ECLI:NL:RBROT:2024:4374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
C/10/675982 / FA RK 24-2225
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een gezagsbeëindigingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 19 april 2024, is het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige] toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2012, in een onveilige en instabiele opvoedsituatie is opgegroeid, wat haar ontwikkeling ernstig bedreigt. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft niet aangetoond dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Ondanks de ingezette hulpverlening is het de moeder niet gelukt om haar rol als opvoeder te herstellen. De rechtbank heeft ook overwogen dat [minderjarige] al meer dan drie jaar in een pleeggezin verblijft, waar zij de nodige liefde en zorg ontvangt. De pleegmoeder heeft zich bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen, wat de rechtbank heeft goedgekeurd. De rechtbank heeft de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is voor haar ontwikkeling en stabiliteit. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de moeder is veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/675982 / FA RK 24-2225
Datum uitspraak: 19 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer op het verzoek tot gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1],
hierna te noemen [minderjarige].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats 2],
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.
De rechtbank merkt als informant aan:
[naam 3],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 3].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 21 maart 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 21 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader;
  • de pleegmoeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad, te weten [naam 4].
Er is niemand namens de GI verschenen. De rechtbank stelt vast dat de GI wel juist is opgeroepen.
1.3.
Aan de moeder is in het kader van de pilot kosteloze rechtsbijstand als advocaat
mr. G.E. van der Pols aangewezen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij brief van 15 augustus 2023 heeft de pleegmoeder zich bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.
2.4.
Bij beschikking van 9 oktober 2023 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
22 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en de pleegmoeder tot voogdes over [minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht. Al bijna drie jaren verblijft [minderjarige] in een netwerkpleeggezin bij de pleegmoeder. Pleegzorg en de pleegmoeder hebben een positieve samenwerking. Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegmoeder. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig. Een gezagsbeëindiging komt tegemoet aan de feitelijke situatie.
4.2.
Namens de moeder is ter zitting primair verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen. Subsidiair is verzocht om de pleegmoeder met de voogdij over [minderjarige] te belasten. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd.
De moeder komt de afspraken na, is bereikbaar en verleent toestemming voor het regelen van praktische zaken, zoals de inschrijving voor het voortgezet onderwijs waar [minderjarige] na de zomervakantie naartoe zal gaan. De moeder gaat ook mee naar de speltherapie van [minderjarige]. De onrust bij [minderjarige] wordt veroorzaakt door het contact met en de betrokkenheid van de GI en pleegzorg. Die betrokkenheid is niet nodig, want de moeder trekt niet aan [minderjarige]. Voor alle partijen is duidelijk dat [minderjarige] bij de pleegmoeder opgroeit. De begeleiding kan dan ook worden overgedragen aan hulpverlening in het vrijwillig kader.
4.3.
In aanvulling op het betoog van haar advocaat heeft de moeder ter zitting verklaard dat het goed met haar gaat. Zij wil haar gezag over [minderjarige] niet verliezen en bij haar betrokken blijven. De moeder heeft het gevoel dat wanneer haar gezag wordt beëindigd, zij niets meer over [minderjarige] te zeggen heeft en dat zij daardoor de band met [minderjarige] verliest.
4.4.
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat praktische zaken voor [minderjarige] makkelijker kunnen worden geregeld als het gezag van de moeder wordt beëindigd. Voor [minderjarige] zal de moeder altijd haar moeder blijven. De pleegmoeder zal ervoor blijven zorgen dat zij aan de ouders informatie over [minderjarige] verstrekt, dat de ouders met [minderjarige] contact blijven houden en dat zij elkaar kunnen blijven zien zoals in de afgelopen drie jaren.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
5.2.
[minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Zij is in een instabiele en onveilige opvoedsituatie bij de ouders opgegroeid en heeft op jongere leeftijd ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, die zij nog niet heeft verwerkt. Zo heeft [minderjarige] te maken gehad met de persoonlijke problematiek van de ouders (drugs- en alcoholgebruik en hun mogelijk belaste verleden) en meerdere wisselingen van verblijf gehad. In het kader van de ondertoezichtstelling is het de moeder, ondanks de ingezette hulpverlening, niet gelukt om te werken aan het herstel van haar rol als opvoeder. In de afgelopen jaren heeft de moeder niet zichtbaar kunnen aantonen dat zij aan haar persoonlijke problematiek heeft gewerkt. Uit de speltherapie, die de moeder met [minderjarige] volgt, blijkt dat de moeder nog veel onverwerkte gevoelens heeft. Zij heeft zich ook niet altijd meewerkend opgesteld. Zo heeft de moeder geen behandeling gevolgd voor het middelengebruik, zich niet gehouden aan de schriftelijke aanwijzing om urinecontroles aan te leveren en geen openheid gegeven over behandeling voor haar belaste verleden.
5.3.
Al meer dan drie jaren verblijft [minderjarige] in het huidige pleeggezin. Zij krijgt daar de nodige liefde, verzorging, regels en grenzen aangeboden om zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. Zij heeft een sterke band met de pleegmoeder. [minderjarige] is in het pleeggezin ingegroeid en haar perspectief ligt bij het pleeggezin.
