ECLI:NL:RBROT:2024:4440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 24/353 en FT RK 24/354 en FT RK 24/355 en FT RK 24/356
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van schuldenaren in het kader van de Faillissementswet

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, die onder budgetbeheer staan, een moratorium hebben aangevraagd op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekers, die voldoende inkomen hebben om hun huur te betalen, hebben op 12 april 2024 een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis tot ontruiming van hun woning was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject willen doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de verhuurder, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft daarom het verzoek toegewezen en de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2] & [nummer 3] – [nummer 4]
uitspraakdatum: 8 mei 2024
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 12 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 12 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 2 mei 2024.
GGN heeft op 30 april 2024 namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 2 mei 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • verzoekster;
  • de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
Stichting 3B Wonen, gevestigd te Bergschenhoek (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft een inkomen uit onderneming van (ongeveer) € 2.500,- netto en verzoekster heeft een WIA-uitkering van € 625,- bruto per maand. De kale huur bedraagt € 902,-. De huur van april en mei 2024 zijn betaald. Verzoekers zullen hun inkomsten laten overmaken op een betalingsrekening van schuldhulpverlening, waardoor voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen tijdig kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij veel werk heeft en dat de vooruitzichten goed zijn. Dit in tegenstelling tot de achterliggende coronaperiode.

3.Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift van 30 april 2024 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek. Verweerster stelt hierbij als voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden betaald. Ook stelt verweerster de voorwaarde dat verzoekers gedurende het moratorium mee werken aan het schuldhulpverleningstraject.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 januari 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 25 maart 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 16 april 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 31 januari 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekers hebben voldoende inkomen om de huur maandelijks te voldoen. Verzoekers hebben de lopende huur betaald voor de maanden april en mei 2024. Daarnaast staan verzoekers onder budgetbeheer. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 31 januari 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 12 april 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.