ECLI:NL:RBROT:2024:4444

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
C/10/657484 / HA ZA 23-425
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneemovereenkomst tussen MarQant B.V. en [gedaagde] met betrekking tot bouwproject en betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen MarQant B.V. en [gedaagde], handelend onder de naam [naam bedrijf]. MarQant, als aannemer, had een overeenkomst gesloten met [gedaagde], die als opdrachtgever fungeerde, voor de bouw van een nieuw kantoor. De procedure omvatte zowel een conventionele als een reconventionele vordering. MarQant vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl [gedaagde] in reconventie stelde dat MarQant tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en schadevergoeding eiste. De rechtbank oordeelde dat MarQant recht had op betaling van de facturen, omdat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank verwierp de vorderingen van [gedaagde] in reconventie, omdat hij onvoldoende had onderbouwd dat MarQant tekort was geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. De rechtbank legde [gedaagde] op om de openstaande bedragen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten, aan MarQant te betalen. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/657484 / HA ZA 23-425
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
MARQANT B.V.,
gevestigd in Bergen op Zoom,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F. Sanders te Breda,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [naam bedrijf],
wonend in Barendrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.A. Gentile Martin te Haarlem.
Partijen worden hierna MarQant en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 30 augustus 2023 en de daarin vermelde processtukken;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 14 tot en met 20;
  • de aanvullende producties 18 tot en met 21 van [gedaagde];
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 25 januari 2024.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
MarQant is een bouwbedrijf.
2.2.
[gedaagde] drijft eenmanszaak [naam bedrijf], een bouwkundig adviesbureau.
2.3.
Op 11 juni 2021 hebben [gedaagde] (als opdrachtgever) en MarQant (als aannemer) een overeenkomst gesloten over het bouwen van een nieuw pand voor [naam bedrijf] in Rhoon (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald.

Artikel 1 - Het Werk
1.1
Opdrachtgever draagt hierbij in de zin van artikel 7:750 BW lid 1 aan Aannemer op het Werk uit te voeren: Nieuwbouw kantoor [naam bedrijf], Overhoeken III, [adres]
(…)
1.4 Op het Werk is van toepassing de Algemene voorwaarden voor Opdrachtgevers_ MarQant BV_v.20210122 en de UAV 2012. Aanvullingen en afwijkingen op de UAV 2012 zijn opgenomen in zowel de Algemene voorwaarden voor Opdrachtgevers_MarQant BV_ v.20210122 als deze aannemingsovereenkomst. (…) Met ondertekening van deze aannemingsovereenkomst verklaart Opdrachtgever de Algemene voorwaarden voor Opdrachtgevers_MarQant BV_v.20210122 en de UAV 2012 ter hand gesteld te hebben gekregen van Aannemer en de inhoud van deze voorwaarden tot zich te hebben genomen. Opdrachtgever handelt uitdrukkelijk niet als consument maar als natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van een bedrijf.
(…)
Artikel 2 - Aannemingssom
(…)
2.3 in aanvulling op paragraaf 40 UAV 2012 betaalt Opdrachtgever Aannemer de aannemingssom in de volgende termijnen naar gelang de voortgang van het werk, met dien verstande dat (…) 5% van de totale aanneemsom hiervan uitgezonderd blijft en ter zekerheid zal dienen voor Opdrachtgever tot aan de dag dat de onderhoudstermijn verstrijkt:
(…)
termijn 1.15 Bij 100% gereed houtwerk gevel € 40.000,-
(…)
termijn 1.31 Bij start W installateur € 30.000,-
(…)
De mate van gereedkoming van het Werk is ter redelijke beoordeling van Aannemer.
(…)
Artikel 6 - Onderhoudstermijn
De onderhoudstermijn voor het Werk bedraagt drie kalendermaanden, aansluitend op de opleverdatum van het Werk.”
2.4.
Na het sluiten van de overeenkomst is gebleken dat de optelsom van de in artikel 2.3 vermelde termijnbedragen € 12.000,00 te laag uitkomt om de totale aanneemsom te dekken. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat MarQant deze € 12.000,00 en termijn 1.31, samen € 42.000,00, na het verstrijken van de onderhoudstermijn bij [gedaagde] in rekening zal brengen. Partijen duiden deze € 42.000,00 aan als termijn 1.36.
