ECLI:NL:RBROT:2024:4395

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/263
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete voor overtredingen van de Wet dieren en de Regeling dierlijke producten

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een boete van € 5.000,- voor overtredingen van de Wet dieren en de Regeling dierlijke producten beoordeeld. De boete is opgelegd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een rapport van bevindingen van de NVWA, waarin werd vastgesteld dat er condens van een lekkende ventilator op varkenskarkassen viel, wat een verontreiniging kan veroorzaken. Eiseres betwist de boete en stelt dat het vocht afkomstig was van een verdamper en dat zij adequaat heeft gehandeld door de karkassen te flamberen na ontdekking van de lekkage.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft voldaan aan de norm om levensmiddelen te beschermen tegen verontreiniging. De rechtbank stelt vast dat er water op de karkassen is gekomen, wat in strijd is met de geldende hygiënevoorschriften. Eiseres kan niet worden vrijgesteld van verwijt, aangezien zij verantwoordelijk is voor het voorkomen van verontreiniging. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete van € 5.000,- terecht is, en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/263

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete voor een overtreding van de Wet dieren en de Regeling dierlijke producten. Met het besluit van 9 september 2022 heeft verweerder eiseres een boete van € 5.000,- opgelegd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 december 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder deze boete gehandhaafd.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [persoon A] (bestuurder van eiseres),
[persoon B] (bedrijfsdierenarts van eiseres) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn boetebesluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 12 juli 2022 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in dit rapport onder meer het volgende:
“Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 4 januari 2022 omstreeks 5.28 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: de heer [persoon C] , functie: vestigingsmanager.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij met de toezichthouder [functionariscode] , omstreeks 5.28 uur, in de karkassenkoelcel. Ik bevond mij ter hoogte van lijn 8 en 9. Hier hingen varkenskarkassen bestemd voor humane consumptie aan de lijn. Dat de karkassen bestemd waren voor humane consumptie bleek mij uit het aanwezige gezondheidsmerk/EG-merk op de karkassen.
Ik zag dat er condens op goedgekeurde varkenskarkassen, die in het midden van lijn 8 en 9 hingen, viel. Ik zag dat de condens afkomstig was van een lekkende ventilator. Onder de ventilator was er een lekbak aanwezig om de condens te verzamelen die op de metalen onderkant van de ventilator was gevormd. De condens die was verzameld in de lekbak heb ik op de karkassen zien vallen.
Naar aanleiding van mijn bevindingen heeft het bedrijf besloten om alle varkenskarkassen te flamberen.
Condens vanaf een oppervlak kan karkassen verontreinigen. Condens kan potentieel Listeria spp. of andere ziekteverwekkers bevatten.
Ik zag dat de vorming van condens op oppervlakken niet werd voorkomen. Hieruit bleek dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk I, onder punt 2b van Verordening (EG) nr. 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder C van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.
Ik zag dat er condens op karkassen viel. Hierdoor zag ik dat levensmiddelen niet in alle stadia van de productie, verwerking en distributie werden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden
geconsumeerd.
Hieruit bleek dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk IX, punt 3 van Verordening (EG) 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder C van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.”
3.1.
Op grond van het rapport van bevindingen van 12 juli 2022 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres de volgende beboetbare feiten heeft gepleegd:
- Feit 1: “De vorming van condens op oppervlakken werd niet voorkomen.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk I, punt 2, aanhef en onder b, van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004).
- Feit 2: “Levensmiddelen werden niet in alle stadia van de productie, verwerking en distributie beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk kan worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat het redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004.
Verweerder heeft de standaardboetes voor deze overtredingen met toepassing van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving) verhoogd naar een bedrag van € 5.000,- per overtreding, omdat eiseres op 3 april 2020 eerder een boete voor dezelfde overtredingen heeft gekregen en er nog geen vijf jaar zijn verstreken sinds die boete onherroepelijk is geworden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de boete is rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde beboetbare feiten een dusdanige samenhang vertonen dat voor deze overtredingen tezamen slechts eenmaal een boetebedrag vastgesteld is.
3.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder de boete van € 5.000,- gehandhaafd.

De beroepsgronden

4.1.
Eiseres voert ten aanzien van het eerste beboetbare feit aan dat het gaat om water dat afkomstig was van een verdamper en dat uit een lekbak is gelekt. Het gaat niet om condens. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het vocht dat normaal gesproken vrijkomt bij het ontdooien van de lamellen in de koelunit wordt opgevangen in een lekbak en vervolgens via een afvoerkanaal wordt afgevoerd. In dit geval is er door een defect veel meer water dan normaal in de lekbak terechtgekomen, waardoor het afvoersysteem het niet meer aankon.
4.2.
Eiseres voert ten aanzien van het tweede beboetbare feit aan dat zij wel aan de norm heeft voldaan doordat zij een lekbak heeft opgehangen en, nadat zij de lekkage had ontdekt, meteen adequaat en op eigen initiatief heeft opgetreden door de karkassen te branden. In elk geval kan eiseres onder deze omstandigheden geen verwijt worden gemaakt.

Beoordeling van de beroepsgronden door de rechtbank

5.1.
De rechtbank ziet aanleiding als eerste de beroepsgronden over beboetbaar feit 2 te bespreken. Beboetbaar feit 2 ziet op overtreding van punt 3, van hoofdstuk IX, van Bijlage II, van Verordening 852/2004. Daarin staat:
“In alle stadia van de productie, verwerking en distributie moeten levensmiddelen worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.”
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze norm in dit geval overtreden. Niet in geschil is dat er water, afkomstig van de koelunit, op karkassen terecht is gekomen en dat dit een verontreiniging in de zin van de genoemde norm inhoudt. Dat eiseres, nadat zij het probleem had ontdekt, heeft besloten de karkassen te branden, doet er niet af aan dat de karkassen niet zijn beschermd tegen elke vorm van verontreiniging.
5.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om ervoor te zorgen dat er geen verontreiniging van karkassen plaatsvindt. Ook als aangenomen moet worden, zoals eiseres heeft gesteld, dat er sprake is geweest van een defect in de koelunit waardoor er meer water dan normaal in de lekbak terecht is gekomen, is niet aannemelijk geworden dat eiseres de verontreiniging niet had kunnen voorkomen. Zo is niet gebleken dat eiseres er niet voor had kunnen zorgen dat het afvoerkanaal voldoende capaciteit had. Eiseres heeft ook geen bewijsstukken overgelegd (bijvoorbeeld een rapport van een deskundige) waaruit blijkt dat het apparaat deugdelijk is onderhouden en dat het defect zo uitzonderlijk is dat een verontreiniging van de karkassen redelijkerwijs niet te voorkomen zou zijn geweest. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat, zoals verweerder ook naar voren heeft gebracht, eiseres al eerder is beboet voor verontreiniging van karkassen door druppels condens of door water afkomstig van een defecte koelunit. [1]
5.4.
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de opgelegde boete had moeten worden gematigd. Verweerder heeft daarom terecht een boete van € 5.000,- opgelegd.
5.5.
De vraag of in dit geval sprake is van condensvorming als bedoeld in de zin van punt 2, aanhef en onder b, van hoofdstuk I, Bijlage II, van Verordening 852/2004 kan in het midden blijven, nu verweerder wegens de samenhang tussen de beide beboetbare feiten slechts één boete heeft opgelegd en, zoals volgt uit het vorenstaande, verweerder de boete wegens beboetbaar feit 2 terecht heeft opgelegd. De beroepsgronden die zien op beboetbaar feit 1 laat de rechtbank dus onbesproken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten