ECLI:NL:RBROT:2024:4432

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
C/10/677345 / KG ZA 24-335
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot exclusief gebruik van de gezamenlijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben ex-partners een geschil over het gebruik van hun gezamenlijk eigendom, een woning. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad en hebben op 12 december 1994 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Na de beëindiging van hun relatie op 14 september 2023, heeft de man de woning verlaten en woont sindsdien bij zijn oom, terwijl de vrouw in de woning is gebleven. De man vordert in conventie het exclusieve gebruik van de woning, terwijl de vrouw in reconventie vordert dat zij het gebruik van de woning behoudt.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen en die van de vrouw toegewezen. De rechter oordeelt dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die pleiten voor het toekennen van het gebruik van de woning aan de man. Beide partijen hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen, maar de rechter concludeert dat de vrouw op dit moment meer recht heeft op het gebruik van de woning. De man heeft weliswaar gesteld dat het niet in het belang van de vrouw is om de woning toegewezen te krijgen, maar de rechter oordeelt dat de financiële situatie van beide partijen hen in staat stelt om tijdelijk elders onderdak te regelen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/677345 / KG ZA 24-335
Vonnis in kort geding van 14 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. N. Gierdharie te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P. de Boom te Barendrecht.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 19 april 2024, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 en 2;
  • de aanvullende producties 8 tot en met 10 van de man.
1.2.
Op 30 april 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Op 12 december 1994 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. Zij hebben geen kinderen.
2.2.
De samenlevingsovereenkomst bepaalt dat er een gemeenschappelijk vermogen bestaat en dat daartoe in beginsel alle goederen van partijen behoren.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning aan [adres] (hierna: de woning). Op naam van de man staan daarnaast de aandelen in twee vennootschappen, [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
2.4.
De relatie tussen partijen is op 14 september 2023 beëindigd. De man heeft op 17 september 2023 de woning verlaten en woont sindsdien bij zijn oom. De vrouw is in de woning blijven wonen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert samengevat - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. dat de man, bij uitsluiting van de vrouw, het voortgezet gebruik en bewoning zal hebben van de woning, met bepaling dat de vrouw deze woning moet verlaten en niet meer mag betreden;
Subsidiair:
dat de man, bij uitsluiting van de vrouw, het voortgezet gebruik en bewoning zal hebben van de woning, met bepaling dat de vrouw deze woning moet verlaten en niet meer mag betreden voor de duur dat de vrouw sinds 14 september 2023 de woning alleen heeft bewoond, met bepaling dat de vrouw de woning moet verlaten en niet meer mag betreden;
Zowel primair als subsidiair:
de vrouw te veroordelen om de woning, uiterlijk binnen 4 weken na betekening van dit vonnis te verlaten en niet meer te betreden met machtiging aan de man om dit vonnis door een deurwaarder te laten executeren.
3.2.
De vrouw voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert samengevat - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het voorgezet gebruik en de bewoning van de woning aan de vrouw wordt toegekend, alsmede dat het gebruik van de inboedel aan de vrouw wordt toegekend, met bepaling dat de man deze woning niet meer mag betreden, een en ander behoudens met voorafgaande toestemming van de vrouw, tot het moment dat in de door de man aanhangig te maken bodemprocedure is beslist over de verdeling van de woning, met veroordeling van de man in de proceskosten.
4.2.
De man voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie behandelt de voorzieningenrechter deze gezamenlijk.
Spoedeisend belang
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat partijen een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Van hen kan niet worden verlangd dat zij een bodemprocedure afwachten. Partijen hebben immers hun relatie definitief beëindigd en het staat niet ter discussie dat sprake is van zodanige spanningen dat zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven.
Inhoudelijk
5.3.
De woning is gemeenschappelijk eigendom en geen van partijen heeft meer recht op de woning dan de ander. Weliswaar stelt de man dat partijen al hebben afgesproken dat de woning aan hem zal worden toebedeeld, maar een dergelijke afspraak is niet aannemelijk geworden. De man lijkt dit te onderkennen doordat hij stelt dat de vrouw alleen afspraken wil maken als er een package-deal gesloten wordt. Een dergelijke package-deal zou volgens de vrouw ook de aandelen in de onder 2.3 genoemde vennootschappen moeten betreffen, wat de man betwist. Daarmee lijkt van overeenstemming nog geen sprake.
