ECLI:NL:RBROT:2024:4392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
10/069587-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een minderjarige door de moeder

Op 2 februari 2022 werd een éénjarig meisje met ernstige brandwonden aan haar handen opgenomen in het ziekenhuis. Uit medisch onderzoek bleek dat zij ook veel ander letsel had, waaronder ernstige ondervoeding en uitdroging. De verdachte, de moeder van het slachtoffer, werd vervolgd voor de poging tot het toebrengen van dit andere letsel. De rechtbank oordeelde dat het contact tussen de moeder en het slachtoffer cruciaal was voor de hechting van het kind, en besloot daarom af te zien van een gevangenisstraf langer dan het voorarrest. De verdachte werd veroordeeld tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf en een maximale werkstraf, en moest een schadevergoeding van € 10.000,- betalen aan het slachtoffer.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, haar dochter gedurende een half jaar had mishandeld door haar te slaan, vast te binden en structureel onvoldoende te eten en drinken te geven. De verdachte had grotendeels bekend, maar voerde aan dat zij onder psychische druk stond van de medeverdachte. De rechtbank verwierp dit beroep op psychische overmacht, maar erkende dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was door een ernstige posttraumatische stressstoornis (PTSS).

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, rekening houdend met de belangen van het slachtoffer en de noodzaak van behandeling voor de verdachte. De rechtbank benadrukte de ernst van de mishandeling en de blijvende gevolgen voor het slachtoffer, dat nu in een pleeggezin woont en traumabehandeling ondergaat. De verdachte werd ook veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, wat de maximale straf was voor de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/069587-22
Datum uitspraak: 14 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum 1] 1996,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , ( [nummer] ), [postcode] [plaats] ,
raadsman mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam.

1.De kern van het vonnis

Op 2 februari 2022 werd [slachtoffer] , één jaar oud, met ernstige brandwonden aan haar handen opgenomen in het ziekenhuis. Het ontstaan van deze brandwonden wordt de verdachte, de moeder van [voornaam slachtoffer] , weliswaar niet verweten, maar uit het medisch onderzoek dat volgde bleek dat [voornaam slachtoffer] ook heel veel ander (ouder) letsel had. Zij was bovendien ernstig ondervoed en uitgedroogd. De deskundigen concludeerden dat zij waarschijnlijk was mishandeld, waarna Veilig Thuis dit heeft gemeld bij de politie.
De verdachte wordt verweten dat zij gedurende een half jaar – samen met de medeverdachte waarbij zij in huis woonde – [voornaam slachtoffer] veelvuldig heeft geslagen, heeft vastgebonden en zo in de hoek of op een stoel heeft gezet, haar ten val heeft gebracht en haar structureel onvoldoende te eten en drinken heeft gegeven. Dit is haar primair verweten als het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar kind.
De verdachte heeft het ten laste gelegde grotendeels bekend. Wel heeft de verdediging aangevoerd dat bij de verdachte sprake was van psychische overmacht, omdat zij door de medeverdachte werd gechanteerd en door haar was geïndoctrineerd met de gedachte dat zij vervloekt was en niet geschikt was om zelf voor haar kind te zorgen. Om die reden zou zij ontslagen moeten worden van rechtsvervolging.
In dit vonnis zal de rechtbank uiteenzetten waarom zij de verdachte schuldig acht aan het primair ten laste gelegde. Wel volgt uit het dossier dat zij niet alle bij [voornaam slachtoffer] geconstateerde letsels kan hebben toegebracht, omdat zij toen aan het werk was.
De rechtbank ziet geen reden voor ontslag van alle rechtsvervolging vanwege psychische overmacht, maar komt met de deskundigen wel tot het oordeel dat het ten laste gelegde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, omdat bij de verdachte een ernstige vorm van PTSS is geconstateerd.
Ook zal de rechtbank toelichten waarom zij, ondanks de ernst van het feit, met name vanwege het belang van [voornaam slachtoffer] een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte zal opleggen, in combinatie met de maximale taakstraf. Hiermee gaat de rechtbank nog uit boven de eis van de officier van justitie.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot het betalen van de namens [voornaam slachtoffer] gevorderde vergoeding van immateriële schade.

