ECLI:NL:RBROT:2024:4393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
10-075816-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een aan zorg toevertrouwd kind met ernstige gevolgen

Op 2 februari 2022 werd een eenjarige peuter met ernstige brandwonden aan haar handen opgenomen in het ziekenhuis. Uit medisch onderzoek bleek dat het kind ook leed aan andere verwondingen, ondervoeding en uitdroging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die verantwoordelijk was voor de zorg van het kind, schuldig was aan zware mishandeling door de brandwonden te veroorzaken en te proberen het kind op andere manieren te verwonden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met een bijkomende maatregel van vijf jaar contactverbod met het kind en de medeverdachte, de moeder van het kind. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling stelselmatig was en dat het kind ernstige psychische en fysieke schade had opgelopen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en wees naar de medeverdachte, maar de rechtbank achtte de verklaringen van de medeverdachte geloofwaardig. De rechtbank legde ook een schadevergoeding van € 15.000,- op aan het slachtoffer voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-075816-22
Datum uitspraak: 14 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam.

1.Kern van het vonnis

Op 2 februari 2022 werd de eenjarige [slachtoffer] met ernstige brandwonden aan haar handen opgenomen in het ziekenhuis. Uit het medisch onderzoek dat volgde bleek dat [slachtoffer] ook heel veel ander (ouder) letsel had. Zij was ook ernstig ondervoed en uitgedroogd. De deskundigen concludeerden dat zij waarschijnlijk was mishandeld. Veilig Thuis heeft dit vermoeden gemeld bij de politie.
De verdachte wordt verweten dat zij de aan haar zorg toevertrouwde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar handjes in heet water te houden. Daarnaast wordt haar verweten dat zij - samen met de medeverdachte [medeverdachte] , de moeder van [slachtoffer] – heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [slachtoffer] veelvuldig te slaan, vast te binden en haar zo vastgebonden langdurig in de hoek of op een stoel te zetten, haar ten val te brengen en haar onvoldoende te eten en drinken te geven.
In dit vonnis zal de rechtbank uiteenzetten waarom zij de verdachte schuldig acht aan beide feiten. Tevens zal worden besproken dat de rechtbank geen reden ziet voor oplegging van de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot terbeschikkingstelling. Wel is de rechtbank van oordeel dat slechts een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de aard en ernst van de feiten. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot het betalen van de namens [slachtoffer] gevorderde vergoeding van immateriële schade.

2.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2024. Het onderzoek is gesloten op 13 mei 2024.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

4.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. Goudzwaard en M. Boekhoud (hierna de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen, en het onder 2 primair ten laste gelegde met uitzondering van het ten val brengen van [slachtoffer] ;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte met dwangverpleging;
  • oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten een contactverbod met [medeverdachte] en [slachtoffer] voor de duur van 5 jaar; waarbij voor elke keer dat niet aan voornoemde maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van laatstgenoemde maatregel;
  • oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft [slachtoffer] niet mishandeld, het was juist medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), de moeder van [slachtoffer] , die haar sloeg. Verder heeft [slachtoffer] wat ongelukjes gehad, zoals het vallen van de glijbaan en van de trap en struikelde ze vaak. [slachtoffer] wilde bovendien niet veel eten en gaf veel over. [medeverdachte] is degene die verantwoordelijk gehouden kan worden voor het verbranden in heet water van de handjes van [slachtoffer] . Zij heeft niet goed opgelet, zodat [slachtoffer] in de gang haar handjes in een emmer met heet water kon steken.
5.2.
Vaststaande feiten en omstandigheden
[slachtoffer] is in november 2020 samen met haar moeder, medeverdachte [medeverdachte] , bij de verdachte ingetrokken in de woning aan [adres 2] . [medeverdachte] had twee banen, werkte overdag en later ook in de avonduren. In de uren dat [medeverdachte] aan het werk was, zorgde de verdachte voor [slachtoffer] .
Op 2 februari 2022 werd [slachtoffer] met ernstige brandwonden aan haar handen opgenomen in het ziekenhuis. Ook werden bij haar bloeduitstortingen over het hele lichaam, schaafwonden, meerdere littekens, waaronder ook een ovale oude brandplek in het gezicht en een gescheurd toompje in de bovenlip, geconstateerd. [slachtoffer] was ook ernstig ondervoed en uitgedroogd. De ondervoeding van [slachtoffer] was toen al zo ernstig dat zij alleen nog maar in medisch gecontroleerde omstandigheden had kunnen herstellen. Ook zou de combinatie van de brandwonden met de uitdroging zonder spoedig medisch ingrijpen [slachtoffer] fataal geworden zijn.
De letsels van [slachtoffer] zijn na de initiële melding door het Maasstad Ziekenhuis aan Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond onderzocht door diverse deskundigen, betrokken bij de Forensisch artsen Rotterdam Rijnmond (FARR), het Landelijk Expertisecentrum Kindermishandeling (LECK) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Zij hebben onderzocht of bij [slachtoffer] sprake is geweest van accidenteel letsel (letsel dat bij toeval of door een ongeluk is ontstaan of misschien een medische oorzaak heeft gehad) of dat sprake is geweest van aan [slachtoffer] toegebracht letsel. Zij hebben zich daarbij uitgelaten over de waarschijnlijkheid van de diverse hypotheses.
5.3.
Volgorde bespreking van de feiten
De rechtbank zal hieronder eerst de onder
feit 2ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] bespreken. Daarna zal worden ingegaan op het onder
feit 1ten laste gelegde medeplegen van toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het houden van de handjes van [slachtoffer] in een emmer met heet water.
Feit 2
5.4.
bespreking van het letsel van [slachtoffer] (uitgezonderd het letsel aan [slachtoffer] handen)
Enkele dagen naar haar aankomst in het Maasstad ziekenhuis is [slachtoffer] op 8 februari 2022 door de kinderarts van dat ziekenhuis onderzocht en zijn bij lichamelijk onderzoek samenvattend de volgende letsels waargenomen:
  • littekens boven de wenkbrauw rechts op de kin en op de wang rechts;
  • bloeduitstorting op het voorhoofd in de ooghoek van het rechter oog en op de
bovenste ooglid van het linker oog;
  • (vermoedelijke) bloeduitstorting aan de linker zijde in de hals en een
  • (vermoedelijk) streepvormige oppervlakkige schaafverwonding aan de rechterzijde;
  • beschadiging van het frenulum (toompje/lipbandje )van de bovenlip;
  • zowel links als rechts op de bovenarmen streepvormige huidafwijkingen;
  • (vermoedelijk) oppervlakkige schaafverwondingen;
  • litteken op de rechterknie.
