ECLI:NL:RBROT:2024:4344

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/3622
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen handhavingsverzoek campingoverlast

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers afgewezen. Verzoekers, wonende in Noordeloos, hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden verzocht om handhavend op te treden tegen een camping die overlast veroorzaakt, met name tijdens Hemelvaart en Pinksteren. Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen, wat heeft geleid tot deze procedure. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 30 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van het college en de derde-partij, de campinghouder, aanwezig waren. Verzoekers waren afwezig.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de controles die door het college zijn uitgevoerd op de camping, op 19 mei en 23 juni 2023, voldoende representatief zijn geweest. Er zijn geen overtredingen geconstateerd en de voorzieningenrechter volgt het standpunt van het college dat de toiletgebouwtjes op de camping als vergunningsvrije bouwwerken kunnen worden aangemerkt. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van permanente bewoning of dat er meer dan het vergunde aantal standplaatsen in gebruik is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen overtreding van een wettelijk voorschrift is vastgesteld. Tevens wordt verzoekers aangeraden om het aanbod van het college voor mediation te heroverwegen.

De uitspraak heeft geen gevolgen voor de mogelijkheid van verzoekers om in de hoofdzaak verder te procederen, maar er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3622

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit Noordeloos, verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenlanden

(gemachtigde: mr. T. Bender).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Camping [naam camping] uit [plaats] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek.
1.1.
Verzoekers hebben het college op 15 mei 2023 verzocht om handhavend op te treden tegen camping [naam camping] aan de [adres] in [plaats] . Het college heeft dat verzoek met het besluit van 28 juli 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 januari 2024 is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, vergezeld door [persoon A] . Namens de derde-partij is verschenen: [persoon B] , vergezeld door zijn vrouw. Verzoekers zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.
Verzoekers wonen aan de [adres] te Noordeloos. Aan de overzijde van de weg wordt door de derde-partij een camping geëxploiteerd. De derde-partij heeft een omgevingsvergunning voor 25 standplaatsen. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Giessenlanden” (het bestemmingsplan). Het perceel van de derde-partij heeft (deels) de bestemming ‘recreatie- verblijfsrecreatie’ en de functieaanduiding ‘mini-camping’.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
3.1.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 15 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.2.
De voorzieningenrechter beoordeelt of het college het handhavingsverzoek van verzoekers terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de gronden die verzoekers in het verzoek hebben aangevoerd. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
3.3.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om geen toepassing te geven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dus niet onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat zij het verzet dat zij hebben gedaan tegen de uitspraak van deze rechtbank over hun beroep tegen het niet tijdig beslissen op hun handhavingsverzoek willen afwachten. De voorzieningenrechter zal conform de wens van verzoekers, mede gelet op de omstandigheid dat het oordeel van de verzetrechter tevens van belang kan zijn voor het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak, alleen uitspraak doen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
3.4.
De voorzieningenrechter merkt op dat in deze procedure het bestreden besluit ter beoordeling voorligt. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet kan ingaan op hetgeen verzoekers aanvoeren over overtredingen en controles voor zover die zien op de periode ná het nemen van het bestreden besluit.
4. Verzoekers voeren aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van overtredingen. Volgens hen zijn in strijd met de aan de derde-partij verleende omgevingsvergunning meer dan 25 standplaatsen aanwezig. Ze stellen dat de controles van 19 mei 2023 en 23 juni 2023 niet juist zijn uitgevoerd, omdat daarbij niet het hele terrein van de camping is betrokken en fouten zijn gemaakt bij de telling. Bovendien zijn de controles niet representatief, omdat die niet zijn gehouden op de drukste dagen en op de drukste momenten van de dag en was de campinghouder tevoren op de hoogte van de controles. Het college heeft bovendien niet onderkend dat op de camping sprake is van permanente bewoning en dat ter plaatse arbeidsmigranten worden gehuisvest, wat in strijd is met de beleidsnota Verblijfsrecreatie 2022. Omdat verzoekers geen vertrouwen meer hebben in de objectiviteit van het college verzoeken zij de voorzieningenrechter onder meer om het college op te dragen om binnen een bepaalde periode dagelijks controles uit te voeren, waarbij de toezichthouder wordt vergezeld door een onafhankelijke derde.
