ECLI:NL:RBROT:2024:4422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
10/960155-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en niet-ambtelijke omkoping

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 138 kilogram cocaïne en niet-ambtelijke omkoping. De verdachte, werkzaam als onderhoudsmonteur bij Europe Container Terminals, heeft in de periode van mei tot juni 2017 handelingen verricht die verband hielden met de invoer van cocaïne. De officier van justitie eiste een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was en dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van €80.850,- verbeurd. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat invloed had op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960155-17
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. R.C. Vermeer, advocaat te Rhenen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op het opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.M. Rethmeier heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, bij het niet of niet volledig verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van €80.850,-.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Op de terechtzitting is gebleken dat het openbaar ministerie in de zaak van één van de medeverdachten de eigen niet-ontvankelijkheid heeft gevorderd. De rechtbank heeft de officier van justitie ook niet-ontvankelijk verklaard. Het openbaar ministerie heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door wel tot vervolging van de verdachte over te gaan.
Beoordeling
De officier van justitie heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van gelijke gevallen. De officier van justitie heeft op de zitting opgemerkt dat bij de door de verdediging bedoelde medeverdachte sprake was van een andere verdenking en dat die medeverdachte, anders dan de verdachte, langdurig in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verdediging heeft dit niet weersproken.
De door de officier van justitie genoemde medeverdachte is ook niet terug te vinden in het dossier dat de rechtbank in de onderhavige zaak tegen de verdachte ter beschikking heeft. Daarom kan ook niet ten gronde worden beoordeeld of sprake is van gelijke gevallen.
Er wordt dus geen aanleiding gezien om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.

5.Bewijs en bewezenverklaring

In bijlage II is een opgave opgenomen van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode 1 mei 2017 tot en
met 30 juni 2017 te Rotterdam en te Schiedam en te Vlaardingenanders dan als ambtenaar, immers als onderhoudsmonteur/medewerker technische dienst, werkzaam in dienstbetrekking bij Europe Container
Terminals, gevestigd op de Maasvlakte in Rotterdam, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in strijd met zijn plicht in zijn dienstbetrekking heeft gedaan ,
meermalen (5 maal),
- in (1 maal in) mei 2017 en- in (4 maal in) juni 2017
een gift heeft aangenomen van in totaal ongeveer 70.000,- euro;
2.
hij in de periode 1 mei 2017 tot en met 24 mei 2017 te Rotterdam en te Schiedam, tezamen en in vereniging met een ander om een feit als bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te plegen,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 138 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
en een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
immers heeft hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders,
opzettelijk- een persoon afgezet bij een container gelegen op het ECT-terrein op de
Maasvlakte te Rotterdam, waarvan verdachte en zijn mededader vermoedden
dat voornoemde partij cocaïne zich daarin bevond en- een mededader gewaarschuwd voor controle aan de poort van het
ECT-terrein en
- een persoon opgehaald uit een container gelegen op het ECT-terrein op de
Maasvlakte te Rotterdam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan, een gift aannemen, meermalen gepleegd.
2.
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en een ander gelegenheid tot het plegen van het feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering (hoofd)straf

Algemeen
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Gepleegde feiten
De verdachte heeft samen met iemand anders voorbereidingshandelingen getroffen voor de invoer van 138 kilogram cocaïne, afkomstig uit Peru. Hij is door een medeverdachte benaderd om, binnen zijn functie als onderhoudsmonteur bij Europe Container Terminals (ECT), behulpzaam te zijn bij het vervoeren van zgn. uithalers. Hiertoe heeft hij een uithaler in totaal twee keer bij de aangegeven containers afgezet op het ECT-terrein op de Maasvlakte. Daarnaast heeft hij de uithaler middels PGP-berichten van informatie voorzien, zodat de uithaler het terrein onopvallend kon verlaten. Deze handelingen heeft de verdachte binnen zijn dienstverband en in ruil voor aanzienlijke geldbedragen uitgevoerd, zodat hij zich hiermee ook schuldig heeft gemaakt aan passieve niet-ambtelijke omkoping.
Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de internationale drugshandel. Harddrugs vormen een groot gevaar voor de volksgezondheid. De handel in harddrugs gaat bovendien vaak direct dan wel indirect gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit, met alle ernstige gevolgen van dien. Dit vergroot de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen daarnaast misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever in hem heeft gesteld.
Persoon verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 maart 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook nadien zijn door de verdachte geen strafbare feiten meer gepleegd
De verdachte heeft oprechte spijt betuigd en lijkt zijn leven inmiddels weer op orde te hebben.
Overschrijding redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond binnen twee jaar. Bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak, kunnen aanleiding zijn om daarvan af te wijken. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 9 januari 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 6 jaren verstreken. Omdat er in deze zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden, betekent dit dat de redelijke termijn in zeer aanzienlijke mate is overschreden.
Slotsom
Gezien de aard en ernst van de gepleegde delicten zou in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf onontkoombaar zijn geweest. Daartoe zal echter niet worden overgegaan, gezien de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en gezien de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Die staf wordt passend en geboden geacht.
Het wordt niet nodig geacht om daarnaast, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ook nog een taakstraf op te leggen.

9.Motivering verbeurdverklaring

Het in beslag genomen geldbedrag van €80.850,- zal worden verbeurd verklaard.
Het bedrag behoort aan de verdachte toe, hij kan het ten eigen bate aanwenden en het is geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 60 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de onder 1 bewezenverklaarde feiten:
het inbeslaggenomen geldbedrag van €80.850,- (tachtigduizendachthonderdvijftig euro)
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J. van de Klashorst rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 01 mei 2017 tot en
met 30 juni 2017, te Rotterdam en/of te Schiedam en/of te Vlaardingen, althans
in Nederland, anders dan als ambtenaar, immers als onderhoudsmonteur/medewerker technische dienst, in ieder geval werkzaam in dienstbetrekking bij Europe Container
Terminals gevestigd op de Maasvlakte in Rotterdam, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten,
meermalen (5 maal), in elk geval
- in of omstreeks (eind) mei 2017 en/of
- in of omstreeks (4 maal in) juni 2017
een gift en/of belofte heeft aangenomen en/of gevraagd van in totaal ongeveer 70.000,- euro, althans een of meer (contante) geldbedragen;
2.
hij in of omstreeks de periode 01 mei 2017 tot en met 24 mei 2017 te Rotterdam en/of te Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet te plegen, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van ongeveer 138 kilogram cocaïne, althans een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel
als vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daarbij gelegenheid middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
zich of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
(een) voorwerp(en), vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat
zij bestemd zijn tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s),
(opzettelijk)
- een persoon afgezet bij een container gelegen op het ECT-terrein op de
Maasvlakte te Rotterdam, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) vermoedden
dat voornoemde partij cocaïne zich daarin bevond en/of
- een of meer mededader(s) gewaarschuwd voor controle aan de poort van het
ECT-terrein en/of
- een persoon opgehaald uit een container gelegen op het ECT-terrein op de
Maasvlakte te Rotterdam en/of
- een (USB-)kabel afgegeven aan een persoon (op het ECT-terrein);