2.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2024. Het onderzoek is gesloten op 13 mei 2024.

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

4.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het ten val brengen van [slachtoffer] ;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 183 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd in het (hierna in dit vonnis te bespreken) rapport van Reclassering Nederland d.d. 28 juli 2023, met uitzondering van het drugs- en alcoholverbod;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de aan de verdachte op te leggen bijzondere voorwaarden;
  • veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis.

5.Waardering van het bewijs

Uit de bewijsmiddelen komt het volgende naar voren.
De verdachte is in november 2020 met haar dochter [slachtoffer] bij medeverdachte [naam medeverdachte] , hierna verder [naam medeverdachte] , ingetrokken in de woning aan de [adres 2] in Rotterdam. Vastgesteld is dat de verdachte bijna al haar salaris over moest dragen aan [naam medeverdachte] in ruil voor kost en inwoning voor haarzelf en haar dochter [voornaam slachtoffer] en het regelen van een inschrijfadres elders. De verdachte had twee banen, werkte overdag en later ook in de avonduren. Wanneer de verdachte aan het werk was, zorgde [naam medeverdachte] voor [voornaam slachtoffer] .
Op 2 februari 2022 werd [voornaam slachtoffer] met ernstige brandwonden aan haar handen opgenomen in het ziekenhuis. Ook werden bij haar bloeduitstortingen over het hele lichaam, schaafwonden, meerdere littekens, waaronder ook een ovale oude brandplek in het gezicht en een gescheurd toompje in de bovenlip geconstateerd. [voornaam slachtoffer] was ook ernstig ondervoed en uitgedroogd. De ondervoeding van [voornaam slachtoffer] was toen al zo ernstig dat zij alleen nog maar in medisch gecontroleerde omstandigheden had kunnen herstellen. Ook zou de combinatie van de brandwonden met de uitdroging zonder spoedig medisch ingrijpen [voornaam slachtoffer] fataal geworden zijn.
De letsels van [voornaam slachtoffer] zijn na de initiële melding door het Maasstad Ziekenhuis aan Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond onderzocht door diverse deskundigen, betrokken bij de Forensisch artsen Rotterdam Rijnmond (FARR), het Landelijk Expertisecentrum Kindermishandeling (LECK) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Zij hebben onderzocht of bij [voornaam slachtoffer] sprake is geweest van accidenteel letsel (letsel dat bij toeval of door een ongeluk is ontstaan of misschien een medische oorzaak heeft gehad) of dat sprake is geweest van aan [voornaam slachtoffer] toegebracht letsel. Zij hebben zich daarbij uitgelaten over de waarschijnlijkheid van de diverse hypotheses.
Dr. P. Puiman , kinderarts bij het LECK, concludeert in haar advies van 4 februari 2022 dat, gelet op de hoeveelheid, de patronen en de locaties van de letsels, deze veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat het om toegebracht letsel gaat dan onder de hypothese dat het accidenteel letsel betreft.
Forensisch arts drs. J. Menke (FARR) stelt in zijn rapport van 10 februari 2022 dat meerdere van de letsels waarschijnlijker of iets waarschijnlijker passen bij een toegebracht dan bij een accidenteel oorzakelijk scenario.
Forensisch arts KNMG en NFI-deskundige S. de Vries , die op 31 oktober 2023 zeer uitvoerig heeft gerapporteerd, heeft geen aanwijzingen gevonden voor een medische oorzaak voor de letsels en ook niet dat deze verband kunnen hebben met de geboorte.
De combinatie van de bloeduitstortingen is waarschijnlijker onder de hypothese toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel opgelopen letsel. De ernstige ondervoeding van [voornaam slachtoffer] is veroorzaakt door onvoldoende voedselaanbod, er is bij [voornaam slachtoffer] geen sprake geweest van een medische aandoening, anatomische afwijking of onvermogen tot eten. Zij komt daarom tot de conclusie dat de ondervoeding veel waarschijnlijker is onder de hypothese dat zij voor straf niet mocht eten dan onder de hypothese dat zij weigerde te eten, af en toe at of veel overgaf.