Door de kinderarts werd aanvullend beschreven dat [slachtoffer] "vermagerd" oogde en dat de "ribben duidelijk te tellen" waren. [slachtoffer] had een fors ondergewicht van 8,5 kilogram, meer dan 2,5 standaarddeviatie onder het gemiddelde op basis van gewicht naar leeftijd. Uitslagen van bloedonderzoek op 3 februari 2022 lieten een ernstige verzuring van het bloed zien als uiting van uitdroging.
[naam 5] , kinderarts bij het LECK, concludeert in haar advies van 4 februari 2022 dat gelet op de hoeveelheid, de patronen en de locaties van deze bij [slachtoffer] aangetroffen letsels deze veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het om toegebracht letsel gaat dan onder de hypothese dat het accidenteel letsel betreft.
Forensisch arts [naam 1] (FARR) stelt in zijn rapport van [geboortedatum 2] 2022 dat meerdere van de letsels waarschijnlijker of iets waarschijnlijker passen bij een toegebracht dan bij een accidenteel oorzakelijk scenario.
Forensisch arts KNMG en NFI-deskundige [naam 2] heeft op 31 oktober 2023 zeer uitvoerig gerapporteerd. De inhoud van dit rapport komt hieronder aan de orde.
De ondervoeding van [slachtoffer] :
De forensisch arts concludeert aan de hand van haar beschouwing van de zich in het dossier bevindende foto’s en video-opnamen van [slachtoffer] zelf en van de geconstateerde letsel in het algemeen dat op de foto’s zichtbare ribben en aders aan de voorzijde van de romp duidelijk door de huid zichtbaar zijn en dat [slachtoffer] opvallend ingevallen platte billen heeft en een droge, schilferende huid. Over het gehele lichaam, met name op de schouders en de rug is een donkere, donzige lichaamsbeharing zichtbaar, passend bij zogeheten Lanugobeharing, die wordt gezien bij pasgeborenen, maar ook kan voorkomen bij mensen die ondervoed zijn.
Het andere letsel interpreteert de forensisch arts als volgt:
De aangetroffen onderhuidse bloeduitstortingen:
De combinatie van de meer dan 20 vastgestelde bloeduitstortingen, die zijn vastgesteld in de periode van 2 tot en met 7 februari 2022, is waarschijnlijker als die een niet-accidentele oorzaak heeft (zijn toegebracht) dan als die een accidentele oorzaak heeft.
Het letsel op de bovenarmen:
De onderhuidse bloeduitstortingen aan de buigzijde van de rechterbovenarm zijn waarschijnlijker onder de hypothese van vastbinden (met al dan niet zelf bewegen) met een stuk textiel van de bovenarm dan onder de hypothese van vallen.
De bloeduitstortingen op het gezicht:
De bloeduitstortingen, die op minimaal vier verschillende in de tijd gescheiden momenten moeten zijn ontstaan, worden niet verklaard door - zoals door de verdachte aangevoerd - één val van een trap of één val van een glijbaan.
Op basis van hun locatie is/zijn bloeduitstorting(en) op het zachte deel van de wang(en), zoals op 31 augustus 2021 en februari 2022, uitzonderlijk als gevolg van een val (bijvoorbeeld van een glijbaan of van de trap). Bovendien is het zeer uitzonderlijk dat er bloeduitstortingen op beide (zachte delen van de) wangen ontstaan, zoals zichtbaar in februari 2022, bij één val van een trap of glijbaan.
De interpretatie van de huidbeschadigingen en littekens:
Beiderzijds op de bovenarmen waren min of meer symmetrisch meerdere streepvormige huidbeschadigingen zichtbaar, om de contour van de bovenarmen. Deze combinatie van huidbeschadigingen bij [slachtoffer] aan de bovenarmen kunnen worden verklaard onder hypothese “vastbinden (met al dan niet zelf bewegen) met een stuk textiel (sjaal, maillot en "textiel" zijn genoemd)” vanwege het specifieke patroon van de huidbeschadigingen en de locaties.
De combinatie van huidbeschadigingen aan de bovenarmen worden niet verklaard door de hypothese “vallen, vanwege het specifieke patroon en de locaties”.
Het letsel in de hals:
Op basis van de lichaamslocatie en het streepvormige aspect die de rondingen van de hals volgt, is deze oppervlakkige huidbeschadiging in de hals bij [slachtoffer] waarschijnlijker onder een niet-accidentele krachtsinwerking dan onder een accidentele krachtsinwerking.
De combinatie van de aangetroffen bloeduitstortingen is waarschijnlijker onder de hypothese toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel opgelopen letsel.
De ernstige ondervoeding van [slachtoffer] is veroorzaakt door onvoldoende voedselaanbod, er is bij [slachtoffer] geen sprake geweest van een medische aandoening, anatomische afwijking of onvermogen tot eten. Zij komt daarom tot de conclusie dat de ondervoeding veel waarschijnlijker is onder de hypothese dat zij voor straf niet mocht eten dan onder de hypothese dat zij weigerde te eten, af en toe at of veel overgaf.
Er werd tot slot onderzoek verricht naar mogelijke onderliggende verklarende of bijdragende ziektes. Er werd geen onderliggende ziekte aangetroffen. Letsel bij [slachtoffer] vanuit een medische oorzaak of door de geboorte kan worden uitgesloten.
Tussenconclusie van de rechtbank
Dit betekent dat alle deskundigen – hoewel uitgaande van verschillende gradaties van waarschijnlijkheid – hebben geconcludeerd dat, kort gezegd, deze letsels van [slachtoffer] beter passen bij het scenario dat deze zijn toegebracht dan bij het scenario dat ze zouden zijn ontstaan door een val of een ander ongelukje, zoals door de verdachte is verklaard. Voor de ondervoeding en uitdroging geldt datzelfde ten aanzien van het onthouden van voeding afgezet tegen het scenario dat [slachtoffer] eten zou weigeren, minder ging eten of moest overgeven.