5.4.
Omdat duidelijk is dat partijen niet meer samen in de woning kunnen wonen, zal de voorzieningenrechter een ordemaatregel nemen. Die maatregel is geldig gedurende de duur van de bodemprocedure en dus naar zijn aard bedoeld voor een beperkte periode. Bepalend in dit kort geding is de vraag welke partij op dit moment en voor de duur van de bodemprocedure het meeste belang heeft bij de woning. Daarover valt het volgende te zeggen.
5.5.
Er zijn geen kinderen met wiens belangen rekening gehouden moet worden. Beide partijen zijn meerderjarig en er zijn geen medische redenen waarom de man of de vrouw voorrang zou moeten krijgen. Ook het werk van partijen is, hoewel de vrouw dat anders ziet, geen reden om te oordelen in het voordeel van de een of de ander. Partijen geven beiden aan dat zij nergens anders terecht kunnen. Dat is in zoverre niet juist omdat er voldoende financiële middelen zijn om tijdelijk onderdak elders te regelen (zie hierna). Wel is duidelijk dat voor beide partijen geldt dat onderdak bij familie, zo al mogelijk, geen ideale optie is. Dit geldt echter voor beide partijen, zodat dit geen doorslaggevende rol geeft in de belangenafweging.
5.6.
Beide partijen hebben op dit moment geen of slechts beperkte inkomsten. Zij hebben echter allebei spaargeld, ongeveer € 120.000,00 per persoon. Ieder van hen moet daarom in staat worden geacht om tijdelijk onderdak elders te kunnen betalen, desnoods in een hotel of een airbnb. Toch is de financiële armslag van partijen niet gelijkwaardig. De man had in de afgelopen jaren als zzp’er een fors hoger inkomen dan de vrouw. De man heeft weliswaar onbetwist gesteld dat hij op dit moment als zzp’er zonder opdracht zit, maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat hij in de toekomst geen nieuwe opdrachten zal krijgen. Dat op dit moment spaargeld moet worden ingeleverd, lijkt zo bezien minder bezwaarlijk voor de man dan voor de vrouw.
5.7.
De man heeft gesteld dat het niet in het belang van de vrouw is om de woning toebedeeld te krijgen omdat zij dan een gebruikersvergoeding aan hem zal moeten betalen voor het exclusieve gebruik van de woning. Uiteindelijk is dat echter een post die mee te nemen valt in de uiteindelijke verdeling in de bodemzaak.
5.8.
Al met al is er geen zwaarwegende omstandigheid komen vast te staan die ervoor pleit dat in dit kort geding in het voordeel van de ene partij of de andere partij wordt beslist. Omdat er wel een keuze gemaakt moet worden, wordt doorslaggevend dat het op korte termijn voor de man minder bezwaarlijk lijkt te zijn op zijn spaargeld in te teren dan voor de vrouw om op haar spaargeld in te teren. De vorderingen van de man worden daarom afgewezen en die van de vrouw toegewezen op de wijze zoals hierna verwoord.
Proceskosten
5.9.
Deze zaak hangt samen met de afwikkeling van de relatie die partijen met elkaar hebben gehad. De voorzieningenrechter sluit daarom aan bij het uitgangspunt in familierechtelijke zaken dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Er is geen aanleiding om daarvan af te wijken. Dit betekent dat beide partijen in conventie en in reconventie hun eigen proceskosten moeten betalen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.3.
bepaalt dat de vrouw het voorgezet gebruik en de bewoning van de woning staande en gelegen aan het adres [adres] heeft, alsmede het gebruik van de zich in deze woning bevindende inboedel, met bepaling dat de man deze woning niet meer mag betreden, een en ander behoudens met voorafgaande toestemming van de vrouw, tot het moment dat in de door de man aanhangig te maken bodemprocedure is beslist over de verdeling van de woning;
6.4.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.
[3070/1876]