Dit betekent dat alle deskundigen – hoewel uitgaande van verschillende gradaties van waarschijnlijkheid – hebben geconcludeerd dat, kort gezegd, de letsels van [voornaam slachtoffer] beter passen bij het scenario dat deze zijn toegebracht dan bij het scenario dat ze zouden zijn ontstaan door een val of een ander ongelukje, zoals door [naam medeverdachte] is verklaard. Voor de ondervoeding en uitdroging geldt datzelfde voor het onthouden van voeding ten opzichte van het weigeren van eten, minder eten of overgeven.
De verdachte heeft verklaard dat [voornaam slachtoffer] al vanaf oktober 2021 werd mishandeld door [naam medeverdachte] . Deze sloeg haar met de hand of met een pollepel. Vanaf dat moment kreeg [voornaam slachtoffer] ook te weinig te eten. De verdachte zegt [voornaam slachtoffer] ook zelf in opdracht van [naam medeverdachte] te hebben geslagen, waarbij ook eenmalig met een fles. Zij verklaart dat [voornaam slachtoffer] iedere dag met een sjaal of een stuk textiel strak werd vastgebonden, in haar stoel moest zitten of zo uren voor straf in de hoek moest staan en zelfs vastgebonden moest gaan slapen. De verdachte zegt haar niet zelf te hebben vastgebonden, maar was daar wel bij en gaf [naam medeverdachte] dan de sjaal aan waarmee dat gebeurde. [voornaam slachtoffer] werd zo strak vastgebonden dat de huid op haar armen kapot ging.
Ook heeft de verdachte verklaard dat zij [voornaam slachtoffer] steeds magerder zag worden, maar dat zij haar van [naam medeverdachte] niet meer eten mocht geven.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte over haar eigen rol geloofwaardig en over de rol van [naam medeverdachte] betrouwbaar, vooral ook omdat zij hiermee ook zichzelf in belangrijke mate belast. Weliswaar bevat het dossier meerdere getuigenverklaringen waarin wordt gezegd dat de verdachte alleen verantwoordelijk zou zijn geweest voor het mishandelen van [voornaam slachtoffer] , maar het dossier bevat ook foto’s van een vastgebonden [voornaam slachtoffer] op momenten dat de verdachte aan het werk was. Zij kan dit dus toen niet hebben gedaan. Daarbij speelt ook mee dat deze getuigen familie of vrienden zijn van [naam medeverdachte] .
De verklaring van de verdachte vindt bovendien ook steun in WhatsApp-gesprekken tussen de dochters van [naam medeverdachte] , [persoon A] en [persoon B] , die daarin spreken over hun moeder en de manier waarop zij de zoon van [persoon A] zou behandelen. In die gesprekken wordt - onder meer - gezegd “ik kan echt niet met dit”, “bedoel je met je gestoorde moeder?” en “Had gelijk, ze begin hem als [voornaam slachtoffer] te behandelen”. "Haar voorhoofd een bult van hier naar china" waarop [persoon A] antwoordde met: "Hele dag klap ze hem voor alles" en "En nu maak ze hem vast net als haar".
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat zowel de verdachte als [naam medeverdachte] betrokken zijn geweest bij het slaan en vastbinden van [voornaam slachtoffer] en het haar urenlang vastgebonden laten staan, zitten of liggen. Voor zover de verdachte die handelingen niet (altijd) zelf heeft uitgevoerd, was zij bij een deel daarvan wel aanwezig en heeft zij zelfs daarbij geholpen.
Voor het overige letsel bij [voornaam slachtoffer] geldt dat zij dit heeft gezien, maar desondanks niet heeft ingegrepen, terwijl dit gelet op de hoeveelheid en ernst van die letsels wel echt noodzakelijk was geweest. Dat geldt evenzeer voor de ondervoeding en uitdroging van [voornaam slachtoffer] . Hoewel de verdachte veel uren werkte, was zij ook een deel van de tijd zelf verantwoordelijk voor de zorg voor [voornaam slachtoffer] , zij werkte immers in ochtend- of middagshifts en soms de avonden. Als moeder van [voornaam slachtoffer] kwam de zorg voor het eten geven aan [voornaam slachtoffer] dus ook op haarzelf neer.
