ECLI:NL:RBROT:2024:4331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
C/10/676186 / FA RK 24-2318
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening echtscheiding met betrekking tot gebruik echtelijke woning en onderhoudsbijdrage

In deze beschikking van 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam zich gebogen over een verzoek tot voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, terwijl de man verzocht om hetzelfde recht. De rechtbank oordeelde dat de vrouw, die met twee meerderjarige kinderen in de woning verblijft, een zwaarder gewicht heeft in haar verzoek dan de man, die inmiddels uit de woning is vertrokken en geen vervangend onderdak heeft. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen en bepaald dat zij gerechtigd is tot het gebruik van de woning, terwijl de man op bepaalde tijden het omliggende erf mag betreden voor zijn werkzaamheden.

Daarnaast verzocht de vrouw om een onderhoudsbijdrage van € 2.916,- bruto per maand, maar de rechtbank oordeelde dat de financiële draagkracht van de man dit niet toelaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is om een bijdrage te leveren naast de lasten van de echtelijke woning die hij bereid is te blijven voldoen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw om een onderhoudsbijdrage afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/676186 / FA RK 24-2318
Beschikking van 7 mei 2024 over voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Honselersdijk,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.C. Houwing te Berkel en Rodenrijs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 22 maart 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen op 17 april 2024.
Buiten de toegestane termijn zijn de volgende stukken overgelegd:
- het bericht met bijlagen van de vrouw van 22 april 2024.
De rechtbank zal deze stukken buiten beschouwing laten.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] te [plaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
De vrouw is voornemens een verzoek tot echtscheiding te doen.

