ECLI:NL:RBROT:2024:4407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/3459 (vovo) en ROT 24/4570 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor aangepast leerlingenvervoer

Op 15 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 24/3459 (vovo) en ROT 24/4570 (beroep) betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening voor aangepast leerlingenvervoer. Eiser, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder en bijgestaan door mr. G.A.S. Maduro, had op 22 november 2023 een aanvraag ingediend voor aangepast leerlingenvervoer naar de Auris Hildernisschool voor het schooljaar 2023/2024. Deze aanvraag werd op 19 januari 2024 door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, waarop eiser bezwaar maakte en een verzoek om voorlopige voorziening indiende. Dit verzoek werd eerder op 8 maart 2024 afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.

Eiser diende op 3 april 2024 een nieuw verzoek in, dat werd behandeld op 2 mei 2024. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die een heroverweging van de eerdere afwijzing rechtvaardigden. De voorzieningenrechter merkte op dat de Auris Hildernisschool niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school was en dat het college terecht had geweigerd om de aanvraag voor aangepast leerlingenvervoer in te willigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de overgelegde verklaring van de orthopedagoog geen aanleiding gaf om het eerdere oordeel te herzien, aangezien de Auris Taalfontein als de dichtstbijzijnde school werd aangemerkt.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het college de gevraagde vervoersvoorziening aan eiser kon weigeren. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/3459 (vovo) en ROT 24/4570 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2024 in de zaken tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

wettelijk vertegenwoordigd door [persoon A]
(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.C. Avedissian).

Inleiding

1.1.
Ten behoeve van eiser is op 22 november 2023 een aanvraag gedaan voor
aangepast leerlingenvervoer voor het schooljaar 2023/2024.
1.2.
Met het besluit van 19 januari 2024 heeft het college deze aanvraag afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 8 maart 2024 (ROT 24/1739) heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
1.3.
Op 3 april 2024 heeft eiser een nieuw verzoek om voorlopige voorziening
ingediend. Met het besluit van 30 april 2024 heeft het college het besluit van 19 januari 2024 gehandhaafd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep (ROT 24/4570) ingesteld. De voorzieningenrechter merkt het verzoek aan als verzoek om voorlopige voorziening hangende dit beroep.
1.3.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 mei 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] (de moeder van eiser), de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
Herhaald verzoek om een voorlopige voorziening
3.1.
Eiser heeft bij de aanvraag van 22 november 2023 te kennen gegeven dat hij een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast (taxi)vervoer wenst naar de Auris Hildernisseschool. Deze school is zo ver van huis dat leerlingenvervoer nodig is, ook gelet op het werk van eisers moeder en haar zorg voor haar drie minderjarige schoolgaande kinderen.
3.2.
Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de Auris Hildernisseschool niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Uit informatie van de afdeling Leerlingenvervoer blijkt dat Auris Taalfontein de dichtstbijzijnde toegankelijke school is voor eiser.
4. Eiser heeft tijdens de bezwaarprocedure ook al een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 8 maart 2024 met zaaknummer ROT 24/1739 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
5. Naar vaste rechtspraak is de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure in beginsel bedoeld om te gelden totdat op het bezwaar is beslist en – wanneer vervolgens beroep wordt ingesteld – de rechtbank op dat beroep heeft beslist. Als hangende dat bezwaar of beroep opnieuw om een voorlopige voorziening wordt verzocht, terwijl het standpunt van het bestuursorgaan ongewijzigd is gebleven, is er in beginsel geen aanleiding het eerder gegeven voorlopig oordeel over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw te bezien. Dit is slechts anders als er sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
Zijn er nieuwe feiten?
6. De overgelegde verklaring van de orthopedagoog van Auris van 8 maart 2024 is een nieuw feit ten opzichte van de laatste voorlopige voorzieningenprocedure.
In deze verklaring staat het volgende:
“Zoals vermeldt in de vervoersbrief van PPO is [voornaam kind] per 21-08-2023 gestart op de Auris Hildernisseschool. In samenspraak met moeder en Auris Taalfontein kon de Auris Hildernisseschool, onderwijs voor kinderen met een communicatieve beperking, destijds het beste tegemoet komen aan de onderwijsbehoeften van [voornaam kind] .
[voornaam kind] had behoefte aan intensieve logopedische behandeling, geïntegreerd in het hele onderwijsproces, gericht op het uitbreiden van het taalbegrip, het verbeteren van de uitspraak en de zinsbouw. Op dit moment zien we dat de onderwijsbehoeften gericht op spraak-taal niet langer op de voorgrond staan en het intensieve cluster 2 onderwijs niet meer passend is, Gezamenlijk gaan we op zoek naar een passende onderwijssetting voor [voornaam kind] .”
Op de zitting is desgevraagd toegelicht dat men bezig is te zoeken naar een andere school voor eiser, maar dat onduidelijk is wanneer hij op een andere school kan worden geplaatst. De voorzieningenrechter concludeert dat uit de verklaring van de orthopedagoog blijkt dat de Auris Hildernisseschool wat betreft het onderwijsaanbod op dit moment niet de meest geschikte school voor eiser is.
7. Op de zitting is namens eiser gesteld dat het college eerder wel leerlingenvervoer aan eiser heeft toegekend, namelijk voor het vervoer naar de Auris Taalfontein. Zelfs als hiervan zou worden uitgegaan, betekent dit nog niet dat het college in de onderhavige procedure niet aan eiser kan tegenwerpen dat Auris Taalfontein de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Zoals blijkt uit de stukken en uit wat op zitting is besproken, hebben Auris Taalfontein en de Auris Hildernisseschool hetzelfde onderwijsaanbod en heeft eiser niet aangetoond dat de dichtstbijzijnde school (Auris Taalfontein) niet toegankelijk is vanwege het niet kunnen bieden van het noodzakelijke specifieke onderwijsaanbod. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar het bepaalde in artikel 8, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam.
De overgelegde brief van de gedragswetenschapper van het Passend Primair Onderwijs (PPO) van 23 november 2023 waarin staat dat de Auris Hildernisseschool het beste tegemoet komt aan de onderwijsbehoeften van eiser leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft er in het verweerschrift van 30 april 2024 op gewezen dat uit de Wet op de Expertisecentra blijkt dat voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 (dus ook voor de Auris Hildernisseschool) geldt dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor onderwijs. Het PPO heeft hierbij geen adviserende of andere rol.
Toepassing van artikel 8:86 van de Awb
8. Omdat de voorzieningenrechter vindt dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal artikel 8:86 van de Awb worden toegepast en zal meteen op het beroep worden beslist. In wat namens eiser naar voren is gebracht ziet de voorzieningenrechter geen reden voor het oordeel dat het college de onderhavige aanvraag voor aangepast leerlingenvervoer ten onrechte niet heeft ingewilligd.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en verklaart het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb ongegrond. Dat betekent dat het college de gevraagde vervoersvoorziening aan eiser kon weigeren. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.