ECLI:NL:RBROT:2024:4445

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
C/10/665281 / HA ZA 23-796
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en AVG in klachtenprocedure tegen onderzoeksbureau

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als P&O-adviseur, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een onderzoeksbureau, wegens onrechtmatige handelwijze tijdens een klachtenprocedure. De klachten betroffen de behandeling van meldingen van ongewenste omgangsvormen door haar leidinggevende en de Raad van Bestuur van haar werkgever, [naam ziekenhuis]. Eiseres stelt dat gedaagde niet zorgvuldig heeft gehandeld, onder andere door niet in elkaars aanwezigheid te horen, niet alle relevante stukken te delen en de termijn van het onderzoek te overschrijden. De rechtbank oordeelt dat gedaagde op verschillende punten tekort is geschoten in de zorgvuldigheidseisen van de klachtenregeling, wat heeft geleid tot een onzorgvuldig onderzoeksrapport. De rechtbank wijst vorderingen van eiseres toe, waaronder de verklaring dat het rapport van gedaagde ernstige gebreken vertoont en dat gedaagde dit rapport moet intrekken. De zaak wordt verwezen naar de rol voor eiseres om de gestelde schade nader te onderbouwen, waarbij de rechtbank de mogelijkheid van een regeling tussen partijen aanmoedigt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/665281 / HA ZA 23-796
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats kiezend in Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. D.H.P.M. Müskens te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L.H. Toonen te Loenen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 augustus 2023, met 36 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 41 producties;
  • de oproepingsbrieven van 9 november 2023 voor de mondelinge behandeling;
  • de brieven van de rechtbank met nadere informatie over de mondelinge behandeling;
  • de akte overleggen producties tevens houdende vermeerdering grondslag vorderingen, met producties 37 tot en met 55;
  • de brief van [gedaagde] , met producties 42 tot en met 50;
  • de akte overleggen producties van [eiseres] , met producties 56 tot en met 59;
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 19 maart 2024. De bijlage bij de spreekaantekeningen van [gedaagde] is (met haar instemming) niet aan het dossier toegevoegd.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op [datum] als P&O-adviseur gaan werken voor [naam ziekenhuis] in [plaats] (hierna: [naam ziekenhuis] ).
2.2.
[gedaagde] is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de aanpak van ongewenste omgangsvormen. Zij biedt op dit gebied verschillende diensten aan, waaronder het onderzoeken van klachten.
2.3.
Bij brief van 16 november 2021 aan [naam ziekenhuis] heeft (de advocaat van) [eiseres] onder meer meegedeeld dat [eiseres] klachten wil indienen tegen haar leidinggevende [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de Raad van Bestuur van [naam ziekenhuis] (hierna: de RvB).
2.4.
Bij brief van 16 december 2021 heeft (de advocaat van) [naam ziekenhuis] meegedeeld dat de klachtencommissie van [naam ziekenhuis] is ontbonden en gevraagd of [eiseres] ermee instemt dat [gedaagde] als klachtencommissie (hierna ook: de commissie) zal optreden. Bij brief van 23 december 2021 heeft (de advocaat van) [eiseres] daarmee ingestemd
“mits daarbij wel deugdelijke procedurele waarborgen in acht worden genomen.
Cliënte stelt in dit verband dan ook de volgende voorwaarden:
• De opdracht aan [gedaagde] wordt zo breed mogelijk geformuleerd, zodat dit bureau binnen de grenzen van de wet en de klachtenregeling al het nuttige en nodige kan doen om de klachten [te] onderzoeken en te beoordelen. Daaronder ook begrepen het horen van (oud) medewerkers van [naam ziekenhuis] ;
• De communicatie tussen alle partijen en [gedaagde] blijft open, inhoudende dat partijen elkaar kennen in alle communicatie met [gedaagde] . Daaronder ook begrepen de formulering van de opdracht aan dit bureau;
• De opdracht aan [gedaagde] dient onder meer in te houden dat dit bureau bij de behandeling van de klacht de klachtenregeling volgt. Verder dienen procedurele waarborgen als hoor en wederhoor en transparantie gewaarborgd te worden.”
2.5.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft [naam ziekenhuis] [eiseres] onder meer het volgende bericht.
“Als opdracht zal worden geformuleerd:
• het formeren van een externe klachtencommissie,
• welke klachtencommissie als taak zal hebben het in behandeling nemen van klachten van (…) [eiseres] (…),
• welke klachten zijn gericht jegens:
- de Raad van bestuur van [naam ziekenhuis] , althans [naam 2] en
- [naam 1] (manager P&O).
• De klachtencommissie wordt verzocht de klacht(en) zoveel mogelijk te behandelen met inachtneming van de bepalingen van de klachtenregeling van [naam ziekenhuis] , met uitzondering van artikel 3.6 (samenstelling van de klachtencommissie).
• De klachtencommissie heeft de taken en bevoegdheden als beschreven in de klachtenregeling [naam ziekenhuis] en zal handelen conform de normen en doelstellingen van de klachtenregeling.
(…)
Klachtenregeling
De klachtenregeling voorziet in een zorgvuldige procesgang. Het stellen van aanvullende voorwaarden is niet aan de orde. Op basis van de klachtenregeling, artikel 3.7 lid 4, past de klachtencommissie het principe van "hoor en wederhoor" toe en hoort de klachtencommissie vervolgens een ieder van wie zij denkt dat dit nodig is.
Procesgang
Na installatie van de klachtencommissie kan uw cliënte haar klacht(en) indienen bij de klachtencommissie.
Uw cliënte zal zelf zorgdragen voor het formuleren van haar klacht[en] en het indienen van haar klacht(en) bij de commissie.
Communicatie procesgang
Partijen (klager en beklaagden, althans hun gemachtigden) zullen elkaar kopieën verstrekken van berichten (schriftelijk en digitaal) aan de klachtencommissie, althans voor zover deze betrekking hebben op de inhoud van de door [eiseres] aanhangig te maken klachtenprocedure en/of de procesgang.
Een kopie van de opdracht aan [gedaagde] zal aan uw cliënte verstrekt worden, althans voor zover relevant. Gehoudenheid tot informatieverstrekking ziet bijvoorbeeld niet op inzage in kosten.
Klacht jegens [naam 1]
Cliënte zal een kopie van uw brief van 16 november 2021, gericht aan de RvB van [naam ziekenhuis] , met bijlagen, doorzenden aan [naam 1] , zodat zij zich kan voorbereiden op de klachtprocedure.”
2.6.
In de klachtenregeling van [naam ziekenhuis] (hierna: de klachtenregeling) is onder meer het volgende bepaald.
“(…) Deze regeling heeft als doel een bijdrage te leveren aan goede en rechtvaardige verhoudingen binnen ons ziekenhuis.
(…)
3.9
Behandeling van de klacht
1. De secretaris van de Klachtencommissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van de klacht en stuurt tegelijkertijd alle stukken aan de leden van de Klachtencommissie. De secretaris draagt zorg voor een goed verloop van de behandeling van de klacht. Voordat tot verdere behandeling van de klacht wordt overgegaan onderzoekt de Klachtencommissie of zij bevoegd is om van de klacht kennis te nemen en of de klager ontvankelijk is. (…)
2. De secretaris zorgt er voor dat de klager en overige betrokkenen die door de Klachtencommissie worden uitgenodigd, voorafgaand aan de verschijning voor de Klachtencommissie over en weer alle in het geding gebrachte stukken worden toegezonden.
3. Ten behoeve van hun oordeelsvorming, maar uitsluitend voor het beoogde doel, kunnen de leden van de Klachtencommissie beschikken over alle naar hun oordeel relevante informatie. De Klachtencommissie kan pas de beschikking krijgen over privacygevoelige gegevens, wanneer betrokkenen daarmee schriftelijk instemmen.
4. De Klachtencommissie kan de klager, zijn leidinggevende en naast hogere leidinggevende en eventuele andere medewerkers horen. De Klachtencommissie hoort de betrokkenen in elkaars aanwezigheid, tenzij de Klachtencommissie, zoals bij seksuele intimidatie, aanleiding ziet om dit niet te doen.
5. Uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de klacht doet de Klachtencommissie uitspraak en brengt bij gegrondheid van de klacht schriftelijk en gemotiveerd advies uit over het in deze individuele situatie te voeren beleid aan de Raad van bestuur, met afschrift aan de medewerker (en de direct leidinggevende van de medewerker).
6. De beslissing van de Klachtencommissie inzake het uit te brengen advies van de commissie wordt genomen bij meerderheid van stemmen.