Op grond van de bevindingen van de deskundige stelt de rechtbank vast dat het letsel van [slachtoffer] het gevolg moet zijn geweest van forse krachtsinwerkingen. Geen van betrokkenen heeft op enig moment een incident beschreven dat het ernstige letsel van [slachtoffer] zou kunnen verklaren. Mede gelet daarop kan van een accidentele krachtsinwerking geen sprake zijn geweest en gaat de rechtbank er met inachtneming van de bevindingen van de deskundigen vanuit dat sprake is geweest van aan [slachtoffer] toegebracht letsel.
5.5.
Wie heeft het letsel bij [slachtoffer] toegebracht?
De verdachte heeft in alle toonaarden ontkend dat zij [slachtoffer] op enig moment heeft mishandeld. Zij wijst daarbij steeds naar [medeverdachte] , de moeder van [slachtoffer] .
[medeverdachte] heeft daarentegen verklaard dat de verdachte vrijwel geheel de zorg van [slachtoffer] op zich nam en dat de verdachte op [slachtoffer] paste als zij moest werken. Zij werkte soms zeven dagen per week om de verdachte te kunnen betalen voor kost en inwoning en haar inschrijfadres elders. Zij was bang voor de verdachte en moest alles dat de verzorging van [slachtoffer] aanging met de verdachte overleggen. Zo moest zij, bijvoorbeeld, toestemming van de verdachte hebben om [slachtoffer] te voeden en haar luier te verschonen.
[medeverdachte] verklaart verder dat [slachtoffer] al vanaf oktober 2021 werd mishandeld door de verdachte. Deze sloeg haar met de hand of met een pollepel. Vanaf dat moment kreeg [slachtoffer] ook te weinig te eten. De verdachte sloeg [slachtoffer] als zij aan het huilen was, zo ongeveer om de dag.
Ook [medeverdachte] zelf moest van de verdachte [slachtoffer] dan slaan op haar mond. Daarna nam de verdachte het over en kreeg [slachtoffer] volgens [medeverdachte] echt goede klappen. Als [medeverdachte] haar dochter [slachtoffer] niet zou slaan, dan zou de verdachte haar bij [slachtoffer] weghouden.
[medeverdachte] geeft toe [slachtoffer] ook eenmalig met een fles geslagen te hebben op haar beentjes.
Zij verklaart verder dat [slachtoffer] iedere dag door de verdachte met een sjaal of een stuk textiel strak werd vastgebonden. Zij moest dan zo in haar stoel blijven zitten dan wel op die manier vastgebonden uren voor straf in de hoek of achter de deur staan en moest zelfs vastgebonden gaan slapen. [medeverdachte] zegt haar nooit zelf te hebben vastgebonden, maar was daar wel bij en gaf de verdachte dan de sjaal aan waarmee dat gebeurde. [slachtoffer] werd zo strak vastgebonden dat de huid op haar armen kapot ging.
Ook heeft [medeverdachte] verklaard dat zij [slachtoffer] steeds magerder zag worden, maar dat zij haar van de verdachte niet meer eten mocht geven. Als [slachtoffer] straf had gekregen van de verdachte mocht [medeverdachte] haar dochter niet de fles geven. Soms gaf zij [slachtoffer] toch stiekem iets te eten.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte] over haar eigen rol en die van [verdachte] geloofwaardig en betrouwbaar, vooral ook omdat zij hiermee ook zichzelf in belangrijke mate belast.
Daar komt bij dat [medeverdachte] situaties en voorvallen beschrijft die (kunnen) hebben geleid tot letsel bij [slachtoffer] , dat ook op de zich in het dossier bevindende foto’s te zien is. Zo is [slachtoffer] op de foto’s te zien met vastgebonden handen. Andere foto’s laten blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer] zien. Die foto’s, zijn ook illustratief voor het letsel dat op 2 februari 2022 is aangetroffen bij [slachtoffer] in het Maasstad ziekenhuis.
Weliswaar bevat het dossier meerdere getuigenverklaringen waarin wordt gezegd dat [medeverdachte] alleen verantwoordelijk zou zijn geweest voor het mishandelen van [slachtoffer] , maar het dossier bevat ook foto’s van een vastgebonden [slachtoffer] op momenten dat [medeverdachte] aan het werk was. Zij kan dit dus toen niet hebben gedaan. Daarbij speelt ook mee dat deze getuigen familie of vrienden zijn van de verdachte.
De verklaring van [medeverdachte] vindt bovendien ook steun in WhatsApp-gesprekken tussen de dochters van de verdachte, [naam 3] en [naam 4] , die daarin spreken over hun moeder en de manier waarop zij de zoon van [naam 3] zou behandelen. In die gesprekken wordt - onder meer - gezegd “ik kan echt niet met dit”, “bedoel je met je gestoorde moeder?” en “Had gelijk, ze begin hem als [slachtoffer] te behandelen”. "Haar voorhoofd een bult van hier naar china" waarop [naam 3] antwoordde met: "Hele dag klap ze hem voor alles" en "En nu maak ze hem vast net als haar".
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat zowel de verdachte als [medeverdachte] betrokken is geweest bij het slaan en vastbinden van [slachtoffer] en het haar urenlang vastgebonden laten staan, zitten of liggen.
De rechtbank stelt vast dat ook sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . De rechtbank kwalificeert het handelen van de verdachte en de medeverdachte, gelet op het voorgaande, dan ook als medeplegen.
Omdat zich in het dossier ook een foto van 31 augustus 2022 bevindt waarop al letsel bij [slachtoffer] te zien is acht de rechtbank bewezen dat de mishandelingen al in september 2022 zijn aangevangen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte of [medeverdachte] [slachtoffer] ten val zou hebben gebracht. Van dit deel van het ten laste gelegde zal zij worden vrijgesproken.
Conclusie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het haar primair ten laste gelegde medeplegen van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aan haar zorg toevertrouwde [slachtoffer] .
Feit 1
5.6.
De bespreking van feit 1
De rechtbank zal nu achtereenvolgens ingaan op de volgende vragen:
  • Is het brandwondenletsel aan de handen van [slachtoffer] toegebracht of niet? En zo ja, heeft zij dat dan zelf gedaan?
  • Wie waren aanwezig in de woning ten tijde van het ten laste gelegde?
  • Waar stond de emmer met heet water?
  • Waar bevond iedereen zich in de woning op het moment dat de handen van [slachtoffer] zijn verbrand?
  • Het alternatieve scenario van de verdachte
  • De eindconclusie
5.7.
