ECLI:NL:RBROT:2024:4420

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
71/205717-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en niet-ambtelijke omkoping

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 138 kilogram cocaïne en niet-ambtelijke omkoping. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het rekruteren van een medewerker van Europe Container Terminals (ECT) om illegale werkzaamheden te verrichten in ruil voor aanzienlijke geldbedragen. De verdachte heeft de medewerker in totaal ongeveer € 70.000 betaald voor zijn medewerking aan de drugshandel. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak aanzienlijk is overschreden, wat heeft geleid tot de beslissing om een voorwaardelijke straf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, maar heeft hem vrijgesproken van andere beschuldigingen die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van de drugshandel op de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 71/205717-22
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.M. Rethmeier heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, bij het niet of niet volledig verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar en tot een geldboete van €20.000,-.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie gevorderd. Op de terechtzitting is gebleken dat het openbaar ministerie in de zaak van een medeverdachte de eigen niet-ontvankelijkheid heeft bepleit. De rechtbank heeft de officier van justitie ook niet-ontvankelijk verklaard. Het openbaar ministerie heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door wel tot vervolging van de verdachte over te gaan.
Beoordeling
De officier van justitie heeft gemotiveerd betwist dat er sprake is van gelijke gevallen. De officier van justitie heeft op de zitting opgemerkt dat bij de door de verdediging bedoelde andere verdachte sprake was van een andere verdenking en dat die andere verdachte, anders dan de verdachte, langdurig in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verdediging heeft dit niet weersproken.
De door de officier van justitie genoemde andere verdachte is niet terug te vinden in het dossier dat de rechtbank in de zaak tegen de verdachte ter beschikking heeft. Daarom kan ook niet ten gronde worden beoordeeld of sprake is van gelijke gevallen.
Er wordt dus geen aanleiding gezien om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.