De rechtbank is daarom van oordeel dat door de combinatie van zelf uitgevoerde mishandelingen en het nalaten om in te grijpen, de verdachte en [naam medeverdachte] beiden verantwoordelijk zijn voor het tenlastegelegde letsel van [voornaam slachtoffer] . Juridisch gezien stelt de rechtbank vast dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Hoewel de rechtbank er niet vanuit gaat dat de verdachte haar eigen kind met opzet zo ernstig letsel heeft willen toebrengen, heeft zij met zowel haar handelen als door haar nalaten om in te grijpen de kans op deze ernstige gevolgen wel bewust aanvaard. Juridisch heet dit voorwaardelijk opzet. De rechtbank kwalificeert het handelen van de verdachte [naam medeverdachte] , gelet op het voorgaande, als medeplegen.
Omdat zich in het dossier ook een foto van 31 augustus 2022 bevindt waarop al letsel bij [voornaam slachtoffer] te zien is acht de rechtbank bewezen dat de mishandelingen al in september 2022 zijn aangevangen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte of [naam medeverdachte] [voornaam slachtoffer] ten val hebben gebracht. Van dit deel van het ten laste gelegde zal zij worden vrijgesproken.
Conclusie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het haar primair ten laste gelegde medeplegen van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar dochter [slachtoffer] .
5.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in de periode van 1 september 2021 tot en
met 2 februari 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan haar kind, genaamd [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum 2] 2020)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meermalen (met kracht) (met
harde voorwerpen) op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft
geslagen en
- die [slachtoffer] meermalen zeer strak met een sjaal heeft vastgebonden en daarbij die
[slachtoffer] gedurende langere tijd in een hoek van de (huis)kamer heeft
gezet en laten staan en/of op een stoel heeft gezet en
- die [slachtoffer] structureel onvoldoende eten en
drinken heeft gegeven, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ernstig
ondervoed is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar kind.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, in geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, ontslag van rechtsvervolging bepleit op grond van psychische overmacht. Aangevoerd daartoe is dat de verdachte geestelijk steeds meer onder invloed is geraakt van [naam medeverdachte] . [naam medeverdachte] verweet haar duivelse invloeden in haar woning te hebben gebracht en heeft haar gedreigd intieme filmopnamen van de verdachte met haar partner publiekelijk te maken en mensen ingeschakeld te hebben om haar te doden. De verdachte was vanwege haar door deskundigen vastgestelde psychische stoornis vatbaar voor deze denkbeelden en bedreigingen. Zij geloofde daadwerkelijk dat ze vervloekt was en verkeerde in een situatie waarin een zodanige van buiten komende druk op haar is uitgeoefend, dat zij daaraan, met haar beperkingen, in redelijkheid geen weerstand kon bieden.
7.2.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht. Dat de verdachte psychische druk heeft ervaren heeft zij aannemelijk gemaakt, maar die druk was naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat zij daaraan geen weerstand heeft kunnen bieden. Dit nog te meer omdat haar, nog afgezien van de mogelijkheid om hulp te zoeken bij een dokter of de politie, ook meerdere uitwegen zijn geboden. [naam medeverdachte] controleerde weliswaar vaak haar telefoon, maar de verdachte heeft bijvoorbeeld veel contact gehad met een bevriende collega op haar werk en had haar in vertrouwen kunnen nemen. Ook heeft ze zelf verklaard dat familieleden van [naam medeverdachte] haar aanraadden om met [voornaam slachtoffer] weg te gaan en een van hen haar zelfs heeft aangeboden met [voornaam slachtoffer] bij haar te komen wonen. De verdachte heeft er echter steeds voor gekozen in de woning van [naam medeverdachte] te blijven wonen en de mishandelingen van [voornaam slachtoffer] te laten voortduren.
7.3.
