ECLI:NL:RBROT:2024:4426
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontnemingszaak betreffende wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïne-invoer en omkoping
In deze ontbindingszaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betreft een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en omkoping. De vordering van de officier van justitie strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van €90.030,81 en de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De procedure vond plaats op 18 juni 2018 en 19 april 2024, waarbij de verdachte, zijn raadsman mr. R.C. Vermeer, en de officier van justitie mr. T.M. Rethmeier aanwezig waren. De officier van justitie heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, omdat er bij de veroordeelde geldbedragen zijn aangetroffen die overeenkomen met de ontnemingsvordering. De rechtbank heeft in de strafzaak beslist dat een bedrag van €80.850,- verbeurd wordt verklaard, wat betekent dat er onvoldoende strafrechtelijk belang meer is bij de ontnemingsvordering.
De rechtbank heeft uiteindelijk de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de jongste rechter buiten staat waren om het vonnis mede te ondertekenen.