2.5.
Op 13 oktober 2022 heeft [gedaagde] aan MarQant een e-mailbericht gestuurd met als onderwerp “bevindingen vooroplevering”. Dit bericht bevat een bijlage met een aantal foto’s met omschrijvingen.
2.6.
Op 1 november 2022 hebben MarQant en [gedaagde] (beide bladzijden van) een document van twee bladzijden voor akkoord ondertekend. Bovenaan beide bladzijden staat onder meer “Opleverlijst MarQant bv”, “Object Kantoor [naam bedrijf] Rhoon, [adres]” en “Datum oplevering: 1-11-2022”. Dit document vermeldt een aantal punten dat nog afgehandeld moet worden, bevat een overzicht van de aan [gedaagde] verstrekte zaken (onder meer sleutels en afstandsbedieningen) en vermeldt enkele zaken die nog in het bezit zijn van MarQant.
2.7.
Op 22 december 2022 heeft MarQant een factuur van € 48.400,00 (€ 40.000,00 plus € 8.400,00 aan btw) aan [gedaagde] gezonden met vervaldatum 5 januari 2023. Deze factuur bevat de omschrijving “Termijn 1.15: Bij 100% gereed HSB-wanden (gevel)”.
Op 22 december 2022 waren alle gevelmaterialen op de bouwplaats aanwezig en op 17 januari 2023 zijn de laatste sierbalken gemonteerd.
2.8.
Op 2 februari 2023 heeft MarQant een factuur van € 50.820,00 (€ 42.000,00 plus € 8.820,00 aan btw) aan [gedaagde] gezonden met vervaldatum 16 februari 2023. Deze factuur bevat de omschrijving “Termijn 1.36: Bij einde onderhoudstermijn (3 maanden na oplevering)”.
Naar aanleiding van deze factuur heeft [gedaagde] € 10.000,00 aan MarQant betaald.
2.9.
Op 30 maart 2023 heeft (de advocaat van) MarQant [gedaagde] gesommeerd om de nog openstaande factuurbedragen binnen twee weken alsnog te voldoen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de facturen en met buitengerechtelijke kosten. Aan deze sommatie heeft [gedaagde] niet voldaan.
2.10.
Op 24 maart 2023 heeft MarQant beslag gelegd onder de bank en een opdrachtgever van [gedaagde].
2.11.
Op 2 april 2023 heeft [gedaagde] een document opgesteld, door hem overgelegd als productie 11, met omschrijving “Openstaande restpunten aangaande oplevering (…)”. Dit document bevat een aantal foto’s en omschrijvingen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
MarQant vordert na een vermindering van eis – samengevat – dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt tot betaling van:
1) € 48.400,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 5 januari 2023 tot de dag van volledige betaling, waarbij het rentepercentage vanaf 13 april 2023 met twee procentpunten wordt verhoogd;
2) € 40.820,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 februari 2023 tot de dag van volledige betaling, waarbij het rentepercentage vanaf 13 april 2023 met twee procentpunten wordt verhoogd;
3) de buitengerechtelijke incassokosten, de beslagkosten, de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
Aan vordering 1 en 2 legt MarQant ten grondslag dat [gedaagde] zijn betalingsverplichtingen op grond van de overeenkomst moet nakomen door factuur 1.15 en het restant van factuur 1.36 alsnog te voldoen, vermeerderd met rente.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van MarQant in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling voor zover nodig verder ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) voor recht verklaart dat MarQant jegens [naam bedrijf] tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomst en schadeplichtig is jegens [naam bedrijf];
2) MarQant veroordeelt om binnen één maand na het vonnis de overeenkomst na te komen of de (herstel)werkzaamheden “zoals opgenomen onder punt 53 van dit processtuk” uit te voeren, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag, met een maximum van € 55.000,00;
3) MarQant veroordeelt om termijn 1.15 en 1.36 pas te factureren wanneer het overeengekomen werk is afgerond en conform de omschrijving gefactureerd kan worden;
4) MarQant veroordeelt tot vergoeding van de schade die [naam bedrijf] lijdt door het niet nakomen van de overeenkomst, in totaal € 67.134.35 en een stelpost;
5) MarQant veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.6.