7. De termijn van zes weken als bedoeld in lid 5 kan alleen indien de klager daarmee instemt worden verlengd.
3.1
Beoordelingsnormen
De Klachtencommissie is vrij in de beoordeling en weging van de ingebrachte informatie. Er wordt tenminste onderzocht of (…)”
2.7.
Bij e-mailbericht van 10 januari 2022 heeft [gedaagde] de RvB bedankt voor de verstrekte opdracht en onder meer meegedeeld:
“Wij zullen het onderzoek zoveel als mogelijk verrichten via de procedure van [naam ziekenhuis] .”
2.8.
Bij brief van 27 januari 2022 heeft (de advocaat van) [naam ziekenhuis] onder meer het volgende aan (de advocaat van) [eiseres] bericht.
“In mijn brief van 4 januari 2022 is aangegeven dat partijen (klager en beklaagden, althans hun gemachtigden) elkaar kopieën zullen verstrekken van berichten (schriftelijk en digitaal) aan de klachtencommissie, althans voor zover deze betrekking hebben op de inhoud van de door [eiseres] aanhangig te maken klachtenprocedure en/of de procesgang.
Zend[t] u mij een kopie van de ingediende klacht en overige correspondentie?”
2.9.
Bij brief van 11 maart 2022 heeft [eiseres] haar klachten geformuleerd. Deze klachten zijn onderzocht door twee medewerkers van [gedaagde] , [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] , bijgestaan door een secretaris die ook werkzaam was bij [gedaagde] . Op 22 april 2022 heeft de klachtencommissie [eiseres] gehoord.
2.10.
Bij afzonderlijke brieven van 17 mei 2022 heeft de advocaat van [naam 1] en de RvB gereageerd op de door [eiseres] ingediende klachten. Op 20 mei 2022 heeft de klachtencommissie [naam 1] en [naam 2] , lid van de RvB (hierna: [naam 2] ), gehoord.
2.11.
Nadat (de advocaat van) [eiseres] op 22 mei 2022 aan de commissie een lijst had verstrekt met namen van personen die volgens haar gehoord kunnen worden in verband met haar klachten, heeft de commissie bij e-mailbericht van 27 mei 2022 onder meer geschreven dat een vertrouwenspersoon vanwege het beroepsgeheim naar verwachting geen relevante informatie kan of mag geven. Vervolgens heeft (de advocaat van) [eiseres] op 13 juni 2022 een e-mailbericht aan de klachtencommissie toegezonden waarin onder meer het volgende is vermeld.
“Hieronder (…) de aangepaste lijst met personen die in de optiek van cliënte gehoord kunnen worden met betrekking tot haar klachten. Bij iedere persoon is een korte motivatie omtrent de relevantie van hetgeen waarover zij zouden kunnen verklaren gevoegd. (…)
Naam
Klachtpunt
Motivatie
[naam 5]
Vertrouwenspersoon
(…)
RvB 3: niet onderzoeken van melding aanranding
[naam 5] kan vragen beantwoorden over het gesprek welke wij hierover gehad hebben en het door haar gegeven advies. Met betrekking tot het beroepsgeheim ben ik bereid toestemming te geven dat zij vragen hierover kan beantwoorden.”
2.12.
Vervolgens heeft de commissie de (uiteindelijk) twaalf door [eiseres] genoemde personen uitgenodigd voor een gesprek. Zes mensen zijn op deze uitnodiging ingegaan, onder wie [naam 5] , vertrouwenspersoon (hierna: de vertrouwenspersoon).
2.13.
Bij e-mailbericht van 15 juli 2022 heeft de commissie onder meer het volgende geschreven aan de advocaat van [naam 1] en de RvB.
“Het heeft (…) onze sterke voorkeur om het onderzoeksdossier niet te splitsen in een gedeelte dat betrekking heeft op [naam 1] en een gedeelte dat betrekking heeft op [naam 2] . Het is nagenoeg ondoenlijk om die splitsing te maken en voor zo ver überhaupt al mogelijk: het zal een zeer bewerkelijk en tijdrovend proces zijn. De commissie doet u in dit kader een praktisch voorstel, inhoudende dat u als advocaat van beide beklaagden in eerste instantie zelf kennis neemt van het onderzoeksdossier zodat u zich zelf kunt vergewissen van (het ontbreken van) de noodzaak om het dossier te splitsen. Wellicht kunt u na kennisneming van het onderzoeksdossier in overleg met uw cliënten ook besluiten over nut en/of noodzaak van door uw cliënten aan de commissie voor een hoorgesprek uit te nodigen personen.
(…)
Een bericht met dezelfde strekking zal ik heden zenden aan de advocaat van de klaagster en aan onze opdrachtgever.”
2.14.
Bij brief van 28 augustus 2022 heeft (de advocaat van) [eiseres] de commissie gewezen op in haar ogen klachtwaardige handelingen van de RvB. De commissie heeft deze brief voorgelegd aan [naam ziekenhuis] , dat de commissie geen toestemming heeft verleend om deze klachten te onderzoeken. Dat heeft de commissie vervolgens aan [eiseres] meegedeeld.
2.15.
Bij e-mailbericht van 6 september 2022 heeft de advocaat van [naam 1] en de RvB onder meer als volgt gereageerd op het e-mailbericht van 15 juli 2022.
“Naar aanleiding van onderstaande mail bevestig ik hierbij aan u dat het onderzoeksdossier niet hoeft te worden gesplitst in een gedeelte dat betrekking heeft op [naam 1] en een gedeelte dat betrekking heeft op [naam 2] . De klachten jegens beide beklaagden kunnen op basis van één onderzoeksdossier worden behandeld.
Ik verzoek u de ontvangst van dit e-mailbericht aan mij te bevestigen, zodat het mij vrij staat beklaagden inzage te verstrekken in het onderzoeksdossier.”
2.16.
Bij verzoekschrift van 9 september 2022 heeft [naam ziekenhuis] de kantonrechter van deze rechtbank gevraagd de arbeidsovereenkomst met [eiseres] te ontbinden.
2.17.
Op 7 oktober 2022 hebben [eiseres] en haar advocaat inzage gekregen in een door [gedaagde] samengesteld onderzoeksdossier. Direct aansluitend op deze inzage heeft de commissie [eiseres] opnieuw gehoord.
2.18.
Bij e-mailbericht van 14 oktober 2022 heeft de advocaat van [naam 1] en [naam 2] gereageerd op de verslagen van de met hen gehouden gesprekken. Verder is in dit bericht onder meer het volgende aan de commissie meegedeeld.
“Namens cliënte, [naam ziekenhuis] , bericht ik u dat de commissie kan volstaan met één rapport waarin de commissie de klachten van [eiseres] - waar mogelijk - geïntegreerd behandelt.”
2.19.
Op 4 november 2022 heeft de klachtencommissie van [gedaagde] haar “Rapport inzake een Onderzoek naar diverse klachten jegens twee medewerkers van [naam ziekenhuis] te [plaats] ” uitgebracht (hierna: het rapport). Dit rapport heeft zes hoofdstukken, die in het rapport als volgt zijn aangeduid.
I
Inleiding
II
De klachten van [eiseres] jegens [naam 1] en jegens de [RvB]
III
Verklaringen van de informanten
IV
Het verweer van [naam 1] en de Raad van bestuur
V
Aanvullende klachten van [eiseres] en het verweer daartegen
VI
Eindanalyse en slotconclusies
2.19.1.
De commissie komt wat betreft de klacht over de manier waarop [naam 1] heeft gereageerd op de melding(en) van [eiseres] over aanranding tot de volgende conclusie.
“Als steller van de klacht, is het aan [eiseres] om de feiten die zij aan haar klacht ten grondslag legt, aannemelijk te maken. Zij slaagt daar naar het oordeel van de commissie niet in. De commissie komt derhalve niet toe aan een oordeel over de vraag of [naam 1] zich in casu heeft gedragen zoals het een goed leidinggevende betaamt.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.”
2.19.2.
Over de klacht over het verspreiden van het verslag van een vertrouwelijke teambijeenkomst oordeelt de commissie als volgt.
“De commissie is het eens met [naam 1] dat er in casu geen sprake is van klachtwaardig gedrag. De commissie betrekt in haar oordeel de volgende omstandigheden:
• De aan [naam 1] verweten gedraging dateert uit 2015. Zo er toen al sprake was van klachtwaardigheid, dan is deze zeven jaar later naar alle redelijkheid niet meer aanwezig;
• [naam 1] heeft royaal en ruiterlijk excuses aangeboden voor haar ondoordacht handelen. De commissie sluit zich aan bij de standaard praktijk van veel klachtencommissies dat zij een klacht niet klachtwaardig acht als daar door de eigen organisatie in een eerder stadium reeds op basis van vaststaande feiten adequaat excuses voor zijn aangeboden. Een oordeel van de commissie heeft dan geen toegevoegde waarde.
