ECLI:NL:RBROT:2024:4415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/6564
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een urgentieverklaring voor mantelzorg door de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (SUWR) over de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring. De eiser, die samenwoont met zijn zorgbehoevende moeder, had op 25 januari 2023 een urgentieverklaring aangevraagd om dichter bij zijn moeder te kunnen wonen. De SUWR heeft deze aanvraag op 23 maart 2023 afgewezen, met als argument dat er geen noodzaak was voor de eiser om te verhuizen, aangezien zijn moeder in staat was zelfstandig te blijven wonen met de zorg die hij haar verleende. De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft de afwijzing van de urgentieverklaring beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen in de Verordening woonruimtebemiddeling Rotterdam 2020. De eiser stelde dat de SUWR ten onrechte geen urgentieverklaring had verstrekt, omdat zijn moeder mogelijk naar een zorginstelling zou moeten als hij niet in de buurt kon blijven wonen. De rechtbank oordeelde echter dat de SUWR terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van de urgentiegrond mantelzorg, aangezien de eiser en zijn moeder al samenwoonden en de zorg die hij verleende niet leidde tot een schrijnende situatie. De rechtbank concludeerde dat de wens van de eiser om op zichzelf te gaan wonen geen reden was om hem voorrang te verlenen boven andere woningzoekenden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, wat betekende dat hij geen urgentieverklaring kreeg en ook geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Zoethout, in aanwezigheid van griffier W.D.F. Oskam, en werd openbaar uitgesproken op 6 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en

Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond, de SUWR,

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 23 maart 2023 (het primaire besluit) heeft de SUWR de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is de SUWR bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De SUWR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de SUWR
.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 25 januari 2023 een urgentieverklaring aangevraagd. Eiser woont op dit moment samen met zijn moeder die zorgbehoevend is. Hij helpt haar onder andere met administratieve taken, het op tijd innemen van medicatie en huishoudelijke taken, zoals schoonmaken en het doen van boodschappen. Eiser is inmiddels afgestudeerd en heeft een fulltime baan. Hij wil graag zelfstandig wonen en tegelijkertijd voor zijn moeder kunnen blijven zorgen. Daarom wil eiser een urgentieverklaring op de grond mantelzorg voor een woning in de buurt bij de woning van zijn moeder.
3.1.
De SUWR heeft de aanvraag van eiser afgewezen. De SUWR legt aan dit primaire besluit ten grondslag dat geen noodzaak bestaat voor eiser om te verhuizen en dat de moeder van eiser bij het verlenen van de zorg door eiser in staat is om zelfstandig te kunnen blijven wonen. De wens van eiser om op zichzelf te gaan wonen is geen reden om een urgentieverklaring af te geven.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 7 juni 2023 het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen (ROT 23/2858).
3.3.
De SUWR heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. De SUWR heeft daarin overwogen dat urgentie op de grond van mantelzorg bedoeld is om te bewerkstelligen dat de mantelzorger en de mantelzorgontvanger dichter bij elkaar gaan wonen. Eiser en zijn moeder wonen in dezelfde woning, daarom is die situatie niet aan de orde. Daar komt bij dat de moeder van eiser niet naar een zorginstelling hoeft als eiser geen urgentieverklaring krijgt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de SUWR terecht de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De vraag of iemand in aanmerking komt voor een urgentieverklaring wordt geregeld in de Verordening woonruimte bemiddeling Rotterdam 2020 (de Verordening). Voor de van toepassing zijnde bepalingen uit de Verordening wordt verwezen naar de bijlage.
Standpunt eiser
6. Eiser stelt dat de SUWR ten onrechte geen urgentieverklaring aan hem heeft verstrekt. De SUWR heeft ten onrechte geen waarde toegekend aan de situatie dat zijn moeder naar een zorginstelling zal moeten als hij geen zorg meer kan verlenen vanwege een verhuizing naar een andere stad. Ook al doet deze situatie zich nu niet voor, het is wel een reële situatie. In dat verband is sprake van een omgekeerde situatie. Als eiser namelijk in een andere stad buiten de regio had gewoond, had hij een urgentieverklaring op grond van mantelzorg gekregen. Eiser zou nu eerst moeten verhuizen naar buiten de regio, vervolgens twee jaar moeten wachten, waarna hij in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
Ook zou de hardheidsclausule moeten worden toegepast, omdat het noodzakelijk is voor de zorg van zijn moeder dat hij een urgentieverklaring krijgt. Eiser heeft zijn standpunt met verschillende stukken onderbouwd.
Inhoudelijke beoordeling
7. De rechtbank is van oordeel dat de SUWR de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring heeft mogen afwijzen, omdat geen sprake is van de urgentiegrond mantelzorg zoals bedoeld in artikel 5.6 van de Verordening. Eiser woont op dit moment samen met zijn moeder in een woning en verricht in het kader van de mantelzorg meerdere huishoudelijke en zorgtaken. Uit de stukken die eiser heeft overgelegd, waaronder meerdere brieven van zorgprofessionals, blijkt dat eiser deze taken uitvoert en dat de mantelzorg die hij verleent van groot belang is voor zijn moeder. Uit deze stukken blijkt weliswaar dat de moeder van eiser mogelijk verder geïsoleerd raakt als eiser door het niet in de buurt wonen niet langer de mantelzorgtaken kan verrichten, uit de stukken blijkt niet dat de moeder van eiser in dat geval in een instelling zal moeten worden opgenomen. De SUWR heeft ook bij de beoordeling mogen betrekken dat de wens van eiser om op zichzelf te gaan wonen, hoe begrijpelijk deze wens ook is, geen reden vormt om hem voorrang te verlenen ten opzichte van andere woningzoekenden. De Verordening is ervoor bedoeld om mantelzorg mogelijk te maken. Op dit moment woont eiser bij zijn moeder en is hij in staat mantelzorg aan haar te verlenen. Er bestaat dan ook geen reden om op die basis de woonsituatie van eiser met voorrang/urgentie te veranderen. Het standpunt van eiser dat hij mogelijk eerst buiten regio Rotterdam moet verhuizen om vervolgens wel in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring, maakt dit niet anders. Dat betreft namelijk een onzekere toekomstige situatie, terwijl bij het verlenen van een urgentieverklaring naar de huidige feitelijke situatie wordt gekeken.
8. De SUWR heeft zich ook in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat geen aanleiding bestaat om de urgentieverklaring alsnog te verlenen op grond van de hardheidsclausule. Voor het toepassen van de hardheidsclausule moet sprake zijn van een schrijnende situatie of van bijzondere, bij het vaststellen van de Verordening onvoorziene, omstandigheden. De rechtbank is niet gebleken dat de omstandigheden voor eiser zodanig schrijnend of bijzonder zijn dat de SUWR gehouden is hem alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. Het is de vraag of alleen eiser de zorgtaken voor zijn moeder kan verrichten. Ook wanneer eiser verhuist zijn er nog andere zorgmogelijkheden voor zijn moeder van beschikbaar. De rechtbank ziet ook niet in waarom de situatie van eiser anders is dan die van andere woningzoekenden die graag op zichzelf willen gaan wonen. Ook uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de weigering van een urgentieverklaring tot een schrijnende situatie of andere bijzondere of onvoorziene omstandigheden zal leiden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen urgentieverklaring. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020

Artikel 2.3. Weigeringsgronden urgentieverklaring
(…)
2. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring, kan de urgentieverklaring weigeren indien sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
e. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
(…)
3. Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op een aanvraag om urgentieverklaring weigert het aangevraagde indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 van deze Bijlage genoemde urgentiegronden zich voordoet.
(…)
Artikel 2.5. Hardheidsclausule
1. Het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring is, indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
(…)
Artikel 5.6. Mantelzorg
1. De in de titel van dit artikel bedoelde urgentiegrond doet zich voor als de aanvrager:
a. naar het oordeel van het bestuursorgaan dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de regio omdat hij of een lid van zijn huishouden mantelzorg ontvangt van of verleent aan een inwoner van de regio; of,
b. naar het oordeel van het bestuursorgaan dringend behoefte heeft aan woonruimte binnen de regio omdat hij of een lid van zijn huishouden duurzaam afhankelijk is van directe zorg geboden door een instelling.
2. Bij zijn beoordeling of sprake is van een dringende behoefte als bedoeld in het vorige lid, betrekt het bestuursorgaan de mate waarin de mantelzorg of de door de instelling geboden zorg noodzakelijk is voor het duurzaam zelfstandig of in diens huishouden laten wonen van de ontvanger van de mantelzorg of zorg.