Conclusie
Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft samen met [naam medeverdachte] haar toen nog slechts één jaar oude dochter [voornaam slachtoffer] stelselmatig zodanig mishandeld – geslagen, vastgebonden en zo lang onvoldoende eten en drinken gegeven – dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen, wanneer zij niet op 2 februari 2022 vanwege ander – nog veel heftiger letsel – in het ziekenhuis zou zijn opgenomen. De veronderstelling is zelfs gerechtvaardigd dat [voornaam slachtoffer] zonder medisch ingrijpen waarschijnlijk niet lang meer zou hebben geleefd.
[voornaam slachtoffer] is inmiddels vier jaar en woont nu permanent in een perspectief biedend pleeggezin en tijdens de zitting heeft haar advocaat verteld dat het goed met haar gaat en dat zij zich inmiddels naar behoren ontwikkelt. Zij zal echter nog haar hele leven dagelijks geconfronteerd worden met de blijvende lichamelijke littekens. Daarnaast leert de ervaring dat kinderen die het slachtoffer zijn geworden van kindermishandeling daarvan vaak nog langdurig nadelige psychische gevolgen ondervinden. Dat bij [voornaam slachtoffer] sprake moet zijn van psychische schade, blijkt overigens al uit het dossier. Toen zij in het ziekenhuis onderzocht werd aan haar verbrande handjes, hetgeen zeer pijnlijk voor haar moet zijn geweest, viel het de artsen op dat zij geen kik gaf. Kennelijk was het haar afgeleerd om zich als een kind te gedragen. Binnenkort start zij ook met traumabehandeling.
De verdachte heeft weliswaar niet te gelden als de kwade genius achter de mishandeling van [voornaam slachtoffer] – voor een belangrijk deel kunnen de feitelijke mishandelingen worden toegeschreven aan [naam medeverdachte] – en zoals hieronder nog zal worden besproken heeft de verdachte een zeer belast verleden en werd zij door [naam medeverdachte] gechanteerd, financieel uitgebuit en was zij geïndoctrineerd met de gedachte dat zij vervloekt was. Dat alles kan echter nooit rechtvaardigen dat zij haar eigen kind zodanig mishandelt, verwaarloost en, vooral, toelaat dat zij mishandeld wordt dat daardoor het leven van haar kind ernstig in gevaar komt. [voornaam slachtoffer] is werkelijk dag en nacht mishandeld, zozeer dat zij daardoor ook een flinke ontwikkelingsachterstand heeft opgelopen. Zelfs toen de verdachte na de verbranding van [voornaam slachtoffer] ’s handjes de vellen op de grond aantrof, heeft zij nog geen alarm geslagen maar is gewoon gaan slapen. [voornaam slachtoffer] moet die nacht ontzettend veel pijn hebben geleden. Dat juist de verdachte, als moeder van [voornaam slachtoffer] en de persoon bij uitstek bij wie [voornaam slachtoffer] veilig en geborgen zou moeten zijn, dit alles heeft laten gebeuren en gedurende een periode van minstens vijf maanden heeft laten voortduren, neemt de rechtbank haar zeer kwalijk.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportages
Psychiater D. van der Meer , klinisch psycholoog B. Koudstaal en forensisch milieuonderzoeker W. de Kruijf hebben gezamenlijk een Pro Justitia-rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juni 2023. In dit rapport komen zij tot de volgende bevindingen en adviezen.
De verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van een ernstige posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van meerdere, opeenvolgende traumatische gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan vanaf jonge leeftijd tot recente datum. Mede hierdoor heeft de verdachte een zeer vermijdende copingstijl ontwikkeld als overlevingsstrategie die zich manifesteert bij dreigend gevaar in een onveilige, niet-steunende omgeving.
Dit copingmechanisme bestaat uit het zich terugtrekken in zichzelf, zo min mogelijk voelen, en - waar mogelijk - zich voegen in een bestaande structuur.