Is het brandwondenletsel aan de handen van [slachtoffer] toegebracht of niet? En zo ja, heeft zij dat dan zelf gedaan?
De hiervoor al genoemde deskundigen hebben zich ook uitgelaten over de bij [slachtoffer] aangetroffen brandwonden aan de handen.
Kinderarts [naam 5] concludeert in het advies van 4 februari 2022 dat de brandwonden aan de handen van [slachtoffer] zeer typisch zijn voor niet-accidentele immersie (onderdompeling), aangezien sprake is van een handschoenvormige grens, gelijke brandwonddiepte en symmetrie. Zij acht het niet waarschijnlijk dat [slachtoffer] zelf de handen voldoende lang zou hebben ondergedompeld in heet water in verband met de pijn die dat zou veroorzaken. Bij vallen met de handen in de teil zou ook meer spatletsel worden verwacht.
Forensisch arts [naam 1] constateert in zijn rapport van [geboortedatum 2] 2022 dat de aanwezigheid van brandwonden aan de handen van [slachtoffer] veroorzaakt door warme vloeistof met handschoenpatroon (stocking glove pattern). Dit
stocking glove-patroon van de brandwonden op beide handen past iets waarschijnlijker bij een toegebracht dan bij een accidenteel oorzakelijk scenario.
Forensisch arts en NFI-deskundige [naam 2] acht het in het rapport van 31 oktober 2023 op basis van de wondkenmerken van de brandwonden aan de handen van [slachtoffer] waarschijnlijker dat deze zijn toegebracht dan dat zij een accidentele oorzaak hebben. Zij heeft daarnaast de in het dossier genoemde mogelijke toedrachten onderzocht in het licht van het geconstateerde letsel en komt tot de conclusie dat de combinatie van de brandwonden veel waarschijnlijker past bij de hypothese dat de handjes van [slachtoffer] door een ander in een emmer met heet water zijn gehouden dan bij de hypothese dat zij in een emmer met heet water is gevallen.
De hypotheses dat [slachtoffer] haar handjes zelf in de emmer heeft gestopt of dat zij ze onder een hete douche heeft gehouden, acht de deskundige uitgesloten. Zij heeft daarnaast ook geen aanwijzingen gevonden voor een medische oorzaak voor deze letsels.
Gelet op de conclusies van de deskundigen gaat de rechtbank ervan uit dat geen sprake is van accidenteel letsel, maar dat de letsels aan de handen van [slachtoffer] zijn toegebracht.
De rechtbank sluit hiermee uit dat [slachtoffer] zelf haar handjes in het hete water heeft gestoken en heeft gehouden.
5.8.
Wie waren aanwezig in de woning ten tijde van het incident?
Uit het dossier volgt dat de handjes van [slachtoffer] moeten zijn verbrand in de woning van de verdachte op 1 februari 2022. Over de precieze toedracht is een groot aantal, soms onderling tegenstrijdige, verklaringen afgelegd.
Eerst zal de rechtbank moeten vaststellen hoe laat het incident die avond heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Zowel de verdachte als haar dochter, [naam 3] , hebben in eerste instantie verklaard dat [slachtoffer] haar handjes moet hebben verbrand rond 22.45 uur of rond 23:00 uur. Weliswaar hebben zij hun verklaring op een latere datum aangepast naar een later tijdstip, maar de rechtbank gaat er vanuit dat dit enkel zo is verklaard om het door de verdachte geschetste scenario dat [medeverdachte] toen ook in de woning aanwezig was mogelijk te maken.
De rechtbank volgt die aanpassing van de verklaring niet en gaat daarom uit van deze eerste verklaringen omtrent het tijdstip van het incident.
De verdachte en [naam 3] hebben verklaard op de avond van 1 februari 2022 in de woning aanwezig te zijn geweest. [naam 3] had haar zoon [naam 6] , een baby nog, bij zich. De rechtbank stelt vast dat ook [naam 7] , de jongste zoon van de verdachte, toen in de woning aanwezig was. Dit volgt uit de verklaring van de verdachte en van [naam 3] en is zo ook door hem als getuige in het studioverhoor verklaard.
Diens verklaring zal de rechtbank voor het overige verder niet bezigen voor het bewijs, nu die verklaring van de toen nog maar 6 jaar oude [naam 7] pas twee jaar na dato is afgelegd. Deze verklaring is alleen daarom al, gelet op wat hem in de jaren daarna ter ore gekomen kan zijn, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om als daadwerkelijke herinnering aan hetgeen zich die avond heeft voorgedaan te kunnen gelden.
Dit wordt ook duidelijk wanneer hem meer in detail gevraagd wordt naar de specifieke gebeurtenissen die avond en hij zich die in het geheel niet meer kan herinneren of daarvan een weergave geeft die zich niet met de feiten verdraagt. Zo zegt hij bijvoorbeeld gezien te hebben dat [slachtoffer] slechts één handje in het water heeft gestoken en doet dat dan ook zo voor.
De verdachte heeft steeds verklaard dat [medeverdachte] ten tijde van het incident ook in de woning aanwezig was. In het dossier bevindt zich echter een proces-verbaal met betrekking tot het werkrooster van [medeverdachte] op die avond. Daaruit blijkt dat zij op 1 februari 2022 bij haar werkgever in [plaatsnaam] heeft gewerkt tot 23.10 uur en toen door middel van haar vingerafdruk heeft uitgecheckt. Daarna is zij met een collega meegereden naar de woning van de verdachte. Doorgaans is zij dan pas rond 23.30 uur thuis en dat acht de rechtbank, gelet op de af te leggen afstand, aannemelijk. Zij kan dus niet aanwezig zijn geweest toen [slachtoffer] haar handjes verbrandde.
De verdediging heeft weliswaar aangevoerd dat [medeverdachte] het vingerafdruksysteem op haar werk wellicht kan hebben omzeild of tussentijds naar de woning kan zijn gegaan om vervolgens weer terug te gaan naar haar werk om daar met een vingerafdruk uit te klokken, maar beide scenario’s acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Het is niet gebleken dat het vingerafdruksysteem disfunctioneerde en voor de suggestie dat [medeverdachte] tussentijds nog op en neer zou zijn gegaan naar de woning bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt.
Dat sprake is geweest van een gefabriceerde verklaring over de aanwezigheid van [medeverdachte] ten tijde van het incident leidt de rechtbank ook af uit de verklaringen van [naam 3] .
