ECLI:NL:RBROT:2024:4426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
10/960155-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak betreffende wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïne-invoer en omkoping

In deze ontbindingszaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en omkoping. De vordering van de officier van justitie strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van €90.030,81 en de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De procedure vond plaats op 18 juni 2018 en 19 april 2024, waarbij de verdachte, zijn raadsman mr. R.C. Vermeer, en de officier van justitie mr. T.M. Rethmeier aanwezig waren. De officier van justitie heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat er bij de veroordeelde geldbedragen zijn aangetroffen die overeenkomen met de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft in de strafzaak beslist dat een bedrag van €80.850,- verbeurd wordt verklaard, wat betekent dat er onvoldoende strafrechtelijk belang meer is bij de ontnemingsvordering.

De rechtbank heeft uiteindelijk de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de jongste rechter buiten staat waren om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/960155-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. R.C. Vermeer, advocaat te Rhenen.

1.Procedure

De vordering is – gelijktijdig met de samenhangende strafzaak – behandeld op de terechtzitting van 18 juni 2018 (regie) en 19 april 2024 (inhoudelijk). De verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie mr. T.M. Rethmeier zijn op laatstgenoemde terechtzitting op de vordering gehoord.

2.Vordering

De vordering van de officier van justitie – zoals deze na wijziging is komen te luiden – strekt tot:
- het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht op een bedrag van €90.030,81;
- het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. Bij de veroordeelde zijn geldbedragen aangetroffen en in beslag genomen. Een bedrag van €80.850,00 is door middel van het strafbare feit verkregen en komt min of meer overeen met de ontnemingsvordering. In de strafzaak is gevorderd het bedrag van € 80.500,- verbeurd te verklaren. Als de rechtbank deze vordering toewijst, dan is er onvoldoende strafrechtelijk belang meer bij de ontnemingsvordering.

4.Standpunt verdediging

De raadsman heeft naar aanleiding van het standpunt van de officier van justitie geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering.

5.Beoordeling

De rechtbank heeft in de strafzaak beslist dat een bedrag van €80.850,- verbeurd wordt verklaard omdat dit bedrag door middel van de strafbare feiten waarop de ontnemingsvordering betrekking heeft, is verkregen. Nu de officier van justitie ervan uitgaat dat het voordeel al in voldoende mate door de verbeurdverklaring is ontnomen is er onvoldoende strafrechtelijk belang meer bij de ontnemingsvordering. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.