• De herinneringen van de door [eiseres] voorgedragen informanten – voorzover zij zich het voorval überhaupt herinneren – zijn congruent met die van [naam 1] : een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
• (…) twee van de voorgedragen informanten, verklaren dat het tegen de afspraken in verspreide verslag voor de collega's van [eiseres] geen nieuwe informatie over haar privéleven en haar verleden bevatte gezien de vrijmoedige wijze waarop zij die informatie reeds voor de teamdag met haar collega's had gedeeld.
• [eiseres] stelt dat zij het gevoel heeft dat haar collega’s haar anders benaderen na de ongewenste verspreiding van het verslag. Dit gevoel wordt door haar niet met feiten onderbouwd.
• [naam 6] vraagt zich met de commissie af welk belang [eiseres] er anno 2022 bij kan hebben om een klacht in te dienen over een op de afdeling reeds lang niet meer actuele gebeurtenis uit 2015.
Bij het ontbreken van klachtwaardigheid, oordeelt de commissie dit klachtonderdeel ongegrond.”
2.19.3.
Wat betreft de klacht over de manier waarop [naam 1] [eiseres] tijdens haar ziekte heeft behandeld is de conclusie
“dat [naam 1] geen aanleiding heeft gegeven tot de kwalificaties van haar gedrag die haar in dit klachtonderdeel worden verweten. De klacht is op dit onderdeel ongegrond.”
2.19.4.
De klacht dat [naam 1] [eiseres] ten onrechte heeft betrokken in het geschil tussen [naam ziekenhuis] en [eiseres] partner, [naam 7] (hierna: [naam 7] ), acht de commissie nietontvankelijk, omdat [naam 1] niet verantwoordelijk is voor deze handelwijze van de RvB. Voor zover dit onderdeel van de klacht is gericht tegen de RvB, is het volgens de commissie ongegrond. Wellicht is sprake geweest van een ongelukkige woordkeus van (de advocaat van) [naam ziekenhuis] , maar niet van klachtwaardig handelen.
2.19.5.
De commissie concludeert dat zij geen uitspraak kan doen over de klacht van [eiseres] dat [naam ziekenhuis] aan [naam 7] heeft voorgesteld om zowel zijn dienstverband als dat van [eiseres] bij [naam ziekenhuis] te beëindigen voor één gezamenlijke afkoopsom:
“ Art. 3.10 van de Klachtenprocedure van [naam ziekenhuis] bepaalt dat de commissie vrij is in de beoordeling en weging van de ingebrachte informatie. Ten aanzien van dit klachtonderdeel maakt de commissie gebruik van die aan haar geboden vrijheid. De commissie oordeelt dat er – uitsluitend kijkend naar het door [eiseres] gestelde kale feit van de gecombineerde afkoopsom – sprake is van een opvallend en merkwaardig voorstel waar [eiseres] begrijpelijkerwijs aanstoot aan neemt. Maar bij het ontbreken van de voor een oordeel noodzakelijke kennis over de wijze waarop door de advocaten onderling over het voorstel is gecommuniceerd en over de wijze waarop het aan [naam 7] en vervolgens aan [eiseres] is overgebracht, kan de commissie geen uitspraak doen over de fundamentele klachtwaardigheid en de gegrondheid of ongegrondheid van dit klachtonderdeel.”
2.19.6.
Het klachtonderdeel dat de RvB de melding van [eiseres] over de aanranding(en) ten onrechte niet heeft onderzocht is volgens de commissie ongegrond. De commissie overweegt hierover onder meer:
“De commissie oordeelt dat [naam 2] zorgvuldig en adequaat heeft gehandeld, zeker gegeven het feit dat hij in eerste instantie volstrekt onverwacht werd geconfronteerd met een medewerkster, [eiseres] , in emotionele toestand en met incoherente verklaringen die hij op dat moment maar lastig kon plaatsen. Dat [eiseres] hem in het gesprek van februari niet toestond om haar nadat zij haar brief had voorgelezen, nadere vragen te stellen, maakte het hem eens te meer onmogelijk om op enig aspect van haar melding door te vragen.
De commissie beoordeelt dit klachtonderdeel als ongegrond.”
2.19.7.
Volgens de commissie heeft [eiseres] op 10 oktober 2022 aanvullende klachten ingediend en zijn deze klachten ongegrond.
2.20.
Bij beschikking van 16 december 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de arbeidsovereenkomst van [eiseres] met [naam ziekenhuis] ontbonden per 1 februari 2023. [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Dit hoger beroep loopt nog.
2.21.
Bij vonnis in kort geding van 5 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] veroordeeld om aan [eiseres] een afschrift te verstrekken van het volledige dossier betreffende de door [gedaagde] behandelde klacht(en) van [eiseres] en, voor zover die stukken niet tot dat dossier behoren, ook van (a) de opdrachtbevestiging van [naam ziekenhuis] aan [gedaagde] , waarin financiële gegevens mogen worden weggelakt, (b) alle uitnodigingen die zijn gestuurd aan de door [eiseres] voorgedragen maar niet gehoorde informanten en (c) de uitnodiging die is gestuurd aan de als informant gehoorde vertrouwenspersoon.
2.22.
Volgens informatie van Linkedin (productie 33 [eiseres] ) heeft [naam 1] van mei 2004 tot februari 2009 als manager bij [naam bedrijf] gewerkt, heeft [naam 8] (hierna: [naam 8] ) van [gedaagde] van 2004 tot 2008 als manager bij [naam bedrijf] gewerkt, heeft [naam 2] van juni 2013 tot april 2020 als “Member Executive Board” gewerkt bij [onderwijsinstelling 1] en was [naam 3] tot 2015 lid van het College van Bestuur van [onderwijsinstelling 2] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Voor recht verklaart dat [gedaagde] door haar handelwijze, in het bijzonder door het uitvoeren van het klachtonderzoek en het opstellen van het onderzoeksrapport, onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld;
[gedaagde] veroordeelt tot schadevergoeding, op te maken bij staat;
[gedaagde] beveelt om haar onderzoeksrapport, althans de hoofdstukken III, V en VI daarvan, althans een door de rechtbank te bepalen deel van het onderzoeksrapport, in te trekken en dat binnen 48 uur na het vonnis schriftelijk aan [eiseres] en [naam ziekenhuis] mee te delen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag [gedaagde] hiermee in gebreke blijft;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis als [gedaagde] het vonnis niet nakomt en met de nakosten die [eiseres] moet maken als [gedaagde] niet vrijwillig uitvoering geeft aan het vonnis.
3.2.
Aan vordering 1 legt [eiseres] , kort samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] haar klachten in verschillende opzichten niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft behandeld. [gedaagde] is ten onrechte op verschillende punten afgeweken van de klachtenregeling en heeft ten onrechte buiten [eiseres] om (a) stukken verstrekt aan (de advocaat van) [naam 1] en de RvB/ [naam 2] en (b) met die advocaat overlegd over de vormgeving van het onderzoek. [eiseres] is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het onderzoeksdossier en mede daardoor zijn de door [gedaagde] getrokken conclusies voor [eiseres] onvoldoende controleerbaar en niet navolgbaar. De handelwijze van [gedaagde] is onrechtmatig jegens [eiseres] . [eiseres] heeft de grondslag van haar eis vermeerderd door te stellen dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 5 en 6 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). [gedaagde] heeft ten onrechte vragen gesteld aan de vertrouwenspersoon over andere onderwerpen dan de aanranding(en) in 2015, het enige onderwerp ten aanzien waarvan [eiseres] de vertrouwenspersoon van haar geheimhoudingsplicht heeft ontslagen. Hierdoor is privacygevoelige medische informatie over [eiseres] ten onrechte bij het onderzoek betrokken. Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde] ten onrechte geen openheid heeft betracht over het feit dat [naam 1] en [naam 8] beiden bij [naam bedrijf] hebben gewerkt en dat [naam 2] en [naam 3] beiden bestuurder van een onderwijsinstelling zijn geweest, terwijl deze onderwijsinstellingen contacten met elkaar onderhouden en samenwerken.
Aan vordering 2 legt [eiseres] ten grondslag dat zij schade heeft geleden door de onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] . Door de manier van klachtbehandeling is [gedaagde] voorbijgegaan aan het doel van de klachtenregeling, het bijdragen aan goede verhoudingen binnen [naam ziekenhuis] . Aan [eiseres] is de mogelijkheid ontnomen om daadwerkelijk in gesprek te komen met [naam 1] en de RvB, wat wel het uitgangspunt is van de klachtenregeling en had kunnen leiden tot wederzijds begrip en herstel van verhoudingen. Als dat was gebeurd, had [naam ziekenhuis] mogelijk niet gevraagd om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] . Daarnaast is [eiseres] door de handelwijze van [gedaagde] in haar eer een goede naam aangetast.