Zij heeft in eerste instantie op 14 mei 2022 nog verklaard dat [medeverdachte] rond 22.00 uur wel al in de woning was, maar heeft tijdens het verhoor na een korte pauze haar verklaring eigener beweging en hevig geëmotioneerd aangepast in de zin dat [medeverdachte] toen helemaal niet thuis was, maar dat het haar aangeleerd was om het verhaal zo te vertellen zodat [medeverdachte] haar kind niet kwijt zou raken. “Ze wilden dat ik het ook zou zeggen omdat er anders te weinig bewijs zou zijn.” [naam 3] is ook bij deze aangepaste verklaring gebleven toen ze veel later werd gehoord door de rechter-commissaris.
Dat deze verklaring de juiste is, wordt ook nog ondersteund door een afgeluisterd gesprek tussen [naam 3] en haar zus [naam 8] op 31 mei 2022 (na het afleggen van de gewijzigde verklaring). Daarin vraagt [naam 8] ‘Waarom heb je zulke dingen gepraat, nu heb je ma verpest.’ [naam 3] antwoordt daarop onder meer ‘Ik heb verklaard wat ik heb verklaard en als iemand van jullie daar een probleem mee heeft, dan zien we elkaar wel in de rechtbank.’
Ook [naam 4] , een tweede dochter van de verdachte, bevond zich op de avond van 1 februari 2022 niet in de woning. Zij heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij in de nacht van 1 op 2 februari 2022 heeft overnacht bij haar zus [naam 8] . Ook [naam 3] heeft niet verklaard dat [naam 4] in de woning was. Weliswaar is de telefoon met het nummer dat [naam 4] gebruikt in de avond van 1 februari 2022 uitgepeild in de directe omgeving van de woning, maar de rechtbank verbindt daaraan niet de conclusie dat [naam 4] die avond in de woning aanwezig is geweest. Uit het dossier volgt namelijk dat de telefoon ook veelvuldig door anderen werd gebruikt.
Conclusie:
Op het moment dat de handen van [slachtoffer] zijn verbrand, waren, behalve [slachtoffer] , ook de verdachte, [naam 3] (en haar baby) en [naam 7] in de woning aanwezig.
5.9.
Waar bevond zich de emmer met heet water?
De verdachte heeft verklaard dat zij op de begane grond een emmer met heet water bij de voordeur had klaargezet om te gaan dweilen. Zij is toen zelf naar boven gegaan om [naam 7] in bed te leggen. [medeverdachte] en [slachtoffer] zouden toen beneden zijn geweest.
[naam 3] heeft in eerste instantie de versie van de gebeurtenissen verteld zoals haar moeder, de verdachte, die had bedacht. Nadat zij in haar verhoor heeft verteld dat haar verklaring niet klopte, heeft zij verklaard dat zij die avond in de tuin van de woning aan het bellen was en dat zij na het gesprek naar huis wilde gaan. [naam 7] was beneden en haar moeder en [slachtoffer] waren al boven. Ze hoorde toen [slachtoffer] schreeuwen en ging de woning binnen. Beneden trof ze nog wel haar broertje [naam 7] , maar de verdachte en [slachtoffer] waren nog boven. Ze heeft niets verklaard over de aanwezigheid van een emmer heet water, noch over de aanwezigheid van [slachtoffer] in de gang beneden. De verdachte riep haar van boven en toen is ze ook direct naar boven gegaan. Daar zag ze [slachtoffer] met haar handjes bij elkaar in de gang staan. De handjes waren opgezwollen. Zij heeft ten slotte verklaard dat zij de handjes van [slachtoffer] heeft gekoeld met lauw water in de wasbak van de badkamer, die zich boven bevindt.
Zij verklaarde dat haar moeder paniekerig was en tegen haar zei dat [slachtoffer] heel snel was toen ze het hete water van de douche had aangezet, dat het was gebeurd toen ze even niet keek en dat [slachtoffer] de douche in ging.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij rond 23.30 uur thuis was gekomen en dat zij toen haar dochter [slachtoffer] op bed zag liggen met haar handjes in het verband. In de douche zag zij een emmer en op de grond bruine stukjes liggen, waarvan zij dacht dat het stukjes huid waren.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden stelt de rechtbank dan ook vast dat de emmer met daarin het (kokend)hete water, waarvan de verdachte zegt dat ze die had klaargezet, zich op de bovenverdieping van de woning moet hebben bevonden.
Uit de verklaringen van de deskundigen volgt weliswaar dat de verwondingen niet kunnen zijn veroorzaakt door spattend douchewater, maar uit de hiervoor weergegeven reactie van de verdachte en het feit dat [naam 3] naar boven werd geroepen kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden afgeleid dat het incident op de bovenverdieping moet hebben plaatsgevonden.
Zou het incident zich – zoals de verdachte verklaart – beneden in de gang hebben afgespeeld zou het veeleer in de rede gelegen hebben haar onmiddellijk naar de keuken te brengen in plaats van boven in de badkamer de handjes te koelen.
5.10.
Waar bevond iedereen zich in de woning op het moment dat de handen van [slachtoffer] zijn verbrand?
Hierboven is al onder 5.7 vastgesteld dat de brandwonden van [slachtoffer] zijn toegebracht. Aangezien de verdachte op dat moment de enige was die bij [slachtoffer] op de bovenverdieping was op het moment dat zij haar handjes verbrandde, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte degene is geweest die de handjes van [slachtoffer] in de emmer met heet water heeft gestopt en gehouden.
Immers dochter [naam 3] was nog buiten toen zij het gekrijs van [slachtoffer] hoorde, [naam 7] was nog beneden en trof [naam 3] ook beneden toen zij binnenkwam, de verdachte was boven toen zij [naam 3] naar boven riep en [naam 3] zag daar toen zowel de verdachte als [slachtoffer] op de gang staan.
5.11.