Aan vordering 1 legt [gedaagde] ten grondslag dat MarQant het pand niet op de juiste plaats heeft gebouwd en dat MarQant de overeengekomen werkzaamheden ook in andere opzichten niet deugdelijk heeft uitgevoerd. MarQant moet de overeenkomst alsnog nakomen of de gebreken herstellen (vordering 2), waarbij de verwijzing naar punt 53 van de eis in reconventie moet worden gelezen als een verwijzing naar productie 11 van [gedaagde]. Aan vordering 3 legt [gedaagde] ten grondslag dat hij zijn betalingsverplichtingen mag opschorten totdat MarQant de overeenkomst is nagekomen. Ter zitting heeft [gedaagde] hieraan toegevoegd dat hij 5% van de totale aanneemsom mag inhouden. Aan vordering 4 legt [gedaagde] ten grondslag dat MarQant de schade moet vergoeden die hij heeft geleden doordat MarQant haar werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd. Deze schade bestaat uit de kosten van herstelwerkzaamheden. Het gaat om € 36.620,00 aan schilderwerk, € 4.000,00 in verband met de ondeugdelijk uitgevoerde elektrische installatie en € 26.514,35 aan grondwerk (omdat MarQant het pand niet op de juiste plaats heeft gebouwd). Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat hij met de opgevoerde stelpost bedoelt dat het bedrag van € 26.514,35 is ontleend aan een offerte en in werkelijkheid hoger of lager zou kunnen uitvallen.
3.7.
MarQant concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover nodig verder ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Inleiding
4.1.
Omdat de over en weer ingestelde vorderingen nauw met elkaar samenhangen, beoordeelt de rechtbank deze vorderingen grotendeels samen.
4.2.
[gedaagde] wil twee facturen van MarQant niet betalen omdat MarQant de overeenkomst volgens hem niet is nagekomen. Volgens [gedaagde] heeft MarQant het kantoor op de verkeerde plaats gebouwd, waardoor er te weinig ruimte overblijft voor de geplande parkeerplaatsen en aanvullende werkzaamheden nodig zijn om die parkeerplaatsen alsnog te kunnen realiseren. Daarnaast stelt [gedaagde] dat de houten gevel van het kantoor onacceptabele kleurverschillen vertoont, waardoor extra schilderwerkzaamheden nodig zijn. [gedaagde] heeft verder gewezen op een aantal andere (in zijn productie 11 vermelde) gebreken.
MarQant betwist deze stellingen van [gedaagde] gemotiveerd.
4.3.
De rechtbank zal eerst beoordelen of MarQant de overeenkomst is nagekomen en daarna wat dit betekent voor de verschillende vorderingen.
Staat het kantoorgebouw op de goede plaats?
4.4.
[gedaagde] voert aan dat MarQant het kantoor niet op de goede plaats heeft gebouwd. Het is op grond van artikel 150 Rv aan [gedaagde] om dit voldoende te onderbouwen en indien nodig te bewijzen.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat MarQant het kantoor heeft gebouwd op de plaats die de gemeente in het veld heeft gemarkeerd. Volgens [gedaagde] had het op de weg van MarQant gelegen om te controleren of de meting van de gemeente correct was en om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen bij die meting aanwezig te zijn. Achteraf heeft MarQant vastgesteld dat er te weinig ruimte overbleef voor de geplande parkeerplaatsen. Dit had zij voor de bouw al kunnen en moeten vaststellen en zij heeft [gedaagde] hiervoor ten onrechte niet gewaarschuwd.
4.6.
MarQant stelt dat [gedaagde] wel degelijk op de hoogte was van de contacten met de gemeente, maar er zelf voor heeft gekozen om niet bij de meting aanwezig te zijn. Het gebouw is volgens MarQant wel degelijk op de juiste plaats gebouwd. Als er te weinig ruimte is voor de geplande parkeerplaatsen is dat mogelijk een fout van de architect, maar niet van MarQant. Aan MarQant is uitsluitend opgedragen om een kantoor te bouwen, de inrichting van het omliggende terrein is niet haar verantwoordelijkheid. MarQant merkt op dat [gedaagde] ten onrechte doet voorkomen dat hij geen verstand van zaken zou hebben; hij heeft een bouwkundig adviesbureau en is bouwinspecteur bij een gemeente.
4.7.
In de conclusie van antwoord in reconventie heeft MarQant haar e-mailbericht van 17 november 2021 aan de gemeente opgenomen, waarin de start van de werkzaamheden wordt gemeld en MarQant vermeldt dat zij een afspraak wil maken voor het uitzetten van de rooilijnen op het bouwterrein. Een kopie van dit bericht is aan [gedaagde] gezonden. Enkele minuten later corrigeert MarQant een jaartal in haar bericht aan de gemeente en vervolgens, nog steeds op 17 november 2021, stuurt [gedaagde] in reactie hierop een e-mail met een bedankje aan MarQant. [gedaagde] wist dus dat MarQant een afspraak met de gemeente probeerde te maken. Het had in de rede gelegen dat [gedaagde] desgewenst aan MarQant duidelijk had gemaakt dat hij bij de meting aanwezig wilde zijn of daarbij op een andere manier betrokken wilde worden. [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij dit heeft gedaan. Het verwijt van [gedaagde] dat hij niet in de gelegenheid is geweest om bij de meting aanwezig te zijn, is onder deze omstandigheden onterecht.
4.8.
MarQant heeft aan de hand van verschillende producties gemotiveerd betwist dat zij het pand niet op de afgesproken plaats heeft neergezet. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stellingen op dit punt verder te onderbouwen. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Dat partijen achteraf hebben vastgesteld dat er een probleem is met de parkeerplaatsen, betekent niet dat MarQant een fout heeft gemaakt of dat zij [gedaagde] had moeten waarschuwen. In dit verband is van belang dat MarQant heeft gesteld dat (a) de architect een vergissing heeft gemaakt, (b) MarQant niet verantwoordelijk is voor de inrichting van het terrein om het kantoor heen en (c) hoe dan ook geen sprake is van een fout die een waarschuwingsplicht in het leven kan roepen. Op deze stellingen heeft [gedaagde] onvoldoende gereageerd. Dat volgens [gedaagde] met MarQant is gesproken over de parkeerplaatsen en dat documenten aan MarQant zijn verstrekt (punt 3 spreekaantekeningen [gedaagde]), betekent nog niet dat in dit kader een opdracht aan MarQant is verstrekt of dat zij in dit kader anderszins een specifieke verantwoordelijkheid op zich heeft genomen.
4.9.
De conclusie is dat [gedaagde] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat MarQant het kantoor niet op de afgesproken plaats heeft gebouwd of dat MarQant in dit verband een waarschuwingsplicht heeft geschonden. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat MarQant de overeenkomst op dit punt niet is nagekomen.
Leveren de kleurverschillen in de houten gevel een tekortkoming op?
4.10.
[gedaagde] stelt dat in de houten gevel van het kantoor grote kleurverschillen zichtbaar zijn en dat dit een tekortkoming oplevert. Het is op grond van artikel 150 Rv aan [gedaagde] om dit voldoende te onderbouwen en indien nodig te bewijzen.
4.11.
Beide partijen hebben een aanzienlijk aantal foto’s van de houten gevel overgelegd om hun standpunt te onderbouwen. [gedaagde] heeft geen opmerkingen gemaakt over de foto’s van MarQant. MarQant heeft onweersproken opgemerkt dat op de foto’s van [gedaagde] vaak sterk wordt ingezoomd. Deze foto’s zijn naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend. Het gaat er niet om wat iemand zou kunnen opmerken als hij met behulp van fotoapparatuur sterk inzoomt op de gevel, maar wat de gemiddelde bezoeker of voorbijganger ziet als die naar het gebouw kijkt. MarQant merkt terecht op dat hout een natuurproduct is en dat kleurverschillen inherent zijn aan dat product. Dat in de gevel kleurverschillen te zien zijn, levert dan ook niet zonder meer een tekortkoming op.
Bij de conclusie van antwoord in reconventie heeft MarQant als productie 15 de foto overgelegd die op de volgende bladzijde van dit vonnis als eerste is opgenomen. Op deze foto, die door [naam bedrijf] online is gezet, is te zien dat zon en schaduw (logischerwijs) van invloed zijn op het beeld van de gevel, maar zijn afgezien daarvan geen opvallende kleurverschillen in het hout te zien. Op foto’s die MarQant zelf van dichterbij heeft genomen, zoals de tweede foto hieronder, zijn weliswaar kleurverschillen te zien, maar niet zodanig dat sprake is van een tekortkoming, in aanmerking genomen dat hout een natuurproduct is.
Met deze en de andere door haar overgelegde foto’s heeft MarQant het bestaan van een tekortkoming op dit punt gemotiveerd betwist. Het was vervolgens aan [gedaagde] om de gestelde tekortkoming nader te onderbouwen. Dat heeft hij onvoldoende gedaan, mede in aanmerking genomen wat hiervoor is opgemerkt over de foto’s waarbij sterk is ingezoomd.
4.12.
De conclusie is dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat de houten gevel van het gebouw kleurverschillen van betekenis vertoont. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat MarQant de overeenkomst op dit punt niet is nagekomen.
Zijn er andere tekortkomingen? – Is het kantoor opgeleverd?
4.13.
Met verwijzing naar productie 11 stelt [gedaagde] dat MarQant de overeenkomst ook op verschillende andere punten niet is nagekomen. Ook hier geldt dat het op grond van 150 Rv aan [gedaagde] is om de gestelde tekortkomingen voldoende te onderbouwen en indien nodig te bewijzen.
MarQant betwist alle door [gedaagde] gestelde gebreken, maar mocht wel sprake zijn van gebreken, dan kan [gedaagde] volgens MarQant op verschillende gebreken geen beroep meer doen. MarQant voert hiertoe aan dat het kantoor op 1 november 2022 is opgeleverd. Veel punten die [gedaagde] nu naar voren brengt, staan niet op de lijst met opleverpunten, terwijl deze punten op 1 november 2022 volgens MarQant wel zichtbaar waren.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het kantoor op 1 november 2022 en ook daarna niet is opgeleverd.
4.14.
De in 2.6 vermelden feiten laten geen andere conclusie toe dat het kantoor op 1 november 2022 is opgeleverd. Het op beide bladzijden ook door [gedaagde] ondertekende document bevat de termen “opleverlijst” en “datum oplevering”. Bovendien bevat het document een lijst met punten die MarQant nog zal oppakken en een opsomming van aan [gedaagde] overhandigde zaken, waaronder sleutels en afstandsbedieningen. Dit alles wijst erop dat het kantoor op 1 november 2022 is opgeleverd. [gedaagde] heeft niet toegelicht waarom dit ondanks de duidelijke tekst en strekking van het in 2.6 beschreven document anders is. Zijn stelling ter zitting dat het betreffende document onder de handtekeningen een niet ondertekende kolom bevat (punt 20 spreekaantekeningen [gedaagde]) kan hieraan niet afdoen. Zijn stelling dat op 1 november 2022 (slechts) sprake was van een vooroplevering, kan zonder nadere toelichting evenmin worden gevolgd. Daarbij is van belang dat MarQant er terecht op wijst dat in oktober 2022 al een rondgang is gemaakt die door [gedaagde] is aangeduid als een vooroplevering (zie 2.5). [gedaagde] heeft – gezien het feit dat hij een bouwkundig adviesbureau heeft en bouwinspecteur bij een gemeente is; terecht – niet gesteld dat het voor hem niet duidelijk was wanneer sprake is van het opleveren van een werk en wat daarvan de consequenties zijn. Evenmin heeft [gedaagde] gesteld dat (en waarom) hij na oplevering nog een beroep kan doen op gestelde gebreken die bij oplevering zichtbaar zijn en niet op de opleverlijst staan.