Vordering 3 houdt in dat [gedaagde] aan [naam ziekenhuis] en aan [eiseres] een schriftelijke verklaring moet zenden waarin wordt vermeld dat [gedaagde] het rapport intrekt.
3.3.
[gedaagde] weerspreekt de stellingen van [eiseres] en vraagt de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen of die vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten als die niet binnen veertien dagen na het vonnis worden voldaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.

4.De beoordeling

Inleidende opmerkingen

4.1.
Vordering 1 is zeer ruim geformuleerd, vooral omdat in de dagvaarding (a) veel verwijten aan [gedaagde] worden gemaakt en (b) wordt gevraagd om (onder meer) een door [eiseres] en [naam 7] opgesteld document van meer dan 150 bladzijden en een rapport van [naam 9] als herhaald en ingelast te beschouwen. Zoals tijdens de zitting met partijen is besproken, is het onmogelijk om op alle gemaakte verwijten en argumenten in te gaan en zal de rechtbank zich daarom beperken tot (wat zij ziet als) de kernpunten in het betoog van [eiseres] , zoals terug te vinden in de dagvaarding en in de akte waarbij de grondslag van de eis is vermeerderd.
4.2.
De rechtbank moet beslissen op de vorderingen die [eiseres] heeft ingesteld tegen [gedaagde] . Uitsluitend [eiseres] en [gedaagde] zijn partij in deze procedure. De rechtbank kan en zal daarom niet beoordelen wat er wel of niet is gebeurd in het kader van het dienstverband van [eiseres] bij [naam ziekenhuis] , wie daarover wel of niet naar waarheid hebben verklaard en hoe [naam ziekenhuis] , de RvB, [naam 1] en [eiseres] met elkaar zijn omgegaan.
[gedaagde] hoefde de door [eiseres] gestelde banden tussen (a) [naam 1] en [naam 8] en (b) [naam 2] en [naam 3] niet aan [eiseres] te melden
De standpunten van partijen
4.3.
[naam 1] en [naam 8] hebben allebei en voor een deel gelijktijdig bij [naam bedrijf] gewerkt. Volgens [eiseres] kan het niet anders of zij kennen elkaar. In ieder geval had het op de weg van [gedaagde] gelegen om na te gaan of het onderzoek mede betrekking had op personen met wie zij (mogelijk) banden had. Als [gedaagde] dat op zorgvuldige wijze had gedaan, had zij onderkend dat [naam 1] en [naam 8] bij dezelfde organisatie hebben gewerkt en was zij daar open over geweest in de richting van [eiseres] . Een soortgelijke redenering geldt voor de band tussen [naam 2] en [naam 3] vanwege hun werkzaamheden in het onderwijsveld.
4.4.
[gedaagde] benadrukt dat [naam bedrijf] een grote organisatie is. Als [naam 1] en [naam 8] bij [naam bedrijf] al met elkaar te maken hebben gehad, was dat niet op een zodanige manier dat dit nu nog in de weg staat aan het verrichten van een onderzoek (overigens niet door [naam 8] zelf) of dat hier een informatieplicht gold. [naam 3] heeft ter zitting verklaard dat hij bij veel organisaties betrokken is geweest en ook met veel organisaties heeft samengewerkt. Hij herinnert zich [naam 2] simpelweg niet.
Het oordeel van de rechtbank
4.5.
Het enkele feit dat [naam 1] en [naam 8] allebei voor [naam bedrijf] hebben gewerkt, is onvoldoende om te oordelen dat [gedaagde] zich dit had moeten realiseren en dit had moeten melden aan [eiseres] . De rechtbank acht in dit verband van belang dat (a) de werkzaamheden van [naam 1] en [naam 8] bij [naam bedrijf] betrekkelijk lang geleden zijn, (b) [naam bedrijf] een grote organisatie is, (c) gesteld noch gebleken is dat [naam 1] en [naam 8] bij [naam bedrijf] met elkaar hebben samengewerkt, laat staan dat tussen hen een vriendschappelijke relatie is ontstaan en (d) [naam 8] geen deel uitmaakte van de klachtencommissie. [eiseres] heeft geen feiten gesteld die tot een andere conclusie kunnen leiden.
4.6.
Het enkele feit dat [naam 2] en [naam 3] allebei bestuurder in het onderwijs zijn geweest, is onvoldoende om te oordelen dat [gedaagde] zich dit had moeten realiseren en dit had moeten melden aan [eiseres] . De rechtbank acht in dit verband van belang dat (a) de werkzaamheden waar [eiseres] in dit verband op doelt in ieder geval wat betreft [naam 3] betrekkelijk lang geleden zijn, (b) [naam 2] en [naam 3] niet bij dezelfde onderwijsorganisatie werkzaam zijn geweest, (c) [naam 3] niet langer was verbonden aan het betreffende ROC ten tijde van de publicatie uit 2016 over samenwerking van dat ROC met de organisatie waaraan [naam 2] toen verbonden was en (d) voor het overige niet is gesteld of gebleken dat [naam 2] en [naam 3] als bestuurders in het onderwijs met elkaar hebben samengewerkt, laat staan dat tussen hen een vriendschappelijke relatie is ontstaan. [eiseres] heeft geen feiten gesteld die tot een andere conclusie kunnen leiden.
4.7.
De stellingen van [eiseres] over de banden tussen personen werkzaam bij [gedaagde] en [naam ziekenhuis] treffen dus geen doel.
[gedaagde] heeft de klachten van [eiseres] onzorgvuldig onderzocht en daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres]
De standpunten van partijen
4.8.
[eiseres] stelt dat het onderzoek van [gedaagde] niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Hiertoe voert zij, samengevat, het volgende aan.
[gedaagde] is ten onrechte op verschillende punten afgeweken van de klachtenregeling. Zo zijn [eiseres] , [naam 1] en [naam 2] ten onrechte niet in elkaars aanwezigheid gehoord. Hierdoor is aan [eiseres] een kans ontnomen op herstel van de verhoudingen tussen haar en [naam 1] / [naam ziekenhuis] . Als [eiseres] rechtstreeks met [naam 1] en [naam 2] had mogen spreken, was het misschien niet tot een ontslagprocedure gekomen.
[eiseres] heeft ten onrechte geen kopieën van relevante stukken ontvangen. Niet alle stukken lagen op 7 oktober 2022 ter inzage en de geboden inzagemogelijkheid was ook afgezien daarvan onvoldoende. Hierdoor had [eiseres] onvoldoende gelegenheid om kennis te nemen van de onderzoeksresultaten en daar naar behoren op te reageren. Dit heeft eraan bijgedragen dat het onderzoeksrapport inhoudelijk onjuiste en niet controleerbare conclusies bevat. Hierdoor is [eiseres] in haar eer en goede naam aangetast. Daar komt nog bij dat [naam ziekenhuis] dit rapport heeft gebruikt in de ontslagprocedure tegen [eiseres] .
De door [eiseres] opgegeven informanten zijn namens de RvB aangeschreven op een manier die hun bereidheid tot een gesprek met de commissie er niet groter op heeft gemaakt. Verder heeft het onderzoek onaanvaardbaar lang geduurd.
[gedaagde] heeft aan de gehoorde personen verschillende vragen gesteld die niets met de klachten van [eiseres] te maken hebben en heeft de vervolgens verkregen informatie ten onrechte gebruikt om conclusies te trekken over de persoon en het functioneren van [eiseres] . In het bijzonder heeft [gedaagde] aan de vertrouwenspersoon ten onrechte vragen gesteld over andere onderwerpen dan de aanranding(en), waarvoor [eiseres] uitdrukkelijk geen toestemming heeft verleend. De manier waarop [gedaagde] persoonsgegevens van [eiseres] – waaronder vertrouwelijke medische informatie – heeft verwerkt, is in strijd met artikel 5 en 6 van de AVG. Hiermee heeft [gedaagde] onrechtmatig inbreuk gemaakt op het recht op privacy van [eiseres] en is zij aangetast in haar eer en goede naam.
4.9.
[gedaagde] weerspreekt de stellingen van [eiseres] en brengt, samengevat, het volgende naar voren.
[gedaagde] heeft meteen duidelijk gemaakt dat de onderzoekstermijn in de klachtenregeling niet haalbaar was en dat de betrokkenen niet in elkaars aanwezigheid zouden worden gehoord. De ervaring leert dat dit geen meerwaarde heeft en dit had voor [eiseres] bovendien belastend kunnen zijn.