Het alternatieve scenario van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie over de oorzaak van de bij [slachtoffer] ontstane brandwonden aan de handen verklaard dat zij op 1 februari 2022 een emmer heet water bij de voordeur had gezet en dat zij daarna naar boven is gegaan om een flesje Creoline (schoonmaakmiddel) te halen. Zij hoorde [slachtoffer] schreeuwen omdat [slachtoffer] naar het water was gegaan en haar handen in de emmer met heet water had gestoken. Zij heeft verklaard dat zowel [naam 3] (met haar zoon) als [medeverdachte] (medeverdachte [medeverdachte] ) toen in de woning waren. [medeverdachte] bevond zich in het toilet en haar zoon [naam 7] sliep. Zij heeft voorts verklaard, dat toen zij beneden kwam en haar dochter kwam, zij [slachtoffer] en [medeverdachte] zag. Haar dochter [naam 3] stak toen de handen van [slachtoffer] onder koudwater om te koelen. Zij heeft verklaard dat dit alles gebeurde rond 23.00 uur die avond. Op de zitting heeft de verdachte nagenoeg overeenkomstig verklaard.
Zoals hiervoor uitvoerig overwogen verdragen de door de verdachte gestelde feiten en omstandigheden zich niet met de bewijsmiddelen en hetgeen door de rechtbank daarover is vastgesteld. De rechtbank acht dit scenario dan ook niet aannemelijk geworden.
5.12.
Eindconclusie ten aanzien van feit 1
De ernstige verbranding van de handen van [slachtoffer] , ontstaan door onderdompeling in heet water, is toegebracht. De verdachte was de enige die bij [slachtoffer] op de bovenverdieping van de woning, waar de verbranding plaatsvond, aanwezig was. De verdachte is dus degene geweest die de handen van [slachtoffer] in het hete water heeft geduwd en gehouden.
De verdachte is schuldig aan het ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Aangezien de verdachte alleen was met [slachtoffer] , is geen sprake geweest van medeplegen van dit feit. Van dit deel van de het tenlastegelegde zal zij worden vrijgesproken.
5.13.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair):
Zij op 1 februari 2022 te Rotterdam
een aan haar zorg en waakzaamheid toevertrouwd kind,
te weten [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum 2] 2020)
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige (3e graads en diep 2e graads)
brandverwondingen en ontvellingen van de huid en blijvende littekens
aan/van de handen heeft toegebracht, door
die [slachtoffer] (gedurende enige tijd) met haar handen in een
emmer met kokend, althans (erg) heet water te duwen en2 (primair)
Zij in of omstreeks de periode van 1 september 2021 tot en
met 2 februari 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een aan haar zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd kind, te weten [slachtoffer] geboren: [geboortedatum 2] 2020
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meermalen (met kracht) (met een of meer
(harde) voorwerpen) op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft
geslagen en/of
- die [slachtoffer] meermalen zeer strakmet een sjaal en/of
een stuk stof/textiel en/of touw) heeft vastgebonden en daarbij die
[slachtoffer] gedurende langere tijd in een hoek van de (huis)kamer heeft
gezet en laten staan en/of op een stoel heeft gezet en
- die [slachtoffer] structureel onvoldoende eten en
drinken heeft gegeven, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ernstig
ondervoed is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 (primair):
zware mishandeling, begaan tegen een aan haar zorg toevertrouwd kind.
Feit 2 (primair):
Medeplegen van poging tot zware mishandeling, begaan tegen een aan haar zorg toevertrouwd kind.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft samen met [medeverdachte] de aan haar zorg toevertrouwde eenjarige [slachtoffer] stelselmatig zodanig mishandeld – geslagen, vastgebonden en zodanig lang onvoldoende eten en drinken gegeven – dat [slachtoffer] hierdoor al bijna zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. Zij heeft daarnaast de handjes van [slachtoffer] in heet water gehouden, als gevolg waarvan [slachtoffer] ernstige tweedegraads- en derdegraadsbrandwonden heeft opgelopen.
Als [slachtoffer] op 2 februari 2022 niet in het ziekenhuis was opgenomen had zij waarschijnlijk zelfs niet lang meer geleefd.
De rechtbank rekent de gruwelijke mishandelingen en het stelselmatig verwaarlozen van [slachtoffer] de verdachte zeer zwaar aan. [slachtoffer] is werkelijk dag en nacht mishandeld gedurende een periode van minstens vijf maanden. Door de voortdurende mishandelingen heeft ze ook een ontwikkelingsachterstand opgelopen.
[slachtoffer] is inmiddels vier jaar en woont nu in een pleeggezin en tijdens de zitting heeft haar advocaat verteld dat het goed met haar gaat en dat zij zich inmiddels weer naar behoren ontwikkelt. Zij heeft nu een goede band met haar moeder, [medeverdachte] , maar zij zal permanent in het pleeggezin blijven wonen. Haar hele leven zal zij dagelijks geconfronteerd worden met de blijvende lichamelijke littekens in haar gezicht en aan haar handen. Daarnaast leert de ervaring dat kinderen die het slachtoffer zijn geworden van dergelijk ernstige kindermishandeling daarvan vaak nog langdurig nadelige psychische gevolgen ondervinden. Dat er bij [slachtoffer] sprake moet zijn van psychische schade, blijkt overigens al uit het dossier. Toen zij onderzocht werd aan haar verbrande handjes, hetgeen zeer pijnlijk voor haar moet zijn geweest, viel het de artsen op dat zij geen kik gaf. Kennelijk was het haar afgeleerd om zich als een kind te gedragen. Binnenkort start zij met traumabehandeling.
Wat de rechtbank de verdachte in het bijzonder kwalijk neemt is dat zij in het geheel geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar eigen handelen. Zij heeft steeds voor haar eigen belang gekozen. Zelfs toen ze in de avond van het incident werd geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de verbranding van de handjes van [slachtoffer] , waarbij [medeverdachte] zelfs de vellen van de handjes heeft aangetroffen op de badkamervloer, heeft de verdachte ervoor gekozen om geen hulp voor [slachtoffer] in te schakelen, maar haar zonder enige vorm van pijnstilling gewoon in bed te leggen. Ze heeft een klein, hulpeloos meisje laten lijden om haar eigen wrede daden niet aan het licht te laten komen. Ze heeft het ten laste gelegde ook steeds ontkend, en ter zitting zelfs betwist dat ze bij de politie gedane verklaringen daar zo heeft afgelegd.
Ook haar proceshouding komt op de rechtbank zeer berekenend over. Uit het dossier volgt ook dat zij [medeverdachte] , andere familieleden en zelfs haar eigen kinderen, zowel op weg naar het ziekenhuis met [slachtoffer] als later vanuit het Huis van Bewaring, beïnvloedde en onder druk zette om een voor haar welgevallige verklaring af te leggen tegenover de politie.