Dat verklaart mede waarom de verdachte wel in staat bleef goed te functioneren in haar werk, dat voorspelbaar, overzichtelijk en relatief veilig was. Tevens is er sprake van een matige stoornis in het gebruik van cannabis. De stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde haar in een (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
Voor het verlagen van het recidiverisico is behandeling van de PTSS noodzakelijk. De verdachte is daarvoor momenteel zeer gemotiveerd. In beginsel kan deze ambulant worden vormgegeven, maar het is niet uitgesloten dat opschaling naar klinische zorg op enig moment geïndiceerd is. Onderzoekers hebben diverse strafrechtelijke kaders afgewogen. Hoewel een (voorwaardelijk) tbs-kader de noodzakelijke behandeling stevig borgt, wordt dit met het oog op het risicoprofiel niet noodzakelijk geacht. Gezien de motivatie van betrokkene en de mogelijkheden om ook via andere kanalen (jeugdzorg) het risico te monitoren, volstaat een deels voorwaardelijke sanctie. Wel wordt geadviseerd een zo lang mogelijke proeftijd en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) op te leggen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 juli 2023 en een voortgangsverslag, gedateerd 7 april 2024. Het rapport van 7 april 2024 houdt onder meer het volgende in.
De reclassering sluit aan bij de adviezen die zijn gegeven in voornoemd Pro Justitia- rapport. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich meldt bij de reclassering;
  • de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden volgt;
  • zich laat behandelen door Humane Zorg of een soortgelijke hulpverlener;
  • verblijft bij Humane Zorg of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
  • geen drugs gebruikt en meewerkt aan controles;
  • geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controles;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding.
In het voortgangsverslag van 7 april 2024 is vermeld dat de verdachte zich meewerkend heeft opgesteld gedurende het toezicht en dat zij, voor zover in te schatten, openheid van zaken toont en zich ook houdt aan de afspraken met de reclassering. Op dit moment is zowel de Jeugdbescherming als Humane Zorg bij de verdachte betrokken en met beide instanties is er structureel contact. Volgens beide instanties loopt de hulpverlening goed en is de verdachte meewerkend in het contact.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Toerekeningsvatbaarheid
Omdat de conclusies in het Pro Justitia-rapport gedragen worden door de bevindingen van de rapporteurs en aansluiten bij wat ook verder op zitting is gebleken, is de rechtbank het met die conclusies eens en volgt de uitgebrachte adviezen. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee de ten laste gelegde feiten haar in verminderde mate toegerekend worden.
Strafmaat
De ernst van het hiervoor omschreven feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, brengen in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf mee. Toch zal de rechtbank dat met name omwille van [voornaam slachtoffer] niet doen, maar volstaan met een andere straf.
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben bepleit om aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht, vooral omdat dit nadelig zou zijn voor [voornaam slachtoffer] en de band die zij heeft met haar moeder. Dit belang is ook expliciet naar voren gebracht door de raadsvrouw van [voornaam slachtoffer] , en haar bijzondere curator. Het contact tussen de verdachte en [voornaam slachtoffer] , cruciaal voor de verdere hechting van [voornaam slachtoffer] , verloopt nu heel goed en een (langdurige) gevangenisstraf zou dit doorkruisen. Dat laat de rechtbank zwaar meewegen, evenals de door de verdachte betuigde intense spijt en het gegeven dat zij niet meer voor haar dochter mag zorgen en de rest van haar leven zal moeten leven met de gevolgen van haar handelen.
Het bovenstaande tezamen maakt dat de rechtbank zal volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Wel zal een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het drugs- en alcoholverbod. Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor die verboden. Aan de bijzondere voorwaarden zal een proeftijd van maximale duur worden verbonden, te weten vijf jaar. De reden hiervoor is er mede in gelegen dat de behandeling van de ernstige PTSS naar verwachting langere tijd zal duren.
De rechtbank ziet geen gronden om voornoemde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zoals gevorderd door de officier van justitie. Het daarvoor vereiste recidivegevaar acht de rechtbank zeer beperkt, gelet op de inschattingen daarvan in het Pro Justitia-rapport en het reclasseringsrapport en het feit dat zij niet langer de zorg draagt voor haar kind. Daarnaast heeft de verdachte de afgelopen twee jaar in geen enkel opzicht gedrag vertoond dat zou duiden op een verhoogd recidiverisico. Zij heeft zich daarentegen juist maximaal ingespannen om aan zichzelf te werken en om haar relatie met [voornaam slachtoffer] te herstellen. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Naast de bovengenoemde gevangenisstraffen legt de rechtbank ook de maximale taakstraf op voor de duur van 240 uur. Dat is een aanmerkelijk groter aantal uren dan gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank acht deze maximale taakstraf passend en geboden, gelet op de ernst en de aard van de mishandelingen van [voornaam slachtoffer] .