Het volledige onderzoeksdossier heeft op 7 oktober 2022 ter inzage gelegen en [eiseres] heeft daarop kunnen reageren. [gedaagde] achtte het onzorgvuldig om de door [eiseres] voorgedragen informanten vanuit het niets te benaderen en heeft de RvB daarom gevraagd om deze mensen een brief te schrijven met enige informatie over het onderzoek.
[gedaagde] betwist te hebben gehandeld in strijd met de AVG. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om zich met een verzoek tot aanpassing of verwijdering van haar persoonsgegevens te wenden tot [gedaagde] . Als dit niet tot het door [eiseres] gewenste resultaat had geleid, had zij daarna een verzoekschriftprocedure bij de rechtbank aanhangig kunnen maken. Dat heeft [eiseres] niet gedaan.
Het oordeel van de rechtbank
(a) De door [eiseres] genoemde informanten zijn niet op een onzorgvuldige manier benaderd
4.10.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] onzorgvuldig gehandeld door de RvB te vragen de door [eiseres] genoemde informanten een brief te sturen met informatie over het onderzoek. Door deze werkwijze van [gedaagde] is bij de RvB bekend geworden welke personen [eiseres] wilde doen horen en was het voor deze personen niet langer mogelijk om desgewenst anoniem te verklaren. Bovendien zullen sommige mensen door de gekozen werkwijze terughoudender zijn geweest om te verklaren, omdat zij mogelijk vreesden voor problemen met de RvB.
[gedaagde] heeft voor deze werkwijze gekozen om te voorkomen dat mensen uit het niets een brief zouden krijgen van een voor hen waarschijnlijk niet bekende organisatie over een voor hen nog niet bekend onderzoek. [gedaagde] achtte het zorgvuldiger om de door [eiseres] genoemde personen eerst te laten benaderen door de RvB.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze handelwijze van [gedaagde] niet onzorgvuldig.
De gedachte dat een brief van een (mogelijk) onbekende organisatie over een (waarschijnlijk) nog niet bekende klachtprocedure bij de ontvangers van die brief voor onrust zou kunnen zorgen, is begrijpelijk. Een brief namens de RvB om het onderzoek en de onderzoeker te introduceren, zou deze onrust kunnen voorkomen of verminderen.
Dat [gedaagde] met deze werkwijze aan de opdrachtgever bekend heeft gemaakt welke personen volgens [eiseres] gehoord konden worden, is inherent aan deze werkwijze en op zichzelf niet onrechtmatig. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat anonieme (en daarmee voor anderen niet of moeilijk verifieerbare) verklaringen hadden kunnen bijdragen aan een zorgvuldig en deugdelijk onderzoek. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat personen die mogelijk vreesden voor nadelige gevolgen van deelname aan het onderzoek daaraan wel of met minder terughoudendheid hadden meegewerkt als zij rechtstreeks door [gedaagde] waren aangeschreven in plaats van eerst door [naam ziekenhuis] .
4.12.
De conclusie is dat [gedaagde] op dit punt niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] .
(b) Het niet in elkaars aanwezigheid horen van de betrokkenen is onzorgvuldig
4.13.
[naam ziekenhuis] heeft [eiseres] gevraagd in te stemmen met behandeling van haar klachten door [gedaagde] . [naam ziekenhuis] veronderstelde dat hiervoor de toestemming van [eiseres] nodig was. Terecht, want bij behandeling van de klachten door [gedaagde] zou de klachtencommissie niet zijn samengesteld zoals voorgeschreven in de klachtenregeling (van [naam ziekenhuis] ). [eiseres] mocht deze toestemming verlenen of weigeren en zij mocht dus ook onder voorwaarden toestemming verlenen. Haar voorwaarde dat [gedaagde] de klachtenregeling in acht zou nemen (zie 2.4), is niet meer dan redelijk. [naam ziekenhuis] heeft dit als opdrachtgever ook aan [gedaagde] gevraagd (zie 2.5) en [gedaagde] heeft toegezegd dit zoveel mogelijk te zullen doen (zie 2.7).
4.14.
[eiseres] klaagt er terecht over dat [gedaagde] is afgeweken van de klachtenregeling door haar en de andere betrokkenen niet in elkaars aanwezigheid te horen. Het horen van betrokkenen in elkaars aanwezigheid is het uitgangspunt van de klachtenregeling (artikel 3.9 lid 4). Sterker nog, de klachtenregeling gaat er – zij het impliciet – van uit dat de betrokkenen hun standpunten naar voren kunnen brengen tijdens een zitting van de klachtencommissie (artikel 3.9 lid 2). De door [gedaagde] gegeven redenen om de betrokkenen niet in elkaars aanwezigheid te horen, overtuigen niet. Allereerst zijn de klachten van [eiseres] niet gericht tegen personen die zich volgens haar schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik, een in artikel 3.9 lid 4 van de klachtenregeling geformuleerde uitzondering op het uitgangspunt van het horen van betrokkenen in elkaars aanwezigheid. De klacht is gericht tegen personen die volgens [eiseres] (onder meer) niet zorgvuldig zijn omgegaan met haar meldingen over aanrandingen in 2015. [eiseres] heeft er bovendien (in tweede instantie) van afgezien om de persoon die dit volgens haar heeft gedaan te laten benaderen voor een gesprek met de commissie. De in de klachtenregeling geformuleerde uitzondering op het horen van de betrokkenen in elkaars aanwezigheid is hier dus niet van toepassing. De rechtbank wil aannemen dat [gedaagde] oprecht meende dat het horen van [eiseres] en andere betrokkenen in elkaars aanwezigheid belastend zou kunnen zijn voor [eiseres] . Het was echter niet aan de klachtencommissie om dat voor [eiseres] te bepalen, al helemaal niet omdat de advocaat van [eiseres] bij aanvang van het eerste gesprek van [eiseres] met de commissie uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld dat [eiseres] een voorkeur heeft voor het horen van de betrokkenen in elkaars aanwezigheid. [naam 3] heeft toen uitgelegd waarom [gedaagde] dit normaal gesproken niet doet, maar ook opgemerkt dat de commissie in gedachten zal houden dat [eiseres] openstaat voor een gezamenlijk gesprek. Hier is de commissie vervolgens niet meer op teruggekomen. Ten onrechte stelt [gedaagde] dat [eiseres] , door hier zelf ook niet meer op terug te komen, heeft ingestemd met het horen van de betrokkenen buiten elkaars aanwezigheid. [eiseres] heeft immers duidelijk laten blijken dat dit niet haar voorkeur heeft en zij heeft daarna niet verklaard dat zij daarvan terugkomt. Ten slotte is het argument van [gedaagde] dat het horen van betrokkenen in elkaars aanwezigheid geen toegevoegde waarde heeft niet steekhoudend. Ten eerste heeft zij deze stelling niet nader onderbouwd en ten tweede heeft zij toegezegd de klachten zoveel mogelijk te behandelen in overeenstemming met de klachtenregeling. Dat [gedaagde] op dit punt zelf een andere voorkeur heeft, is dan ook niet doorslaggevend.
4.15.
De conclusie is dat [gedaagde] geen steekhoudende argumenten heeft aangedragen voor haar keuze om [eiseres] en de andere betrokkenen, in het bijzonder [naam 1] en [naam 2] , niet in elkaars aanwezigheid te horen. Hiermee heeft [gedaagde] artikel 3.9 lid 4 van de klachtenregeling geschonden. [eiseres] betoogt terecht dat dit jegens haar onzorgvuldig en ook onrechtmatig is. Het doel van de klachtenregeling is een bijdrage te leveren aan goede en rechtvaardige verhoudingen in [naam ziekenhuis] . Een gesprek tussen [eiseres] en haar leidinggevende en/of (een lid van) de RvB, ook al is het dan in het kader van een klachtenprocedure, had een bijdrage kunnen leveren aan herstel van verhoudingen. In dit stadium van de procedure hoeft niet beoordeeld te worden hoe reëel deze mogelijkheid was; voldoende is dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat een gesprek had kunnen bijdragen aan herstel of in ieder geval verbetering van de verhoudingen.
(c) [eiseres] heeft onvoldoende gelegenheid gehad om te reageren op de onderzoeksresultaten
4.16.