4.1.
Het college stelt dat niet wordt gehandhaafd op het aantal verwezenlijkte standplaatsen, maar op het daadwerkelijk gebruik daarvan. Wanneer meer dan 25 standplaatsen in gebruik zijn, is volgens het college sprake van een overtreding. Bij de controles op 19 mei en 23 juni 2023 is volgens het college het hele terrein gecontroleerd en is het aantal ingenomen standplaatsen geteld, zonder de derde-partij tevoren in kennis te stellen van de controle. Desgevraagd heeft het college verklaard dat als een kampeermiddel wordt aangetroffen dat niet op een officiële standplaats zou staan, het kampeermiddel wordt meegenomen in de telling. De derde-partij heeft ter zitting toegelicht dat op het campingterrein circa 27 standplaatsen zijn aangelegd, maar dat er door hem op wordt toegezien dat er niet meer dan 25 standplaatsen worden ingenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het uitgangspunt van het college dat bij controles wordt bezien hoeveel standplaatsen in gebruik zijn, in plaats van het fysiek aantal aangelegde standplaatsen niet onjuist.
4.2.
De toezichthouder die de controles heeft uitgevoerd, heeft van beide controles een rapport opgesteld met foto’s waaruit volgt hoe de standplaatsen zijn geteld. De conclusie van beide controles is dat er niet meer standplaatsen worden ingenomen dan het vergunde aantal van 25. De controle van 19 mei 2023 is uitgevoerd op de vrijdag na Hemelvaart, omdat verzoekers in een eerdere procedure te kennen hebben gegeven dat het aantal standplaatsen met name wordt overtreden en zij het meeste overlast ervaren met Hemelvaart en met Pinksteren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de keuze voor die dag recht doet aan de eerder geuite wens van verzoekers om gedurende de tijd dat zij overlast ervaren te controleren en deelt het standpunt van verzoekers dat op de gekozen dagen en tijdstippen geen representatieve controle kon plaatsvinden niet. Uit de door verzoekers overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat in de periode tussen het verzoek om handhaving en het bestreden besluit meer standplaatsen dan het aantal vergunde standplaatsen in gebruik is geweest.
4.3.
Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat op de camping sprake is van permanente bewoning en dat ter plaatse arbeidsmigranten worden gehuisvest, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de camping is gesloten vanaf 1 november tot half maart, zodat om die reden al geen sprake kan zijn van permanente bewoning. Bij de controles zijn ook geen arbeidsmigranten aangetroffen. Verder heeft het college vastgesteld dat er (anders dan de campinghouders en hun gezinsleden) geen personen staan ingeschreven in het BRP op dit adres. Uit het door het college geraadpleegde nachtregister van de camping blijkt evenmin dat ter plaatse arbeidsmigranten zijn gehuisvest, noch dat op de camping sprake is van permanent verblijf van anderen. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat desalniettemin sprake is van permanente bewoning of dat arbeidsmigranten op de camping zijn gehuisvest.
5. Verzoekers stellen verder dat de op het campingterrein geplaatste toiletgebouwtjes zonder omgevingsvergunning zijn opgericht, zodat het college ook om die reden handhavend moet optreden. Volgens hen zijn de gebouwtjes niet vergunningvrij omdat het sanitairgebouw op de camping niet kan worden aangemerkt als hoofdgebouw op het terrein, zodat de gebouwtjes niet in het achtererfgebied liggen.
5.1.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in dit standpunt. Op grond van artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht wordt een hoofdgebouw, voor zover hier van belang, gedefinieerd als gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Met het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebouw waar de sanitaire voorzieningen van de camping zich bevinden kan worden beschouwd als gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming ‘recreatie/verblijfsrecreatie’ met als aanduiding ‘minicamping’. Verder volgt de voorzieningenrechter het college in het standpunt dat de toiletgebouwtjes in het achtererfgebied liggen, waarmee de toiletgebouwtjes als vergunningvrije bouwwerken kunnen worden aangemerkt.
Tot slot
6. De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat deze uitspraak geen oplossing biedt voor het langdurende geschil tussen partijen. Ter zitting hebben het college en de derde-partij verklaard dat verzoekers welkom waren om de controles bij te wonen, maar geen gehoor hebben gegeven aan die uitnodiging. Verzoekers hebben tot op heden evenmin gebruik gemaakt van het aanbod van het college om via mediation tot een oplossing te komen met de derde-partij. De voorzieningenrechter geeft verzoekers dringend in overweging om het aanbod van het college te heroverwegen en te pogen het geschil via mediation gezamenlijk op te lossen.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat geen sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift zodat het college terecht van handhavend optreden heeft afgezien. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.