Dit illustreert ook de rol van de verdachte die zij in het dossier speelt: zíj was de baas in huis en zíj bepaalde wat er gebeurde met [slachtoffer] . Zij heeft de moeder van [slachtoffer] , [medeverdachte] , daarnaast financieel uitgebuit door haar haar volledige salaris af te laten staan, waarmee ze [medeverdachte] en [slachtoffer] volledig van haar afhankelijk had gemaakt. Daarmee faciliteerde zij de mishandeling van [slachtoffer] .
Het ontlopen van haar verantwoordelijkheid brengt ook met zich mee dat de motieven van de verdachte voor de mishandeling van [slachtoffer] niet helder zijn geworden. Er zijn aanwijzingen in het dossier dat financiële motieven bij de verdachte een rol speelden, omdat de mishandelingen ongeveer zijn begonnen vanaf het moment er geen alimentatie voor [slachtoffer] meer werd betaald. Maar ook heeft de verdachte bij de politie verklaard dat met [slachtoffer] en haar moeder kwade geesten in haar huis kwamen, omdat [medeverdachte] als aandenken wat spullen van het kort daarvoor overleden halfbroertje van [slachtoffer] het huis had binnengebracht. [slachtoffer] , haar moeder en het huis moesten daarom steeds gereinigd worden.
Moesten daarom de handen van [slachtoffer] in het hete water worden gehouden? [slachtoffer] zal de reden voor de letsels waarmee zij de rest van haar leven zal moeten leven, waarschijnlijk nooit te weten komen. Ook dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
8.3.2.
Rapportages
Psychiater [naam 9] , klinisch psycholoog [naam 10] en forensisch milieuonderzoeker [naam 11] hebben gezamenlijk een Pro Justitia-rapport opgemaakt over de verdachte, gedateerd 27 oktober 2022. De verdachte heeft steeds geweigerd om haar medewerking te verlenen aan het onderzoek en gelet op die houding hebben de rapporteurs het advies gegeven om de verdachte ter observatie over te brengen naar het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
De verdachte is vervolgens geobserveerd in het PBC. Uit het op 20 juni 2023 uitgebrachte rapport van de psychiater [naam 12] , GZ-psycholoog [naam 13] en forensisch milieuonderzoeker [naam 11] blijkt dat de verdachte opnieuw haar medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Er is wel een gedragspatroon geobserveerd waarin de verdachte afwerend is en het nodig is haar een hoge mate van regie te geven om enig contact tot stand te brengen. Daarnaast is zij zeer gevoelig voor de manier waarop zij wordt bejegend. Ook vallen momenten van achterdocht op, echter deze zijn niet dagelijks aanwezig. Vanwege het zeer beperkte onderzoek is niet duidelijk geworden of deze patronen kenmerkend zijn voor het functioneren van de verdachte gedurende haar levensloop of dat deze (mede) de invloed van de huidige context weerspiegelen. In dit verband vinden de deskundigen het van belang te benoemen dat de verdachte in de eerste periode van haar detentie probleemloos lijkt te hebben gefunctioneerd.
Gelet op de weigerende houding van de verdachte hebben de onderzoekers echter geen uitspraken kunnen doen over een eventuele psychische stoornis, in hoeverre die stoornis van invloed is geweest op het ten laste gelegde en of eventuele behandeling nodig is en in welk kader dit dan zou moeten plaatsvinden. Wel schrijven de onderzoekers dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn gevonden voor een ernstige psychiatrische aandoening zoals een psychose, noch voor een ernstige verstandelijke beperking of een ernstige neurocognitieve stoornis.
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 november 2023. Het rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is zeer verbolgen over de in haar ogen onterechte beschuldiging. Zij ervaart veel frustraties en is wantrouwend jegens de rechtspraak en de bij haar betrokken organisaties. Zij is terughoudend in het geven van informatie en vertoont veelal weerstand in het contact. Er zijn geen problemen op de primaire leefgebieden geconstateerd anders dan schulden die zijn ontstaan ten gevolge van haar langdurige detentie. De zorg voor haar jongste zoon die bij haar woonde is overgedragen aan de oudste dochter van de verdachte. Zij heeft momenteel medegezag en hij zal voorlopig bij haar blijven wonen. Het recidiverisico kan vanwege haar ontkenning en terughoudendheid in het geven van informatie niet worden ingeschat.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Hoewel de langdurige en heftige mishandeling van [slachtoffer] door de verdachte, het ontbreken van empathie en haar verklaringen over kwade geesten grote vragen oproepen bij de rechtbank over wat er in de verdachte omging, bevatten noch de hierboven samengevatte rapporten noch het dossier of wat besproken is ter zitting enig aanknopingspunt voor het bestaan van een psychische stoornis bij de verdachte. Dat zij er mogelijk occulte denkbeelden op nahoudt en zich afwerend opstelt ten opzichte van politie en justitie, is daarvoor niet voldoende. De verdachte heeft daarnaast zelfstandig vijf kinderen opgevoed, zonder dat daarbij sprake is geweest van enige verdenking van kindermishandeling. Een patroon, en daarmee een grotere kans op herhaling, is dus evenmin aanwezig. Ook zijn er geen eerdere rapporten waaruit de aanwezigheid van een psychische stoornis blijkt.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de rechtbank geen mogelijkheden ziet tot het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot terbeschikkingstelling. In plaats daarvan zal de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank met name de ernst van de mishandelingen van [slachtoffer] en de lange duur en de stelselmatigheid daarvan meegewogen. Het gaat hier om een zeer jong, weerloos en afhankelijk kind, dat maandenlang dag en nacht is mishandeld. Ook weegt zwaar mee de (proces)houding van de verdachte. Ze heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor haar daden, toont geen inzicht en heeft er tot op de dag van vandaag voor gekozen haar eigen belangen zwaarder te laten wegen dan die van jong kind dat mede door haar toedoen zwaar heeft geleden. Het is op dit moment nog niet duidelijk in hoeverre deze gebeurtenissen haar in haar verdere leven nog zullen achtervolgen en bepalen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaar passend en geboden.
De verdediging heeft verzocht om vanwege de lange duur van de voorlopige hechtenis, de wens van de verdachte om weer een deel te vormen van haar gezin en de maatschappij, het blanco strafblad van de verdachte en het feit dat geen sprake is van een psychische stoornis, te volstaan met een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis, dan wel een zo groot mogelijk gedeelte van de straf voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Gelet op hetgeen hiervoor door de rechtbank is overwogen kan met een straf als de verdediging voor ogen staat niet worden volstaan. Deze doet geen recht aan de ernst van de feiten.