Gelet op de relatief forse omvang van het onderzoeksdossier en in aanmerking genomen de grote belangen die voor haar op het spel stonden, was het niet realistisch om van [eiseres] te verwachten dat zij op 7 oktober 2022 het (volgens [gedaagde] volledige) onderzoeksdossier gedurende enkele uren kwam inzien, om direct daarna mondeling adequaat en volledig te reageren op dat dossier. In dit verband is van belang dat [eiseres] ter zitting heeft gesteld dat zij op 7 oktober 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen deze gang van zaken en expliciet heeft gevraagd waarom het niet mogelijk was om de stukken mee te nemen, deze te bestuderen en daarna te reageren. [naam 3] weigerde dit echter, aldus [eiseres] . In reactie hierop heeft [naam 3] verklaard dat hij zich dit niet meer kan herinneren. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de door [eiseres] gestelde gang van zaken op dit punt. Het argument van [gedaagde] dat voorkomen moet worden dat stukken gaan slingeren, is begrijpelijk, maar [naam 3] heeft ook verklaard dat het in de praktijk wel eens voorkomt dat stukken aan een advocaat worden verstrekt, wat verantwoord wordt geacht vanwege diens geheimhoudingsplicht. [eiseres] werd op 7 oktober 2022 bijgestaan door een advocaat, zodat niet valt in te zien waarom deze mogelijkheid (zeker na het protest van [eiseres] tegen de gang van zaken) niet geboden kon worden.
4.17.
[eiseres] voert verder, eveneens terecht, aan dat het uitgangspunt van de klachtenregeling is dat alle stukken uit het dossier aan de betrokkenen worden verstrekt (artikel 3.9 lid 2). De advocaat van [naam 1] en [naam 2] heeft de advocaat van [eiseres] hier ook expliciet op gewezen (zie 2.8), maar volgens [eiseres] heeft deze advocaat zelf geen kopie van de schriftelijke reacties op de klachten aan [eiseres] verstrekt. Dat kan – indien feitelijk juist – [gedaagde] niet worden verweten, maar op grond van artikel 3.9 lid 2 van de klachtenregeling was [gedaagde] , dat (ook) het secretariaat van de klachtencommissie voerde, gehouden om ervoor te zorgen dat partijen over en weer over dezelfde stukken konden beschikken. Dat heeft zij kennelijk niet gedaan, want [eiseres] stelt onweersproken dat de schriftelijke reacties op haar klachten door [gedaagde] niet aan haar zijn toegezonden. Volgens [eiseres] heeft slechts één van die reacties ter inzage gelegen. Dit laatste heeft [gedaagde] betwist. Het is voor de rechtbank niet mogelijk om dit achteraf vast te stellen en dat is ook niet noodzakelijk om op de vorderingen te kunnen beslissen. Overigens heeft [gedaagde] ter zitting desgevraagd bevestigd dat het verstandig zou kunnen zijn om voortaan een inventarislijst op te stellen van de stukken die ter inzage liggen.
4.18.
Ernstiger nog is het door [eiseres] terecht benadrukte gegeven dat de secretaris van de onderzoekscommissie, een medewerker van [gedaagde] , de advocaat van [naam 1] en [naam 2] op 15 juli 2022 heeft aangeschreven om te overleggen of één of twee onderzoeksrapporten zouden worden opgemaakt (zie 2.13). Daarbij is (zelfs) aangeboden om het onderzoeksdossier te verstrekken, zodat deze advocaat kon beoordelen of het wenselijk was om één of twee rapporten op te stellen. De advocaat van [eiseres] is niet bij deze discussie betrokken, laat staan dat (ook) hem is aangeboden kennis te nemen van het onderzoeksdossier. Weliswaar is in de betreffende e-mail gesteld dat een vergelijkbaar bericht aan de advocaat van [eiseres] wordt verzonden, maar uit het door [gedaagde] (naar eigen zeggen volledig) overgelegde onderzoeksdossier blijkt dat niet en (de advocaat van) [eiseres] betwist dat dit is gebeurd. Hierbij verdient opmerking dat de e-mail van 15 juli 2022 uitdrukkelijk is gericht aan de advocaat in haar hoedanigheid van raadsvrouw van [naam 1] en [naam 2] en niet (ook) in haar hoedanigheid van raadsvrouw van [naam ziekenhuis] , de opdrachtgever van het onderzoek.
Hieruit volgt dat [gedaagde] , zonder [eiseres] of haar advocaat daarin te kennen, met de advocaat van [naam 1] en [naam 2] heeft overlegd over de vormgeving van de rapportage en zelfs heeft aangeboden om het onderzoeksdossier te verstrekken. [naam 3] ontkent met klem dat dit laatste daadwerkelijk is gebeurd. Gezien het feit dat de advocaat van [naam 1] en [naam 2] in haar e-mail van 6 september 2022 expliciet om toestemming heeft gevraagd om het onderzoeksdossier met haar cliënten te delen (zie 2.15), heeft [gedaagde] op dit punt echter de schijn tegen, in ieder geval wat betreft het verstrekken van het onderzoeksdossier aan de advocaat van [naam 1] en [naam 2] . Of [gedaagde] het onderzoeksdossier tijdens het onderzoek daadwerkelijk aan de advocaat van [naam 1] en [naam 2] heeft verstrekt, hoeft de rechtbank niet vast te stellen om op de vorderingen te beslissen en om tot de volgende conclusies te kunnen komen.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de door [gedaagde] geboden inzagemogelijkheid op 7 oktober 2022 niet toereikend was (zie 4.16), dat [gedaagde] in strijd met artikel 3.9 lid 2 van de klachtenregeling niet heeft gewaarborgd dat alle relevante stukken aan (in ieder geval de advocaat van) [eiseres] werden verstrekt (zie 4.17) en (zelfs) dat achter de rug van [eiseres] om met de advocaat van de beklaagden is gecorrespondeerd over de vorm van de rapportage, waarbij het onderzoeksdossier aan die advocaat is aangeboden (en mogelijk ook is verstrekt; zie 4.18). Hiermee heeft [gedaagde] het essentiële vereiste van hoor en wederhoor in ernstige mate geschonden en de bij het onderzoek betrokken partijen evident niet gelijk behandeld. Dit is onzorgvuldig en ook onrechtmatig jegens [eiseres] , omdat haar hierdoor mogelijkheden zijn ontnomen om haar standpunt meer onderbouwd naar voren te brengen en adequater te reageren op de verklaringen en stellingen van anderen. In dit stadium hoeft niet beoordeeld te worden of de kans dat dit de onderzoeksresultaten in voor [eiseres] nadelige zin heeft beïnvloed groot is; voor het oordeel dat [gedaagde] in dit opzicht onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, is voldoende dat dit niet valt uit te sluiten. Bovendien heeft [eiseres] , geheel los van de mogelijke invloed op de uitkomsten van het onderzoek, er een zelfstandig belang bij dat haar klachten zorgvuldig worden behandeld, dat zij voldoende gelegenheid heeft om te reageren op de onderzoeksresultaten voordat er conclusies worden getrokken en niet in de laatste plaats om wat betreft het verstrekken van informatie op dezelfde manier behandeld te worden als de personen tegen wie haar klachten zijn gericht. Op deze punten is [gedaagde] ernstig tekortgeschoten en heeft zij onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] .
(d) De lange duur van het onderzoek is onzorgvuldig
4.20.
[eiseres] wijst erop dat [gedaagde] haar onderzoek gelet op artikel 3.9 lid 5 van de klachtenregeling binnen zes weken had moeten afronden. In ieder geval heeft [eiseres] er niet mee ingestemd dat het onderzoek zoveel langer zou duren. De zeer lange duur van het onderzoek is aan [gedaagde] te wijten en onrechtmatig jegens [eiseres] .
[gedaagde] benadrukt dat zij direct duidelijk heeft gemaakt dat een termijn van zes weken niet haalbaar was en stelt dat [eiseres] heeft ingestemd met uitstel. Volgens [gedaagde] heeft (de advocaat van) [eiseres] op verschillende momenten veel tijd genomen en kan de lange duur van het onderzoek haar niet worden verweten.
4.21.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde] bij aanvang van het onderzoek duidelijk heeft gemaakt dat de termijn van zes weken uit de klachtenregeling voor haar niet haalbaar was. Dit acht de rechtbank op zichzelf begrijpelijk en is op 22 april 2022 ook aan [eiseres] meegedeeld. Dat zij daar toen niet tegen heeft geprotesteerd, betekent misschien dat [eiseres] geen bezwaar had tegen (enige) vertraging, maar daaruit volgt niet dat [eiseres] ermee heeft ingestemd dat het onderzoek (uiteindelijk) bijna acht maanden zou duren, ruim een half jaar langer dan de klachtenregeling voorschrijft. In dit kader is relevant dat de termijn van zes weken op grond van artikel 3.9 lid 7 van de klachtenregeling alleen kan worden verlengd als de klager (in dit geval [eiseres] ) daarmee instemt.