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de IPad van het merk Apple en het in beslag genomen notitieschrift terug te geven aan de verdachte.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft om teruggave van deze goederen verzocht.
8.3.
Beoordeling
Gelet op de door de officier van justitie en de verdediging ingenomen standpunten zal ten aanzien van deze in beslag genomen goederen een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Door middel van haar bijzondere curator mr. G.E. van der Pols heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,= aan immateriële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. Zij heeft daarnaast gevorderd de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Nu in de zaak tegen [naam medeverdachte] ook een vordering is ingediend, maar dan voor een hoger bedrag, is het aan de civiele rechter om zich aan de hand van de rol van cliënt ten opzichte van die van [naam medeverdachte] en de mate van verwijt dat hen kan worden gemaakt een oordeel te vormen over de onderscheidenlijk aan hen toe te kennen bedragen.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht in matigende zin rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte bij de toekenning van het aan de benadeelde toe te wijzen bedrag.
10.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Ze heeft blijvend letsel in haar gezicht en haar handen en is inmiddels aangemeld voor traumabehandeling. Voorts heeft zij een achterstand in haar ontwikkeling opgelopen en is het alleszins aannemelijk dat zij de rest van haar leven last zal hebben van de traumatische gevolgen van het bewezenverklaarde.
De rechtbank zal het toe te kennen bedrag naar maatstaven van billijkheid vaststellen op het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 10.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding de vergoeding te matigen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Op grond van artikel 51 f, lid 3 Sv is door de benadeelde partij het recht voorbehouden om voor eventuele overige, ten tijde van het wijzen van dit vonnis nog niet bekende of gevorderde, schade in een later stadium via een civiele procedure van verdachte te vorderen. De vaststelling van de hoogte van de schade door de rechtbank heeft plaatsgevonden met inachtneming van dit voorbehoud.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 183 (honderddrieëntachtig) dagen;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 5 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Humane Zorg en/of een soortgelijke zorgverlener, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit de gedragsinterventie COVA;
5. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding met een vaste structuur;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
een Ipad van het merk Apple en een notitieschrift;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 10.000,= (zegge: tienduizend euro),aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 10.000,= (zegge: tienduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.000,= niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
85 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 mei 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2021 tot en
met 02 februari 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan haar kind, genaamd [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum 2] 2020)
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met een of meer
(harde) voorwerpen) op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam heeft
geslagen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (zeer strak) (met een sjaal en/of
een stuk stof/textiel en/of touw) heeft vastgebonden en/of (daarbij) die
[slachtoffer] gedurende langere tijd in een hoek van de (huis)kamer heeft
gezet en/of laten staan en/of op een stoel heeft gezet en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal ten val heeft gebracht en/of
- die [slachtoffer] structureel, in elk geval meermalen onvoldoende eten en
drinken heeft gegeven, als gevolg waarvan die [slachtoffer] (ernstig)
ondervoed is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
01 september 2021 tot en met 02 februari 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
haar kind, genaamd [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum 2] 2020),
heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met een of meer
(harde) voorwerpen) op/tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te
slaan en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (zeer strak) (met een sjaal en/of
een stuk stof/textiel en/of touw) vast te binden en/of (daarbij) die
[slachtoffer] gedurende langere tijd in een hoek van de (huis)kamer te
zetten en/of laten staan en/of op een stoel te zetten en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal ten val te brengen en/of
- die [slachtoffer] structureel, in elk geval meermalen onvoldoende eten en
drinken te geven, als gevolg waarvan die [slachtoffer] (ernstig)
ondervoed is geraakt,
althans de situatie waarin die [slachtoffer] verkeerde in stand heeft gelaten en/of niet
heeft ingegrepen bij genoemde (gewelds)handelingen,
waardoor de (lichamelijke en/of geestelijke) gezondheid van die [slachtoffer] is
benadeeld.