ECLI:NL:RBROT:2024:4453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/10/670779 / FA RK 23-9213
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met betrekking tot alimentatie en behoeftigheid

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 februari 2024, wordt een verzoek tot voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure behandeld. De vrouw heeft op 3 november 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend en vraagt de rechtbank om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 2.750,- per maand, met ingang van 19 december 2023. De man betwist de behoeftigheid van de vrouw en voert verweer. De rechtbank stelt vast dat de behoefte van de vrouw, berekend aan de hand van de hofnorm, in 2022 € 4.161,- per maand bedraagt, en geïndexeerd naar 2023 € 4.302,- per maand. Na aftrek van het inkomen van de vrouw, dat is vastgesteld op € 2.596,- netto per maand, resteert een aanvullende behoefte van € 1.706,- netto per maand.

De rechtbank berekent vervolgens de draagkracht van de man, die is vastgesteld op € 990,- netto per maand, wat na brutering neerkomt op € 1.569,- per maand. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe tot dit bedrag, met de bepaling dat de bijdrage per 1 januari 2024 moet worden verhoogd met de wettelijke indexering. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en de rechtbank wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/670779 / FA RK 23-9213
Beschikking van 22 februari 2024 over voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. K.M. van Wijngaarden te Rotterdam,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. W.F. van Arkel te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 19 december 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 5 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd.
2.2.
De vrouw heeft op 3 november 2023 een verzoek tot echtscheiding gedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Onderhoudsbijdrage
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 2.750,- per maand, met ingang van 19 december 2023.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
De rechtbank heeft de hierna berekende bedragen telkens afgerond, tenzij anders is vermeld.
Ingangsdatum
3.1.4.
De man voert geen verweer tegen de verzochte ingangsdatum, zodat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van die datum, te weten 19 december 2023, zal worden vastgesteld.
Behoeftigheid
3.1.5.
De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud, omdat zij haar uren kan uitbreiden en zij bij haar betwisting niet heeft onderbouwd dat zij vanwege medische redenen daartoe niet in staat is. Een dergelijk verweer van de man leent zich niet voor behandeling in een voorlopige voorziening, omdat deze procedure is bedoeld voor het treffen van een ordemaatregel en zich niet leent voor een nader feitelijk onderzoek naar de verdiencapaciteit van de vrouw. Daarvoor dient bij uitstek de bodemprocedure.
Behoefte
3.1.6.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw in het kader van deze procedure, berekend aan de hand van de zogenoemde ‘hofnorm’, en rekening houdend met de kosten van de meerderjarige kinderen, in 2022 € 4.161,- per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 4.302,- per maand.
3.1.7.
Op de behoefte van de vrouw moet haar inkomen in mindering worden gebracht. De rechtbank gaat voor de berekening van het inkomen van de vrouw uit van de salarisspecificatie van november 2023, omdat de salarisspecificatie van december 2023 ontbreekt. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw over het jaar 2023 op € 2.596,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens:
- basisloon € 2.896,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- eindejaarsuitkering 8,30% op jaarbasis
- pensioen/NP € 194,08
- premie AOP € 2,75
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen: de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Het inkomen van € 2.596,- netto per maand wordt op de behoefte in mindering gebracht, waarna een aanvullende behoefte van € 1.706,- netto per maand resteert.
3.1.8.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de behoefte van de vrouw vast op € 1.706,- netto per maand, ofwel € 3.242,- bruto per maand.
Draagkrachtberekening
3.1.9.
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport). Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
3.1.10.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2023 op € 5.960,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie van december 2023):
- basisloon € 9.916,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- eindejaarsuitkering 8,33% op jaarbasis
- premie OP € 1.226,53
- premie AP € 21,86
3.1.11.
De draagkracht van de man moet in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% × [NBI – (0,3 × NBI + 1.175)].
Tussen partijen is niet in geschil dat rekening moet worden gehouden met de aflossing van de huwelijkse schulden, te weten de maandelijkse aflossing van in totaal € 622,- op drie creditcardschulden en de maandelijkse aflossing van € 226,19 op een consumptief krediet. De rechtbank zal daarom rekening houden met deze betalingsverplichtingen in die zin dat in de formule het draagkrachtloos inkomen wordt verhoogd met de aflossing van de huwelijkse schulden van maandelijks € 622,- en € 226,19.
3.1.12.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de betwiste posten als volgt.
3.1.13.