Naast de gevangenisstraf zal aan de verdachte een contactverbod worden opgelegd als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een verbod contact op te nemen met [medeverdachte] en met [slachtoffer] . De rechtbank ziet echter geen juridische gronden om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals gevorderd door de officier van justitie. Het daarvoor vereiste recidivegevaar acht de rechtbank te beperkt, aangezien er geen sprake is van een eerdere verdenking van een soortgelijk feit en de verdachte in het geheel geen contact meer heeft gehad met [medeverdachte] of met [slachtoffer] . Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen mobiele telefoons waarop afbeeldingen van het slachtoffer zijn opgeslagen niet aan de verdachte zullen worden teruggegeven.
Ten aanzien van de andere inbeslaggenomen telefoons heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat die kunnen worden teruggegeven aan degene onder wie ze in beslag zijn genomen.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft over de inbeslaggenomen goederen geen standpunt ingenomen.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank acht het onwenselijk dat afbeeldingen van het slachtoffer, voor zover zij voorkomen op een of meer inbeslaggenomen gegevensdragers, op een ander moment nog enig ander doel kunnen dienen.
Ten aanzien van de in beslag genomen gegevensdragers, vermeld onder 1 tot en met 15 op de aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zal daarom, echter alleen indien in voor zover zich daarop geen/niet langer afbeeldingen van het slachtoffer bevinden, een last worden gegeven tot teruggave aan degene bij wie deze in beslag zijn genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Middels haar bijzondere curator [naam 14] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,= aan immateriële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. Zij heeft gevorderd aan de verdachte ter zake van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag de maatregel van schadevergoeding op te leggen.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich in het verlengde van de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging matiging van het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag bepleit.
10.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De benadeelde partij is door de verdachte, zowel tijdens de afwezigheid van haar eigen moeder als in haar bijzijn stelselmatig mishandeld en gedurende langere tijd verwaarloosd. De benadeelde partij werd op tijden dat haar moeder aan het werk was, met regelmaat geslagen en vastgebonden en zij zo langere tijd moest blijven staan. Zij werd ook vastgebonden in bed. Aan deze periode van stelselmatige mishandeling is enkel een einde gekomen door de opname van [slachtoffer] in het ziekenhuis als gevolg van dat ernstige verbanding van de handen van [slachtoffer] door toedoen van de verdachte, waarbij ook de langdurige mishandelingen en verwaarlozing van [slachtoffer] zijn ontdekt.
Gelet op die rol van de verdachte is de immateriële schade die [slachtoffer] ten gevolge daarvan heeft ondervonden en ook in de toekomst nog zal ondervinden - zij heeft daardoor een achterstand in haar ontwikkeling opgelopen, zij zal nog lange tijd worden geconfronteerd met een psychisch gevoel van onveiligheid en zij zal zich in die zin geconfronteerd zien met een beschadiging voor het leven - naar maatstaven van billijkheid vast op het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 15.000,-, zodat de vordering zal worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding de vergoeding te matigen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Op grond van artikel 51 f, lid 3 Sv is door de benadeelde partij het recht voorbehouden om voor eventuele overige, ten tijde van het wijzen van dit vonnis nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van verdachte te vorderen. De vaststelling van de hoogte van de schade door de rechtbank heeft plaatsgevonden met inachtneming van dit voorbehoud.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38v, 45, 47, 57, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich te onthouden van direct of indirect contact met:
[medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 3] en met
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2020,
gedurende 5 jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan degene bij wie deze in beslag zijn genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, teruggave van de gegevensdragers zal alleen plaatsvinden en indien voor zover zich daarop geen/net langer afbeeldingen van het slachtoffer bevinden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 15.000,= (zegge: vijftienduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 15.000,= (zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 mei 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij
op of omstreeks 01 februari 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een aan haar zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd kind,
te weten [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum 2] 2020)
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
ernstige (3e graads en/of diep 2e graads)
brandverwondingen en/of ontvellingen van de huid en/of blijvende littekens
aan/van de hand(en) en/of (delen van de) onderarm(en),heeft toegebracht, door
die [slachtoffer] (gedurende enige tijd) met haar handen en/of onderarmen in (een
emmer met) kokend, althans (erg) heet water te duwen en/of houden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op of omstreeks 01 februari 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
een aan haar zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd kind,
te weten
[slachtoffer](geboren: [geboortedatum 2] 2020)
heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(gedurende enige tijd) met haar handen en/of
onderarmen in (een emmer met) kokend, althans (erg) heet water te duwen en/of
houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
ernstige (3e graads en/of
diep 2e graads) brandverwondingen en/of ontvellingen van de huid en/of
blijvende littekens aan/van de hand(en) en/of (delen van de) onderarm(en)ten
gevolge heeft gehad;
2
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2021 tot en
met 02 februari 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een aan haar zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd kind,
te weten [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum 2] 2020)
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met een of meer
(harde) voorwerpen) op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft
geslagen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (zeer strak) (met een sjaal en/of
een stuk stof/textiel en/of touw) heeft vastgebonden en/of (daarbij) die
[slachtoffer] gedurende langere tijd in een hoek van de (huis)kamer heeft
gezet en/of laten staan en/of op een stoel heeft gezet en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal ten val heeft gebracht en/of
- die [slachtoffer] structureel, in elk geval meermalen onvoldoende eten en
drinken heeft gegeven, als gevolg waarvan die [slachtoffer] (ernstig)
ondervoed is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 / 304 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
01 september 2021 tot en met 02 februari 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
een aan haar zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd kind,
te weten [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum 2] 2020),
heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met een of meer
(harde) voorwerpen) op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te
slaan en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (zeer strak) (met een sjaal en/of
een stuk stof/textiel en/of touw) vast te binden en/of (daarbij) die
[slachtoffer] gedurende langere tijd in een hoek van de (huis)kamer te
zetten en/of laten staan en/of op een stoel te zetten en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal ten val te brengen en/of
- die [slachtoffer] structureel, in elk geval meermalen onvoldoende eten en
drinken te geven, als gevolg waarvan die [slachtoffer] (ernstig)
ondervoed is geraakt;