5.Bewijs en bewezenverklaring

Bewijsverweer feiten 1 en 2
De verdediging vindt dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden. Het bewijs is hoofdzakelijk gebaseerd op de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Deze verklaringen zijn, gezien de eigen positie van [medeverdachte] in deze zaak, mogelijk onbetrouwbaar. Het aangedragen steunbewijs voor deze verklaringen bestaat uit PGP- en WhatsApp-gesprekken die de tenlastelegging onvoldoende dekken en bovendien gedeeltelijk buiten de tenlastegelegde periode vallen. Er moet daarom integrale vrijspraak volgen.
Beoordeling bewijsverweer feiten 1 en 2
Het verweer wordt verworpen. Op grond van na te noemen bewijsmiddelen is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde feiten.
Het bewijs volgt voor een belangrijk deel uit de verklaringen die de medeverdachte [medeverdachte] bij de politie en op de terechtzitting heeft afgelegd. Die verklaringen komen er - kort
gezegd - op neer dat de verdachte medeverdachte [medeverdachte] heeft gerekruteerd en omgekocht om vanuit zijn functie bij ECT Delta zgn. uithalers van containers met cocaïne op het haventerrein te vervoeren. [medeverdachte] zou veelvuldig contact hebben gehad met de verdachte via WhatsApp en met de door de verdachte aan [medeverdachte] verstrekte PGP-telefoon. De verdachte zou [medeverdachte] als beloning vijf keer tijdens ontmoetingen geldbedragen van in totaal € 70.000 hebben betaald.
De rechtbank vindt de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar. [medeverdachte] heeft vanaf zijn eerste verhoor openheid van zaken gegeven en consistent en gedetailleerd verklaard over de rol van de verdachte, maar ook over zijn eigen betrokkenheid bij de ernstige strafbare feiten. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] vinden bovendien op belangrijke onderdelen steun in de WhatsApp-gesprekken die hij met de verdachte heeft gevoerd, bijvoorbeeld over de ontmoetingen die de verdachte en de medeverdachte hebben gehad om de afgesproken geldbedragen in ontvangst te nemen. Ook in de verstuurde PGP-berichten ziet de rechtbank steun voor de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] . Hoewel de PGP-berichten die zich in het dossier bevinden grotendeels betrekking hebben op een periode buiten de tenlastegelegde periode, bieden zij wel steun voor de verklaring van [medeverdachte] dat hij voor de verdachte tegen betaling illegale werkzaamheden op het haventerrein verrichtte. Dat de verdachte de persoon was met wie [medeverdachte] via de PGP-telefoon communiceerde volgt niet alleen uit de verklaring van [medeverdachte] en de inhoud van de PGP-berichten, maar tevens uit het feit dat de telefoon die in gebruik was bij de verdachte zich omstreeks het tijdstip van een van de ontmoetingen tussen de verdachte en [medeverdachte] in de directe omgeving van de afspraaklocatie bevond. De verklaringen van [medeverdachte] ten aanzien van zijn werkzaamheden op de ECT Delta Terminal op 23 en 24 mei 2017 alsmede 27 juni 2017 vinden eveneens steun in de Whatsapp-berichten. Hieruit blijkt immers dat er, voorafgaand aan de werkzaamheden, afspraken gemaakt worden over de uitbetaling hiervan. Bovendien valt uit de gesprekken af te leiden dat er na de verrichte werkzaamheden, op 25 mei 2017, een ontmoeting voorgesteld wordt voor het overhandigen van het geldbedrag. De WhatsApp-gesprekken bieden aldus steun aan de verklaringen van [medeverdachte] .
Bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de voor het bewijs redengevende inhoud van wat hiervoor is opgemerkt, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode 1 mei 2017 tot en met 30 juni 2017 te Rotterdam en te Vlaardingen en te Schiedam en te Maasland (gemeente Midden-Delfland)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens [medeverdachte] die, anders dan als ambtenaar, immers als onderhoudsmonteur/medewerker technische dienst, werkzaam in dienstbetrekking bij Europe Container Terminals gevestigd op de Maasvlakte in Rotterdam, naar aanleiding van hetgeen voornoemde [medeverdachte] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan
meermalen (5 maal)
-in (eind) mei 2017 en
-in juni 2017
gift) , heeft
gedaan, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 70.000,- euro
heeft betaald, , van die aard en onder zodanige omstandigheden, dat hij, verdachte en
zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten aannemen dat voornoemde [medeverdachte]
handeldein strijd met zijn plicht;
2.
hij in de periode 1 mei 2017 tot en met 24 mei 2017 te Rotterdam en
te Schiedam en te Vlaardingen en te Maasland (gemeente Midden-Delfland)tezamen en in vereniging met anderen
om een feit als bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te plegen,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 138 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst 1, voor te bereiden en te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen mede te plegen een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen
van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers hebben hij, verdachte en een of meer van zijn mededader(s),
opzettelijk- een medewerker van Europe Container Terminals (hierna: ECT), te weten [medeverdachte]
, gerekruteerd, althans benaderd en (vervolgens) gevraagd om
werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de uithaal van één of meer partijen
verdovende middelen op het ECT-terrein op de Maasvlakte te Rotterdam, althans
om zaken te doen en iets voor hem te betekenen, en
- ( vervolgens) die [medeverdachte] in contact gebracht met
personen/mededaders die betrokken waren bij voornoemde uithaal van één of
meer partij(en) verdovende middelen, en
- ( vervolgens) deze [medeverdachte] een mobiele telefoon met PGP gegeven waarmee deze
[medeverdachte] contact kon krijgen en onderhouden met
opdrachtgevers/mededaders terzake voornoemde uithaal van verdovende middelen, en
- deze [medeverdachte] geldbedragen gegeven voor werkzaamheden die deze
had verricht, waaronder het afzetten van een mededader bij een container gelegen
op het ECT -terrein op de Maasvlakte te Rotterdam, waarvan verdachte en zijn
mededaders vermoedden dat voornoemde partij cocaïne zich daarin bevond
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van: aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn dienstbetrekking heeft gedaan, een gift doen van die aard en onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd.
2.
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en bevorderen, een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