3.De beoordeling

3.1.
Woning
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat zij bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] , inclusief het omliggende erf, met bevel dat de man deze woning en het omliggende erf niet meer mag betreden.
3.1.2.
De man verzoekt te bepalen dat hij bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] inclusief het omliggende erf, met bevel dat de vrouw deze woning en het omliggende
erf niet meer mag betreden.
3.1.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De man is in maart 2023 uit de echtelijke woning vertrokken. Sindsdien verblijft de vrouw met twee meerderjarige kinderen van partijen in de echtelijke woning. De man verbleef tot juni 2023 bij zijn nicht en hij verblijft sinds die tijd in een gedeelte van een loods van een kennis, waarin hij een slaap- en douchegelegenheid heeft. De vrouw heeft haar stelling dat de man inmiddels feitelijk bij zijn vriendin verblijft in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet onderbouwd.
Omdat de man, anders dan de vrouw, over vervangend onderdak beschikt, en omdat er ook twee meerderjarige kinderen van partijen in de echtelijke woning verblijven, waarvan de dochter haar bedrijf runt vanuit de echtelijke woning, weegt het belang van de vrouw bij het gebruik van de echtelijke woning zwaarder dan het belang van de man daarbij. Dat deel van het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen, onder afwijzing van dat deel van het verzoek van de man.
Wel zal de rechtbank bepalen dat de man op doordeweekse dagen (maandag tot en met vrijdag) maximaal twee keer per dag op voor de man voorheen gebruikelijke werktijden op het omliggende erf van de woning (over de brug links) mag komen om daar apparatuur en voertuigen op te halen en/of terug te brengen. Over een betaalbaar alternatief beschikt de man niet. De broer van de vrouw, waar de man eerder een opslag had, neemt geen contact meer op met de man en de broer van de man heeft geen mogelijkheid voor opslag. De rechtbank gaat er vanuit dat de man zich tijdens het gebruikmaken van het erf zal onthouden van het opnemen van contact met de vrouw en de bij haar verblijvende meerderjarige kinderen van partijen en niet langer dan strikt noodzakelijk daar zal zijn. Onder die omstandigheden heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek om ook het uitsluitend gebruik van een deel van het omliggende erf te hebben.
3.2.
Onderhoudsbijdrage
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 2.916,- bruto per maand en daarbij te verstaan dat de man de lasten van de echtelijke woning zal blijven voldoen.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
De man betwist de behoeftigheid van de vrouw, de hoogte van de behoefte van de vrouw en voert aan dat zijn financiële draagkracht betaling van een partnerbijdrage niet toelaat. Omdat de financiële draagkracht van de man de beperkende factor is bij de bepaling van de op te leggen partnerbijdrage, bespreekt de rechtbank om proces economische redenen die eerst.
Draagkrachtberekening
3.2.4.
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport).
3.2.5.
Uit de stukken blijkt dat er sprake is van een dalende lijn in de winst. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij minder opdrachten krijgt door de hoge gasprijzen en de leegstand van veel kassen en dat hij daardoor niet meer de winst kan genereren die hij had in de jaren 2020 tot en met 2022. De rechtbank volgt dan ook, in het kader van deze voorlopige voorzieningen procedure, het standpunt van de man om bij de bepaling van zijn draagkracht te rekenen met de winst uit onderneming over het jaar 2023.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2023 aan de hand van een winst van € 94.618,- op
€ 5.238,- per maand.
Een investeringsaftrek van € 9.036,- en een zelfstandigenaftrek van € 3.750,- is in aanmerking genomen, conform de berekening van de man. De vrouw heeft daar geen verweer tegen gevoerd.
De MKB-winstvrijstelling bedraagt € 10.892,-.
Rekening is gehouden met de door de man opgevoerde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 7.670,- per jaar, de vrouw heeft daar geen verweer tegen gevoerd en deze post komt de rechtbank redelijk voor.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting.
Tenslotte is rekening gehouden met de door de man op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van € 3.774,-.
3.2.6.
De draagkracht van de man moet in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 60% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270)].
Anders dan de vrouw stelt, acht de rechtbank het redelijk en billijk dat in de formule de forfaitaire woonlast (0,3 x NBI) wordt gehanteerd. De man is immers van plan om vervangende woonruimte te zoeken en van de man kan niet worden verlangd dat hij nog langer in de hiervoor genoemde loods verblijft waar hij al bijna een jaar verblijft terwijl de vrouw in de woonboerderij is achtergebleven.
Tussen partijen staat vast dat de man de volgende maandelijkse betalingen die zien op de echtelijke woning en bepaalde lasten van de vrouw blijft verrichten: hypotheekrente echtelijke woning van € 1.177,-, KPN nota’s internet en mobiel van € 157,-, Dunea echtelijke woning van € 49,-, Vattenfall echtelijke woning van € 524,-, gemeentelijke belasting echtelijke woning van € 139,-, premie verzekeringen echtelijke woning (opstal en inboedel) en reisverzekering van € 129,-, wegenbelasting van door de vrouw gebruikte auto van € 117,-, premie autoverzekering van € 114,- en regionale belastinggroep van € 54,- per maand, zijnde totaal 2.460,-. De vrouw dient vanaf nu zelf haar premie ziektekosten en eigen risico te voldoen. De man is ook niet langer bereid huishoudgeld te betalen.
De rechtbank zal daarom, volgens het verzoek van de man, rekening houden met deze betalingsverplichtingen in die zin dat in de formule het draagkrachtloos inkomen wordt verhoogd met deze betalingen en met de door de vrouw niet betwiste kosten van rechtsbijstand van de man van € 114,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt dus 60% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270 + € 2.460 + 114)] = € 0,-.
Conclusie
3.2.7.
Uit het voorgaande volgt dat de financiële draagkracht van de man niet toelaat hem te belasten met een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, naast de lasten van de echtelijke woning en de vrouw die de man bereid is voorlopig te blijven voldoen, zoals hiervoor aangegeven. Het verzoek van de vrouw wordt dus afgewezen. De vraag of de vrouw aan een dergelijke bijdrage behoefte heeft, kan dan ook onbeantwoord blijven.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] ;
4.2.
bepaalt dat de man op doordeweekse dagen (maandag tot en met vrijdag) maximaal twee keer per dag op voor de man voorheen gebruikelijke werktijden op het omliggende erf van de echtelijke woning (over de brug links) mag komen om daar apparatuur en voertuigen op te halen en/of terug te brengen;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van B. Prooij, griffier, op 7 mei 2024.