Anders dan de vrouw aanvoert ziet de rechtbank in het kader van deze voorlopige voorziening geen aanleiding om af te wijken van het woonbudget (0,3 × NBI). Dit kan anders zijn in de bodemprocedure. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot een inkomensvergelijking tussen partijen, waarom de vrouw heeft verzocht.
3.1.14.
Geen rekening wordt gehouden met de door de man opgevoerde herinrichtingskosten. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat omdat beide partijen nu een onvolledige inboedel hebben, herinrichtingskosten niet ten laste van de draagkracht kunnen worden gebracht. Daarbij komt dat het hoogst noodzakelijke dat de man heeft moeten aanschaffen is een eetkamertafel met stoelen. Die goederen zijn tweedehands en de man kan de kosten daarvan uit zijn vrije draagkrachtruimte voldoen. De kosten van de overige door de man aangeschafte goederen waren vermijdbaar want, zoals de man tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd, die goederen worden niet gebruikt omdat zij zijn opgeslagen.
3.1.15.
De man verzoekt rekening te houden met kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.259,- per maand. De vrouw betwist gemotiveerd dat met deze kosten rekening moet worden gehouden.
3.1.16.
In het algemeen vormen kosten van rechtsbijstand, gemaakt in het kader van een familierechtelijke procedure, niet een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting. Dit kan anders zijn in bijzondere omstandigheden. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat:
  • het hier een echtscheidingsprocedure betreft;
  • de man weliswaar een inkomen heeft boven de grens voor gefinancierde rechtshulp, maar dit geldt gelet op het vermogen “in stenen” van partijen naar alle waarschijnlijkheid ook voor de vrouw.
Omdat er door de man bovendien aantoonbaar advocaatkosten worden gemaakt en er geen liquide middelen zijn, houdt de rechtbank aan de zijde van de man rekening met kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 114,- per maand gedurende een periode van een jaar.
3.1.17.
De man verzoekt rekening te houden met kosten voor de twee meerderjarige kinderen van partijen van in totaal € 1.158,- per maand. De vrouw betwist gemotiveerd dat met deze kosten rekening moet worden gehouden.
3.1.18.
De man heeft gesteld dat hij de kinderen gelijk wil behandelen en dat partijen ten aanzien van het oudste kind middels bijdragen hebben gezorgd dat zij geen studielening heeft hoeven sluiten. De rechtbank oordeelt dat een collegegeldkrediet altijd met rente moet worden terugbetaald. Daarom wordt rekening gehouden met het collegegeld ten behoeve van 2 meerderjarige kinderen van € 2.314,- per jaar per kind, ofwel € 385,- per maand voor beide kinderen samen.
3.1.19.
Geen rekening wordt gehouden met de overige door de man opgevoerde kosten voor de meerderjarige kinderen, omdat zij recht hebben op een basisbeurs en zorgtoeslag. Dat een van deze kinderen nog thuis woont en regelmatig met de man mee-eet is niet zo kostenverhogend dat met extra kosten rekening moet worden gehouden.
3.1.20.
Gezien het vorenstaande wordt in de formule het draagkrachtloos inkomen, naast de verhoging met de aflossing van de huwelijkse schulden van maandelijks € 622,- en € 226,19, verhoogd met de maandelijkse kosten van rechtsbijstand van € 114,- en de maandelijkse kosten voor de twee meerderjarige kinderen van € 385,-, zijnde in totaal € 1.347,19. De draagkracht van de man bedraagt dus 60% × [€ 5.960,- – (0,3 × € 5.960,- + 1.175 + € 1.347,19)] = € 990,- per maand.
Conclusie
3.1.21.
De draagkracht van de man van € 990,- netto per maand bedraagt na brutering € 1.569,- per maand, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Derhalve is een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 1.569,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
3.1.22.
Op grond van artikel 1:402a lid 2 BW wordt een bij beschikking vastgestelde bijdrage geïndexeerd per 1 januari volgend op de datum van de beschikking. Hoewel niet expliciet is verzocht om de bijdrage met terugwerkende kracht te indexeren, leest de rechtbank dit in het verzoek de bijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen.
3.1.23.
Omdat de bijdrage in 2024 wordt vastgesteld, zal de rechtbank bepalen dat de bijdrage per 1 januari 2024 moet worden verhoogd met een percentage gelijk aan de wettelijke indexering.
3.2.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de man met ingang van 19 december 2023 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 1.569,- per maand, voor toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
4.2.
bepaalt dat voornoemde bijdrage per 1 januari 2024 moet worden verhoogd gelijk aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.A.J. Ysebaert, griffier, op 22 februari 2024.