Algemeen
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Gepleegde feiten
De verdachte heeft ongeveer 7 jaar geleden samen met anderen voorbereidingshandelingen getroffen voor de invoer van ongeveer 138 kilogram cocaïne, afkomstig uit Peru. Hij heeft een medewerker bij de Europe Container Terminals (ECT) gerekruteerd om werkzaamheden op het ECT-terrein te verrichten in ruil voor aanzienlijke geldbedragen. Deze werkzaamheden bestonden uit het vervoeren van zgn. uithalers van en naar de betrokken containers. De verdachte heeft daarnaast meerdere (PGP-)telefoons beschikbaar gesteld, zodat de medewerker contact kon hebben met de uithalers van de containers. De verdachte betaalde de medewerker voor zijn bemoeienis ruim € 70.000,-. De verdachte heeft dus een belangrijke rol gehad in het rekruteren en het faciliteren van de uithalers en de betrokken drugsorganisatie. Door de betalingen heeft hij zich bovendien schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping.
Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. De ingevoerde hoeveelheid was groot, zodat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Door het gebruik van cocaïne wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Voorts leert de ervaring dat grensoverschrijdende handel van grote partijen harddrugs vaak gepaard gaat met vele vormen van geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
Persoon verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 maart 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook nadien zijn door de verdachte geen strafbare feiten meer gepleegd
De verdachte lijkt zijn leven inmiddels weer op orde te hebben. Zorgelijk is echter wel dat hij niet heeft laten blijken in te zien dat hij verwerpelijk heeft gehandeld.
Overschrijding redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond binnen twee jaar. Bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak, kunnen aanleiding zijn om daarvan af te wijken. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 12 juni 2018, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 6 jaren verstreken. Omdat er in deze zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden, betekent dit dat de redelijke termijn in zeer aanzienlijke mate is overschreden.
Slotsom
Gezien de aard en ernst van de gepleegde delicten zou in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf onontkoombaar zijn geweest. Daartoe zal echter niet worden overgegaan, gezien de zeer aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en gezien de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Die staf wordt passend en geboden geacht.
Het wordt niet nodig geacht om daarnaast, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ook nog een taakstraf en een geldboete op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere
vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Lange, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 mei 2017 tot en
met 30 juni 2017 te Rotterdam en/of te Vlaardingen en/of te Schiedam en/of te
Maasland (gemeente Midden-Delfland), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens)
[medeverdachte] die, anders dan als ambtenaar, immers als
onderhoudsmonteur/medewerker technische dienst, in ieder geval werkzaam in
dienstbetrekking bij Europe Container Terminals gevestigd op de Maasvlakte in
Rotterdam,
naar aanleiding van hetgeen voornoemde [medeverdachte] in zijn dienstbetrekking heeft
gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten,
meermalen (5 maal), in elk geval
- in of omstreeks (eind) mei 2017 en/of
- in of omstreeks juni 2017
(een) gift(en) en/of (een) belofte(n), heeft aangeboden en/of betaald, te
weten één of meer geldbedrag(en) van in totaal ongeveer 70.000,- euro, althans een
of meer (contante) geldbedragen,
van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten aannemen dat voornoemde
[medeverdachte] zal/zou handelen/handelt in strijd met zijn plicht;
2.
hij in of omstreeks de periode 1 mei 2017 tot en met 24 mei 2017 te Rotterdam en/of
te Schiedam en/of te Vlaardingen en/of te Maasland (gemeente
Midden-Delfland), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet te plegen,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of
verstrekken en/of vervoeren van ongeveer 138 kilogram cocaïne, althans een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als
vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst 1,
voor te bereiden en/ of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daarbij gelegenheid middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
zich of een of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen
van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
(een) voorwerp(en), vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij
bestemd zijn tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s),
(opzettelijk)
- een medewerker van Europe Container Terminals (hierna: ECT), te weten [medeverdachte]
, gerekruteerd, althans benaderd en/of (vervolgens) gevraagd om
werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de uithaal van één of meer partij(en)
verdovende middelen op het ECT-terrein op de Maasvlakte te Rotterdam, althans
om zaken te doen en/ of iets voor hem te betekenen, en/of
- ( vervolgens) die [medeverdachte] in contact gebracht met één of meer
personen/mededaders die betrokken waren bij voornoemde uithaal van één of
meer partij(en) verdovende middelen, en/of
- ( vervolgens) deze [medeverdachte] een mobiele telefoon met PGP gegeven waarmee deze
[medeverdachte] contact kon krijgen en/of onderhouden met één of meer
opdrachtgevers/mededader(s) terzake voornoemde uithaal van verdovende middelen, en/of
- deze [medeverdachte] één of meer geldbedrag(en) gegeven voor werkzaamheden die deze
had verricht, waaronder het afzetten van een mededader bij een container gelegen
op het ECT -terrein op de Maasvlakte te Rotterdam, waarvan verdachte en/of zijn
mededader(s) vermoedde(n) dat voornoemde partij cocaïne zich daarin bevond
en/of deze mededader (vervolgens) heeft opgehaald uit een container gelegen op
het ECT -terrein op de Maasvlakte te Rotterdam;