4.15.
De conclusie is dat de volgende door [gedaagde] gestelde gebreken – als al sprake zou zijn van gebreken, wat MarQant betwist en in het midden kan blijven – geen tekortkomingen opleveren die tot aansprakelijkheid kunnen leiden, omdat deze punten zichtbaar waren tijdens de oplevering en niet op de lijst met opleverpunten staan. De rechtbank beperkt zich hierbij tot de punten die MarQant in haar conclusie van antwoord in reconventie expliciet en onweersproken als zichtbaar aanmerkt. De nummering in de tabel op de volgende bladzijde van dit vonnis is van [gedaagde], de omschrijvingen zijn ontleend aan MarQant.
1
Serienummer op onderzijde hekwerk/balustrade in het zicht
2
Niet rechte trap-/weltrede
3
Onrechte en onjuiste aansluiting van in twee delen aangebrachte sierbalk
4
Vlekken en verfdruppels op sierbalken
5
Klein gedeelte gevel niet aangebracht conform omgevingsvergunning
6
Onjuiste uitvoering van kleuren op gevel
16
Bolling ter plaatse van de garage
20
Smallere gevelplank en daardoor grotere naden
21
Spuwer die uitsteekt buiten de gevel
4.16.
Verder bevat productie 11 van [gedaagde] een aantal gestelde en door MarQant betwiste gebreken die verband houden met vermeende kleurverschillen in de houten gevel van het kantoor. In 4.10 tot en met 4.12 van dit vonnis ligt besloten dat deze gestelde gebreken geen tekortkoming opleveren. Dit betreft de volgende punten.
7
Kleurverschil sierbalken fonteinzijde
8
Kleurverschil voorbehandelde sierbalken en niet-behandelde afdekdoppen
11
Kleurverschillen tussen planken en sierbalken
12
Kleurverschillen tussen sierbalken en afdekdoppen
17
Kleurverschillen tussen planken en sierbalken
19
Algemene klacht over kleurverschil
4.17.
In reactie op punt 9 van [gedaagde] betwist MarQant dat sprake is van verfdruipers; volgens haar kan ook sprake zijn van vervuiling door neerslag. Hiermee heeft MarQant dit gestelde gebrek gemotiveerd betwist. Op deze betwisting is [gedaagde] niet ingegaan, zodat een tekortkoming niet is komen vast te staan.
4.18.
In reactie op punt 10 van [gedaagde] bevestigt MarQant dat twee sierbalken niet recht onder elkaar zijn aangebracht. Dit is volgens MarQant geen afwijking van het ontwerp en logisch verklaarbaar vanwege de positie van het raam naast de bovenste sierbalk. Volgens MarQant is geen sprake van een gebrek en evenmin van enige schade op dit punt. Hierop is [gedaagde] niet ingegaan, zodat een tekortkoming niet is komen vast te staan.
4.19.
In reactie op punt 13 van [gedaagde], dat ook betrekking heeft op het niet recht onder elkaar aanbrengen van sierbalken, merkt MarQant op dat dit alleen bij extreem inzoomen zichtbaar is en niet zichtbaar is vanaf de begane grond. Van een gebrek is volgens MarQant geen sprake. Hierop is [gedaagde] niet ingegaan, zodat een tekortkoming niet is komen vast te staan.
4.20.
Punt 14 van [gedaagde] heeft betrekking op het op ongelijke hoogte aanbrengen van gevelbalken. Hiervoor geldt hetzelfde als voor punt 13 (zie 4.19).
4.21.
Punt 15 en 18 van [gedaagde] houden in dat de sierbalken en een ander deel van de gevel niet zijn aangebracht conform de omgevingsvergunning. MarQant bevestigt dit, maar licht toe dat dit overeengekomen afwijkingen zijn die het gevolg zijn van een niet aan haar toe te rekenen ontwerpfout. Op deze gemotiveerde betwisting is [gedaagde] niet ingegaan, zodat ook deze gestelde tekortkomingen niet zijn komen vast te staan.
