan.
4.19.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overigens overeengekomen dat de man start met het om de week versturen van een kaartje aan de minderjarigen, waarop de vrouw de andere week een kaartje aan de man terugstuurt met hierop enige summiere informatie over de minderjarigen. De man zal beginnen met het versturen van het kaartje.
4.20.
Omdat ten aanzien van het ouderlijk gezag, de zorg- dan wel omgangsregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

5.De beslissing

De rechtbank:
inzake het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
5.1.
wijst het verzoek van de man af;
inzake de bodemprocedure
5.2.
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.3.
verzoekt het loket om uiterlijk hierna te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de
rechtbank Rotterdamin te dienen;
5.4.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad,
regio Rotterdam-Dordrecht;
5.5.
verzoekt de raad
regio Rotterdam-Dordrechtbinnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.6.
verzoekt de raad,
regio Rotterdam-Dordrecht,wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.14 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.7.
verzoekt de raad
regio Rotterdam-Dordrechtzijn rapport en advies
binnen vier maandennadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.8.
houdt aan iedere verdere beslissing op de verzoeken tot
1 juli 2024 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Mansveld-Spierings, griffier, op 14 maart 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.