4.22.
Het is op zichzelf juist dat (de advocaat van) [eiseres] niet steeds snel heeft gereageerd op vragen of wensen van de commissie. Dat de klachten van [eiseres] uiteindelijk pas op 11 maart 2022 zijn geformuleerd, is in zoverre niet relevant dat de termijn van zes weken – ook volgens [eiseres] zelf – toen pas is gaan lopen. Dat dit voor enige vertraging heeft gezorgd omdat een nieuwe secretaris moest worden gezocht, is op zichzelf begrijpelijk. Waarom [eiseres] echter pas na zes weken is gehoord en de andere betrokkenen na ruim twee maanden is daarmee echter niet afdoende verklaard, evenmin als het zomerreces dat de commissie heeft genomen en het gegeven dat [eiseres] pas op 7 oktober 2022 voor de tweede keer is gehoord. Zonder tot in detail op alle over en weer gestelde oorzaken van de vertraging in het onderzoek in te gaan, kan dan ook worden vastgesteld dat [gedaagde] op zijn minst voor een relevant deel verantwoordelijk is voor deze vertraging.
4.23.
De conclusie is dat [eiseres] terecht klaagt over de duur van het onderzoek. Dat de in de klachtenregeling vermelde termijn zonder toestemming van [eiseres] met meer dan een half jaar is overschreden, is jegens haar onzorgvuldig en ook onrechtmatig. [eiseres] heeft er immers recht op en belang bij dat haar klachten met voldoende voortvarendheid worden behandeld en dat de beslistermijn van de klachtenregeling niet met meer dan een half jaar wordt overschreden.
[gedaagde] heeft niet gehandeld in strijd met de AVG
(a) Inleidende overwegingen
4.24.
Dat [eiseres] zich niet tot [gedaagde] heeft gewend met een verzoek tot aanpassing of verwijdering van haar persoonsgegevens en dat [eiseres] geen verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, neemt niet weg dat het haar vrij staat om aan haar eerste vordering mede ten grondslag te leggen dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de AVG.
4.25.
Dat [eiseres] ermee heeft ingestemd dat [gedaagde] als klachtencommissie zou optreden, impliceert in algemene zin dat [eiseres] aan [gedaagde] toestemming heeft verleend om persoonsgegevens van haar te verwerken. De klachtencommissie moest immers [eiseres] en anderen horen, kennis nemen van stukken die mede betrekking hadden op [eiseres] en informatie die onder meer betrekking had op [eiseres] meewegen bij haar advisering. Dat hierbij persoonsgegevens van [eiseres] zijn verwerkt, is onvermijdelijk.
(b) De gang van zaken rond het horen van de vertrouwenspersoon is niet onzorgvuldig
4.26.
[eiseres] acht het onbegrijpelijk en onrechtmatig dat de commissie aan de vertrouwenspersoon vragen heeft gesteld over andere onderwerpen dan de aanrandingen. [eiseres] heeft de vertrouwenspersoon uitsluitend met bettrekking tot de aanrandingen ontslagen van haar geheimhoudingsplicht. De commissie heeft de vertrouwenspersoon echter ook bevraagd over andere onderwerpen en dat is volgens [eiseres] een onrechtmatige inbreuk op haar privacy.
[gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en wijst erop dat de vertrouwenspersoon op verzoek van [eiseres] is gehoord.
4.27.
De rechtbank acht het handelen van [gedaagde] op dit punt niet onrechtmatig. [gedaagde] heeft [eiseres] in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken welke personen volgens haar gehoord zouden kunnen worden door de commissie. Vervolgens heeft [eiseres] onder meer de vertrouwenspersoon genoemd. Daarop heeft [gedaagde] [eiseres] , begrijpelijkerwijs, gewezen op de geheimhoudingsplicht van een vertrouwenspersoon en zich afgevraagd of de vertrouwenspersoon gelet op die plicht relevante informatie aan de commissie zou kunnen en mogen verstrekken (zie 2.12). Vervolgens heeft [eiseres] kenbaar gemaakt dat de vertrouwenspersoon wat haar betreft wordt gehoord over de klacht tegen de RvB dat de melding van [eiseres] over de aanranding niet is onderzocht. Vervolgens schrijft [eiseres] (zie ook 2.12):
“ [naam 5] kan vragen beantwoorden over het gesprek welke wij hierover gehad hebben en het door haar gegeven advies. Met betrekking tot het beroepsgeheim ben ik bereid toestemming te geven dat zij vragen hierover kan beantwoorden.”
4.28.
Ter zitting heeft [eiseres] benadrukt dat zij met “hierover” uitsluitend de aanranding(en) bedoelt – daar ging dit klachtonderdeel immers over – en niet (ook) de andere onderwerpen waarover zij met de vertrouwenspersoon heeft gesproken. Deze uitleg is, mede gezien de nadere uitleg van [eiseres] ter zitting, op zichzelf plausibel. De rechtbank acht de door [eiseres] gekozen formulering echter onvoldoende duidelijk om te oordelen dat de bedoeling van [eiseres] voor [gedaagde] en de vertrouwenspersoon – aan wie deze formulering is voorgehouden aan het begin van haar gesprek met de klachtencommissie – duidelijk had moeten zijn. Deze formulering kan redelijkerwijs ook zo worden opgevat als [gedaagde] en de vertrouwenspersoon hebben gedaan, namelijk dat [eiseres] de vertrouwenspersoon (zonder beperking) toestemming verleent om tegenover [gedaagde] te verklaren over het gesprek met [eiseres] .
Gelet hierop is niet komen vast te staan dat [gedaagde] , door de vertrouwenspersoon (ook) vragen te stellen over andere onderwerpen dan de aanranding(en), heeft gehandeld in strijd met de AVG of anderszins onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld.
(c) Het stellen van volgens [eiseres] niet relevante vragen is niet in strijd met de AVG
4.29.
Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat zij het mede in strijd met de AVG acht dat [gedaagde] aan verschillende personen vragen heeft gesteld die volgens [eiseres] geen rechtstreeks verband houden met de klachten en ook verder niet relevant zijn om die klachten te beoordelen. [eiseres] geeft hier een aantal voorbeelden van, zoals de vraag aan [naam 1] hoe [eiseres] omgaat met mensen in een machtspositie en vragen hoe men [eiseres] als persoon ziet en of zij wel eens boos/emotioneel is. Dit zijn inderdaad vragen waarvan de relevantie niet op voorhand duidelijk is. Daar staat tegenover dat een klachtencommissie een zekere vrijheid heeft om (ook) vragen te stellen die niet rechtstreeks verband houden met de gegrondheid of ongegrondheid van een klachtonderdeel, maar volgens haar (toch) van belang zijn voor de oordeelsvorming, bijvoorbeeld omdat zij een beeld kunnen geven van een situatie of een persoon. Dit is geen vrijbrief om allerlei niet relevante vragen te stellen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] onvoldoende specifiek en per vraag onderbouwd dat deze in redelijkheid niet gesteld had mogen worden en waarom het stellen van deze vraag of het noteren van het antwoord daarop in strijd is met de AVG.
Conclusie
4.30.
De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 5 of 6 van de AVG.
[gedaagde] heeft haar onderzoeksrapport onzorgvuldig opgesteld en daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres]
(a) Het onzorgvuldige onderzoek heeft geleid tot een onzorgvuldig rapport
4.31.
Een onderzoek waarbij in meerdere opzichten niet wordt gehandeld in overeenstemming met het beginsel van hoor en wederhoor en waarbij de klachtencommissie zich op meerdere punten niet houdt aan de toepasselijke klachtenregeling, kan bijna per definitie geen zorgvuldig rapport opleveren dat berust op een deugdelijke grondslag. Dat die deugdelijke grondslag in dit geval ondanks de vastgestelde gebreken in het onderzoek wel aanwezig is, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd gesteld.
Hierna gaat de rechtbank voor de volledigheid nog in op enkele argumenten van [eiseres] die specifiek betrekking hebben op het onderzoeksrapport zelf.
(b) Het gebruik van de maatstaf aannemelijkheid is niet onjuist
4.32.
Voor zover [eiseres] betoogt dat de klachtencommissie ten onrechte heeft getoetst of de feiten die [eiseres] aan haar klachten ten grondslag legt aannemelijk zijn, slaagt haar betoog niet. Ook als de klachtenregeling op dit punt geen duidelijke toetsingsmaatstaf bevat, zal een klachtencommissie moeten onderzoeken of de gebeurtenissen waarop de klacht betrekking heeft daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De maatstaf ‘aannemelijk’ is geen onjuiste maatstaf bij het verrichten van dit onderzoek.