4.22.
Punt 22 tot en met 24 van [gedaagde] houden verband met de plaats van het gebouw. In 4.4 tot en met 4.9 van dit vonnis ligt besloten dat deze gestelde gebreken geen tekortkoming opleveren.
4.23.
In vordering 4 in reconventie ligt besloten dat [gedaagde] ook stelt dat MarQant de overeenkomst niet is nagekomen op het punt van de elektrische installatie. Partijen zijn het erover eens dat de brandmeldinstallatie van het kantoor ten tijde van de oplevering nog niet was aangesloten op een centrale. MarQant stelt dat [gedaagde] zelf verantwoordelijk is voor het realiseren van deze aansluiting en dat hij dit punt na attendering door MarQant heeft opgepakt. [gedaagde] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken, ook niet in punt 16 en 17 van zijn spreekaantekeningen. Ook hier is de conclusie dat de gestelde tekortkoming niet is komen vast te staan.
in reconventie
Conclusie wat betreft vordering 1, 2 en 4
4.24.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat vordering 1 en 2 worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor vordering 4. De door [gedaagde] gestelde schade houdt kort gezegd verband met de houten gevel, de plaats van het kantoorgebouw en de elektrische installatie. Hiervoor is geoordeeld dat op deze punten geen sprake is van een tekortkoming van MarQant, zodat zij voor deze gestelde schade niet aansprakelijk is.
in conventie en in reconventie
Wanneer had [gedaagde] factuur 1.15 en 1.36 moeten betalen? – Rente
4.25.
[gedaagde] zal factuur 1.15 en 1.36 alsnog aan MarQant moeten voldoen. Ter beoordeling staat nog wat de vervaldatum van deze facturen is.
4.26.
[gedaagde] heeft ter zitting opgemerkt dat 5% van de totale aanneemsom op grond van artikel 2.3 van de overeenkomst is uitgezonderd van de overeengekomen termijnbedragen en tot zekerheid zal dienen voor de opdrachtgever totdat de onderhoudstermijn verstrijkt (punt 30 en verder spreekaantekeningen [gedaagde]). Deze opmerking kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Bij het vastleggen van de termijnbedragen in de overeenkomst is geen rekening gehouden met een aftrek van 5% en bovendien is ook in de praktijk geen rekening gehouden met deze aftrek. MarQant heeft immers nooit 5% in mindering gebracht op de termijnbedragen en [gedaagde] heeft daar ook nooit tegen geprotesteerd. Onder deze omstandigheden kan [gedaagde] geen geslaagd (meer) beroep doen op deze bepaling uit de overeenkomst.
4.27.
MarQant heeft factuur 1.15 verzonden voordat de houten gevel volledig gereed was. Weliswaar vermeldt artikel 2.3 van de overeenkomst dat de mate van gereedkoming van het werk ter redelijke beoordeling van de aannemer is, maar deze vermelding is vooral relevant voor termijnen die gefactureerd mogen worden als een onderdeel van het werk voor een gedeelte gereed is, bijvoorbeeld voor 50%. In dat geval zijn interpretatieverschillen mogelijk. Dat geldt in veel mindere mate voor termijn 1.15, die gefactureerd mocht worden als de houten geval voor 100% gereed was. Dat was op de factuurdatum niet het geval. Dat alle materialen op de factuurdatum op de bouwplaats aanwezig waren, zoals MarQant benadrukt, is daarvoor onvoldoende. Omdat MarQant stelt en [gedaagde] niet betwist dat de laatste houten geveldelen op 17 januari 2023 zijn aangebracht, mocht termijn 1.15 vanaf die datum gefactureerd worden.
4.28.