5.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke gronden voor beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder. De rechtbank heeft daarbij een discretionaire bevoegdheid die tevens wordt ingekleurd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het privé- en gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als het kind waarover het gezag wordt uitgeoefend. Op grond van artikel 8 EVRM geldt dat de inmenging in het privé- en gezinsleven noodzakelijk moet zijn, dat een lichtere maatregel verkozen moet worden boven een zwaardere als daarmee hetzelfde doel kan worden bereikt (subsidiariteitsbeginsel) en dat de inmenging die het gevolg is van de maatregel in redelijke verhouding moet staan tot het doel dat daarmee wordt nagestreefd (proportionaliteitsbeginsel). Artikel 8 EVRM vereist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind volgt dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag.
5.5.
In dat licht oordeelt de rechtbank dat het belang van [minderjarige] bij continuïteit, duidelijkheid en rust in haar opvoedsituatie zwaarder weegt dan het belang van de moeder om haar gezag te behouden. Het is begrijpelijk dat de moeder de wens heeft om het gezag over [minderjarige] te behouden. Dit is echter niet in het belang van [minderjarige]. Zij heeft in haar contact met de Raad te kennen gegeven dat zij bang is dat er op een dag iemand langskomt die zegt dat zij weg moet, zolang niet op papier staat dat zij in het pleeggezin zal opgroeien. Hierdoor ervaart zij veel onrust. Ook de pleegmoeder en pleegzorg zien dat er veel zorgen leven bij [minderjarige]. Zij ervaart spanning en onzekerheid over de huidige situatie. Duidelijk komt naar voren dat het niet alleen gaat om de betrokkenheid van jeugdzorg maar over haar wezenlijke zorg over waar haar perspectief ligt. Dat betrekt zij op alle te stellen vragen, zoals: Is de moeder altijd wel bereikbaar en beschikbaar? Ook in het afgelopen jaar speelde dat voor [minderjarige]. De rechtbank ziet dat [minderjarige] in haar verleden een aantal wisselingen heeft meegemaakt. Aannemelijk is dat zij daar nog steeds een actieve herinnering aan heeft en ook angst voor een wisseling van plek. Daarom moet er duidelijkheid komen, wat maakt dat [minderjarige] een zwaarwegend belang heeft bij de beëindiging van het gezag.
5.6.
Tijdens het raadsonderzoek heeft pleegzorg aangegeven dat de moeder eerder achter een beëindiging van haar gezag stond, terwijl zij nu haar gezag wenst te behouden. Dit versterkt de onzekerheid die [minderjarige] ervaart over haar perspectief van verblijf bij de pleegmoeder. Daar komt bij dat de GI tijdens het raadsonderzoek heeft aangegeven dat de ouders meerdere periodes hebben gehad waarin zij aan [minderjarige] hebben getrokken, dat [minderjarige] hiervan nog steeds veel last heeft en dat haar angst om bij de pleegmoeder te worden weggehaald heel diep zit.
5.7.
Met een gezagsbeëindiging en benoeming van de pleegmoeder tot voogdes wordt het nemen van beslissingen en het regelen van praktische zaken vergemakkelijkt en kan de angst van [minderjarige] om bij de pleegmoeder te worden weggehaald worden weggenomen. Dit zal [minderjarige], en ook haar moeder, de nodige rust geven. Een gezagsbeëindiging van de moeder komt ook tegemoet aan de feitelijke situatie. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard. Die tijdelijkheid past niet bij de situatie, waarin duidelijk is dat de moeder niet (binnen een aanvaardbare termijn) tegemoet kan komen aan de behoeften van [minderjarige] en [minderjarige] gebaat is bij een bestendiging van haar verblijf bij de pleegmoeder.
5.8.
Aangezien de moeder in de afgelopen jaren een patroon heeft laten zien waarin zij wisselend kan zijn in haar mening over het aanvaarden van hulpverlening, over de verblijfplaats van [minderjarige] en over aanvaarding van de situatie waarin [minderjarige] niet bij haar zal opgroeien en ook wisselend is in haar beschikbaarheid voor [minderjarige], is hulpverlening in het vrijwillig kader geen optie. Daarmee wordt de onzekerheid van [minderjarige] over haar toekomstperspectief en de onrust die zij daardoor ervaart niet of onvoldoende weggenomen.
5.9.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat beëindiging van het gezag een noodzakelijke en gerechtvaardigde inmenging vormt in het privé- en gezinsleven van de moeder en [minderjarige], zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] toewijzen. De rechtbank merkt daarbij op dat beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] niets afdoet aan het feit dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven. Ook houdt zij het recht op informatie over haar ontwikkeling en op contact met [minderjarige] voor zover het belang van [minderjarige] zich hiertegen niet verzet.
5.10.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.11.
De Raad adviseert de pleegmoeder te belasten met de voogdij. [minderjarige] heeft de Raad te kennen gegeven dat ook te willen. De pleegmoeder heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de pleegmoeder moet worden belast met de voogdij.
5.12.
Ervan uitgaande dat de moeder het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige wordt zij, op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW, als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam 1], geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2], over [minderjarige];
6.2.
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige:
[naam 2], geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 3];
6.3.
veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige];
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 door
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter en kinderrechter, mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos en
mr. H. Biemond, kinderrechters, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 13 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.