(c) Het onderzoeksrapport bevat verschillende ondeugdelijke redeneringen
4.33.
Ter zitting heeft [eiseres] nader toegelicht dat het rapport van [gedaagde] niet steeds navolgbaar is. De rechtbank betrekt deze nadere toelichting bij de beoordeling, omdat [eiseres] pas betrekkelijk kort voor de zitting de beschikking heeft verkregen over het onderzoeksdossier. [eiseres] wijst erop dat in het rapport wordt gesteld dat het opvallend is dat ook/juist de door de commissie gehoorde personen die bij [naam ziekenhuis] zijn vertrokken positief zijn over [naam 1] . Een van deze personen heeft volgens het gespreksverslag verklaard dat hij het aanvankelijk goed met [naam 1] kon vinden, maar dat dit later anders werd en dat hij ging twijfelen aan haar integriteit. Daargelaten of deze twijfel objectief gezien enige grond heeft, stelt [eiseres] terecht dat het onbegrijpelijk is dat [gedaagde] ondanks deze verklaring zonder enige toelichting of nuancering stelt dat de bij [naam ziekenhuis] vertrokken personen positief zijn over [naam 1] .
4.34.
De door [gedaagde] gevolgde redeneringen zijn ook op sommige andere punten niet begrijpelijk, zoals [eiseres] terecht aanvoert. Dat verschillende gehoorde personen [naam 1] een prettig persoon en een goede leidinggevende vinden en dat [eiseres] door sommige oud-collega’s wordt gezien als –vereenvoudigd gezegd – een openhartig iemand die veel heeft meegemaakt en geen doorsnee collega, zegt in wezen niets over de geloofwaardigheid van de elkaar tegensprekende verklaringen van [naam 1] en [eiseres] . Toch betrekt [gedaagde] dergelijke observaties over personen zonder duidelijke onderbouwing bij de beoordeling van (de aannemelijkheid van) de klachten van [eiseres] .
4.35.
In 2015 heeft [eiseres] , kort na een ontmoeting in de lift van [naam ziekenhuis] , volgens enkele oud-collega’s grappend verklaard dat zij bij de betreffende persoon waarschijnlijk wel het een en ander gedaan zou kunnen krijgen, omdat hij op blond valt. Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk waarom een dergelijke verklaring de mogelijkheid uitsluit (of minder aannemelijk maakt) dat er in de lift – wel degelijk – iets ernstigs is gebeurd, waar [eiseres] zich op dat moment misschien geen raad mee wist en waarover zij (daarom maar) een grap probeerde te maken. De rechtbank kan en zal niet beoordelen wat er in de lift is gebeurd en misschien zal dat nooit meer worden vastgesteld, maar dat neemt niet weg dat [eiseres] terecht klaagt over de betreffende redenering van [gedaagde] in haar rapport.
Vordering 1 zal in het eindvonnis worden toegewezen
4.36.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de overwegingen 4.14 tot en met 4.19, 4.21 tot en met 4.23, 4.31 en 4.33 tot en met 4.35, zal vordering 1 in het eindvonnis worden toegewezen.
Ook vordering 3 zal in het eindvonnis worden toegewezen
4.37.
Het onderzoek en het rapport van [gedaagde] vertonen verschillende ernstige gebreken. Desondanks heeft [naam ziekenhuis] dit rapport onverkort overgenomen, daarover gecommuniceerd en dit rapport overgelegd in de ontslagprocedure tegen [eiseres] . [eiseres] heeft er recht op en belang bij dat (in ieder geval) aan [naam ziekenhuis] duidelijk wordt gemaakt dat het onderzoek en het rapport van [gedaagde] ernstige gebreken vertonen. Het verstrekken van een verklaring aan [naam ziekenhuis] en aan [eiseres] zelf dat [gedaagde] dit rapport intrekt, is daarvoor een passend middel. Aan de inhoud van deze mededeling heeft [eiseres] geen eisen gesteld en de rechtbank kan dus geen daarop betrekking hebbende veroordeling uitspreken. Wel merkt de rechtbank op dat het voor de hand ligt dat [gedaagde] haar intrekkingsbrief aan [naam ziekenhuis] van enige toelichting voorziet. Die toelichting kan bijvoorbeeld inhouden dat de rechtbank in een door [eiseres] aanhangig gemaakte procedure heeft geoordeeld dat het rapport zowel inhoudelijk als wat betreft wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat [eiseres] terecht vordert dat [gedaagde] dit rapport intrekt.
4.38.
[eiseres] heeft belang bij een prikkel tot nakoming van deze veroordeling. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom vaststellen en maximeren zoals in het eindvonnis te vermelden. Daarbij benadrukt de rechtbank dat niets [gedaagde] ervan hoeft te weerhouden om naar aanleiding van dit tussenvonnis over te gaan tot intrekking van haar rapport. In dat geval is een veroordeling met oplegging van een dwangsom misschien niet meer nodig.
Vordering 2 zal in het eindvonnis worden afgewezen, want de rechtbank verwijst de zaak niet naar de schadestaatprocedure
4.39.
De mogelijkheid bestaat dat [eiseres] door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] schade heeft geleden. Aan de voorwaarden voor verwijzing naar de schadestaat is ook verder voldaan. Het wettelijke uitgangspunt is echter dat de rechtbank de schade indien mogelijk in de hoofdprocedure begroot (artikel 612 Rv). Partijen hebben ter zitting desgevraagd verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Omdat partijen zich over de schade nog onvoldoende hebben uitgelaten, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om hierover een akte te nemen. Daarbij is het volgende van belang.
4.40.
Het is naar verwachting niet gemakkelijk om vast te stellen hoeveel schade [eiseres] heeft geleden door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Verder procederen hierover zou voor partijen behoorlijk tijdrovend, kostbaar en intensief kunnen zijn. De rechtbank geeft partijen daarom in overweging om na te denken over de vraag of het mogelijk is om na dit tussenvonnis een regeling te treffen. Als partijen bereid zijn om dat serieus te onderzoeken en daarvoor meer tijd nodig hebben, kunnen zij de rechtbank vragen om de termijnen die de rechtbank hierna zal stellen te verlengen.
4.41.
Als partijen niet tot een regeling komen, mag [eiseres] een akte nemen waarin zij de gestelde schade nader onderbouwt. In die akte zal zij verder moeten toelichten hoe zij door (het onderzoek en rapport van) [gedaagde] in haar eer en goede naam is aangetast en welk bedrag zij in verband hiermee vordert. Als [eiseres] vergoeding van andere vormen van schade vordert, bijvoorbeeld omdat zij meent dat het onderzoek en/of rapport van [gedaagde] nadelige gevolgen heeft gehad voor haar dienstverband bij [naam ziekenhuis] , zal zij dit verder moeten toelichten en in ieder geval moeten ingaan op de betwisting door [gedaagde] van het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de gestelde schade. Met andere woorden, [eiseres] moet dan uitleggen welke schade zij heeft geleden die zij niet had geleden als [gedaagde] niet onrechtmatig had gehandeld. Het staat [eiseres] uiteraard vrij om in haar akte ook andere volgens haar relevante onderwerpen met betrekking tot de gestelde schade naar voren te brengen.
Als partijen niet tot een regeling komen, maar er de voorkeur aan geven om het debat over de schade te voeren nadat het hof heeft geoordeeld in de ontslagprocedure, kunnen zij dat kenbaar maken aan de rechtbank.
4.42.
[gedaagde] mag bij antwoordakte reageren op de akte van [eiseres] . Vervolgens zal de rechtbank beslissen hoe de procedure wordt voortgezet.
Slotopmerkingen
4.43.
De rechtbank zal pas in het (eventuele) eindvonnis beslissen op vordering 1 en 3. Als zij deze vorderingen in dit tussenvonnis al zou toewijzen, bestaat het risico dat er twee procedures naast elkaar gaan lopen, namelijk een procedure bij de rechtbank over de schade en een hoger beroepsprocedure tegen dit vonnis. Dat is niet wenselijk. Zoals in 4.38 al is overwogen, neemt dit niet weg dat [gedaagde] naar aanleiding van dit tussenvonnis al kan besluiten over te gaan tot intrekking van haar rapport.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 15 mei 2024 voor het nemen van een akte door [eiseres] waarin zij de gestelde schade nader onderbouwt;
5.2.
bepaalt dat de zaak vier weken nadat [eiseres] deze akte heeft genomen weer op de rol zal komen voor het nemen van een antwoordakte door [gedaagde] ;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. de Heer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024. [1]

Voetnoten

1.3194/901/1918