MarQant stelt subsidiair dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om factuur 1.15 uiterlijk veertien dagen na 17 januari 2023 alsnog te voldoen. [gedaagde] heeft dat ter zitting betwist door te stellen dat MarQant alsnog een correcte factuur met een correcte vervaldatum had moeten uitbrengen (punt 9 spreekaantekeningen [gedaagde]). De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Het werk aan de gevel was op 17 januari 2023 gereed, zodat termijn 1.15 op die datum gefactureerd mocht worden. [gedaagde] is weliswaar niet tevreden over de kwaliteit van de werkzaamheden, maar in dit vonnis is geoordeeld dat hij onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van een tekortkoming van MarQant. [gedaagde] heeft ook niet verder toegelicht waarom het verzenden van een nieuwe factuur in deze situatie vereist zou zijn. Het had daarom op zijn weg gelegen om factuur 1.15 binnen veertien dagen na 17 januari 2023 alsnog te voldoen. Gelet hierop is de gevorderde en niet specifiek betwiste wettelijke handelsrente over termijn 1.15 toewijsbaar vanaf 1 februari 2023, de vijftiende dag na 17 januari 2023.
4.29.
Voor zover vordering 1 van MarQant zo moet worden begrepen dat zij ook bij toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente aanspraak maakt op de in § 45 lid 2 UAV 2012 bedoelde verhoging met twee procentpunten wordt deze vordering afgewezen, omdat deze bepaling uitsluitend van toepassing is op een veroordeling tot betaling van de (gewone) wettelijke rente.
4.30.
Gelet op 2.4 en 4.14 van dit vonnis mocht MarQant termijn 1.36 op 2 februari 2023 bij [gedaagde] in rekening brengen en was [gedaagde] gehouden het factuurbedrag uiterlijk op 16 februari 2023 te voldoen. De wettelijke handelsrente over het niet betaalde gedeelte van deze factuur wordt dan ook toegewezen met ingang van 17 februari 2023. De (wellicht ook) in het kader van vordering 2 gewenste verhoging met twee procentpunten is gelet op 4.29 van dit vonnis.
Conclusie wat betreft vordering 1 en 2 van MarQant en vordering 3 van [gedaagde]
4.31.
De conclusie is dat vordering 3 van [gedaagde] wordt afgewezen en dat vordering 1 en 2 van MarQant worden toegewezen zoals in de beslissing te vermelden.
in conventie
Buitengerechtelijke incassokosten
4.32.
Gelet op de sommatiebrief van 30 maart 2023 staat vast dat MarQant buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Het bedrag van deze kosten wordt met toepassing van de wettelijke staffel forfaitair vastgesteld op (€ 875,00 plus 1% van (€ 89.220,00 min € 10.000,00)) is € 1.667,20. De gevorderde wettelijke rente over deze kosten is toewijsbaar.
Proceskosten
4.33.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten van MarQant (exclusief nakosten) worden begroot op:
- beslagexploten € 443,73 (€ 221,57 plus € 222,16)
- dagvaarding € 110,55
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
€ 3.642,00(3 punten* × tarief € 1.214,00)
Totaal € 7.033,28
* steeds 1 punt voor het beslagrekest, de dagvaarding en de mondelinge behandeling.
4.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
Proceskosten en nakosten
4.35.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De samenhang tussen conventie en reconventie is zodanig dat dit moet leiden tot toepassing van factor 0,5. De proceskosten van MarQant (exclusief nakosten) worden begroot op € 1.214,00 aan salaris advocaat (2 punten × tarief € 1.214,00 × factor 0,5).
in conventie en in reconventie
4.36.
De nakosten (voor conventie en reconventie samen) worden begroot op € 278,00 exclusief de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing.
4.37.
Gelet op het voorgaande worden de proceskosten van MarQant in totaal begroot op (€ 7.033,28 plus € 1.214,00 plus € 278,00 is) € 8.525,28, exclusief de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing.
in conventie
4.38.
De uitsluitend in conventie gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om € 48.400,00 (factuur 1.15) aan MarQant te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 1 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om € 40.820,00 (het restant van factuur 1.36) aan MarQant te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 17 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om € 1.667,20 aan buitengerechtelijke kosten aan MarQant te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 8.525,28, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet hij € 92,00 extra aan MarQant betalen, plus de kosten van betekening;
in conventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van € 7.311,28 als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
in conventie en in reconventie
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.5 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024. [1]

Voetnoten

1.3194/3310